ECLI:NL:RBNNE:2025:4695

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
21 oktober 2025
Publicatiedatum
17 november 2025
Zaaknummer
LEE 24/1435
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit tot openbaarmaking van informatie op grond van de Wet open overheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland op 21 oktober 2025, wordt het beroep van eiser tegen een besluit van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) behandeld. Eiser had op 21 maart 2023 verzocht om openbaarmaking van documenten met betrekking tot de communicatie en afspraken met Duitse zorginstellingen, specifiek met betrekking tot COVID-patiënten. De minister heeft op 22 september 2023 een deel van de gevraagde informatie openbaar gemaakt, maar eiser betwist dat er niet meer documenten beschikbaar zouden moeten zijn. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende inzicht heeft gegeven in de zoekmethoden en dat eiser niet heeft aangetoond dat er meer documenten onder de minister berusten. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat de minister geen dwangsom verschuldigd is aan eiser. De uitspraak bevestigt dat de feitelijke verstrekking van documenten een handeling is waartegen geen rechtsmiddel openstaat. Eiser krijgt geen vergoeding van proceskosten en het griffierecht wordt niet teruggegeven.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 24/1435

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 oktober 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

en

de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), de minister

(gemachtigde: mr. L.S.N. van der Pas-Geerlings).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over het beroep van eiser tegen het besluit van de minister naar aanleiding van een verzoek tot openbaarmaking van informatie op grond van de Wet open overheid (Woo), gedaan door eiser. De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de minister voldoende inzichtelijk heeft gemaakt op welke manier er naar informatie is gezocht. Eiser is er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat er desondanks méér openbaar te maken informatie voorhanden zou moeten zijn. Hij krijgt dus geen gelijk; ook heeft de minister geen dwangsom verbeurd. Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiser heeft op 21 maart 2023 de minister verzocht om openbaarmaking van “alle stukken die zien op de communicatie en alle stukken met betrekking tot het maken van afspraken met de Duitse ‘Krankenkassen’ en de stichting(en) die voor de patiëntenzorg in Duitsland regelen, althans als tussenpersoon fungeren en/of de stukken die zien op het verleggen van patiënten van en naar Duitsland, specifiek met deelstaten Nedersaksen, Hansestadt Bremen en Nord-Rhein-Westfalen en/of het doorverwijzen van patiënten naar Duitsland met een zorgvraag daaronder COVID inbegrepen in de periode 01-01-2022 tot en met 21-03-2023”. Specifiek verzoekt eiser om “de correspondentie met de Duitse deelstaten, De Bundesregierung, De Krankenkassen (bzw. AOK), stichtingen ter bevordering en andere (semi)-overheidsorganen”.
2.1.
De minister heeft met het primaire besluit van 22 september 2023 de gevraagde informatie gedeeltelijk openbaar gemaakt. Op basis van het verzoek zijn 31 documenten aangetroffen. Op een inventarislijst staat per document vermeld welke beslissing is genomen en welke uitzonderingsgrond daarbij mogelijk van toepassing is.
2.2.
Met het bestreden besluit van 16 februari 2024 op het bezwaar van eiser is de minister bij dat besluit gebleven.
2.3.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.4.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de met toepassing van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) overgelegde documenten.
2.5.
De rechtbank heeft het beroep op 25 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van de minister.
2.6.
Op de zitting heeft eiser zijn beroep op betalingsonmacht ingetrokken. De rechtbank heeft het onderzoek na de behandeling geschorst om hem alsnog het griffierecht te laten betalen en hem de gelegenheid te geven om te reageren op het te laat ingediende verweerschrift en de aanvullende stukken van de minister. Partijen hebben op de zitting ingestemd met het vervolgens afdoen van de zaak buiten zitting.
2.7.
Nadat eiser het griffierecht heeft voldaan en de termijn voor het geven van een reactie ongebruikt heeft gelaten, heeft de rechtbank het onderzoek op 8 oktober 2025 gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

Zijn er meer stukken?
3. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) is het, wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer onder hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, in beginsel aan degene die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, een bepaald document toch onder dat bestuursorgaan berust. [1]
3.1.
Eiser stelt dat de minister een onvolledige zoekslag heeft uitgevoerd. Het aantal gebruikte zoektermen is te beperkt. De door de minister gehanteerde zoektermen zien niet op de reguliere zorg, nu overal de zoekterm ‘IC’ is gebruikt. Daarom moeten er bij de minister meer stukken aanwezig zijn. Ter onderbouwing verwijst eiser onder andere naar uitzendingen van Radar en EenVandaag uit 2023. Verder wijst eiser erop dat de minister weliswaar op 22 september 2023 heeft besloten om documenten openbaar te maken, maar dat hij in strijd met artikel 4.4, vijfde lid, van de Woo pas op 6 november 2023 de stukken effectief heeft geopenbaard. Daarom heeft de minister over 40 dagen een dwangsom verbeurd.
3.2.
De minister stelt dat hij inzichtelijk heeft gemaakt hoe in de netwerken, mailboxen en archiveringssystemen is gezocht naar de aanwezige documenten. Ten aanzien van de documenten die berusten onder de Programmadirectie Openbaarheid (PDO) en onder de directie Curatieve Zorg (CZ) van het Ministerie van VWS, is gezocht naar documenten waarin een trefwoord met ‘IC’ erin binnen 50 woorden van de namen Nedersaksen, Bremen of Westfalen voorkomt, waarin een trefwoord met ‘patiënt’ binnen 20 woorden voorkomt van zinsneden als ‘naar Duitsland’, ‘op Duitse IC’ of ‘in Duits ziekenhuis’ en waarin een trefwoord als ‘Covid-IC-bezetting’ binnen vijf woorden voorkomt van het woord ‘Duitsland’. Op de zitting heeft de minister nader uiteengezet bij welke directies navraag is gedaan en heeft hij uitgelegd dat deze navraag in samenwerking met dataspecialisten is gedaan. Dat alleen deze documenten uit de zoekslag zijn gerold, houdt verband met de afgebakende periode waarop eisers verzoek betrekking heeft.
3.3.
De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende concreet en inzichtelijk heeft gemaakt hoe naar de documenten is gezocht en dat de zoekslag volledig is geweest. Zij ziet geen aanleiding om te oordelen dat de minister onjuiste of onvolledige zoektermen heeft gehanteerd. Eiser heeft geen overtuigende argumenten aangevoerd om daar anders over te denken. Het komt de rechtbank dan ook niet ongeloofwaardig voor dat niet méér documenten onder de minister berusten.
3.4.
Daarom is het aan eiser om aannemelijk te maken dat wél meer documenten onder de minister zouden berusten. De rechtbank is van oordeel dat hij hierin niet is geslaagd. De enkele stelling dat er meer documenten aanwezig zouden moeten zijn is daarvoor onvoldoende. Eisers stelling dat de gebruikte zoektermen niet zien op de reguliere zorg, nu er overal ‘IC’ is gebruikt, is naar het oordeel van de rechtbank onjuist. De minister heeft immers aangegeven gezocht te hebben naar een trefwoord met ‘patiënt’ dat binnen 20 woorden voorkomt van de zinsneden ‘naar Duitsland, ‘op Duitse IC’ of ‘in Duits ziekenhuis’. In wat eiser overigens heeft aangevoerd, ziet de rechtbank ook geen aanleiding voor het oordeel dat er méér documenten zijn.
Is de minister aan eiser een dwangsom verschuldigd?
4. De rechtbank constateert dat de minister het besluit van 22 september 2023 tot gedeeltelijke openbaarmaking binnen de daarvoor gestelde termijn bekend heeft gemaakt. Daarmee is voldaan aan de uitspraak die de rechtbank Gelderland op 12 september 2023 (ARN 23/3288) tussen partijen heeft gedaan met de opdracht aan de minister om uiterlijk 27 september 2023 het besluit bekend te maken. Dat in dit geval de feitelijke verstrekking van de documenten niet gelijktijdig met de bekendmaking van het besluit heeft plaatsgevonden maakt dit niet anders. Artikel 4.4, vijfde lid, van de Woo voorziet zelfs in de mogelijkheid om de feitelijke verstrekking later te laten plaatsvinden als naar verwachting een belanghebbende daar bezwaar tegen heeft. De rechtbank overweegt verder dat volgens rechtspraak van de Afdeling de daadwerkelijke verstrekking van de documenten een feitelijke handeling betreft, waartegen geen rechtsmiddel tegen open staat. [2] De minister is eiser aan geen dwangsom verschuldigd.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep ongegrond;
 wijst het verzoek om een dwangsom af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.G. Wijtsma, rechter, in aanwezigheid van mr. K. Lenting, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet open overheid
Artikel 4.1, eerste lidEenieder kan een verzoek om publieke informatie richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf. In het laatste geval beslist het verantwoordelijke bestuursorgaan op het verzoek.
Artikel 4.4, vijfde lid
Indien het bestuursorgaan heeft besloten informatie te verstrekken, wordt de informatie verstrekt tegelijk met de bekendmaking van het besluit, tenzij naar verwachting een belanghebbende bezwaar daartegen heeft, in welk geval de informatie wordt verstrekt twee weken nadat de beslissing is bekendgemaakt. Indien wordt verzocht om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, wordt de openbaarmaking opgeschort totdat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan of het verzoek is ingetrokken.
Artikel 5.5, eerste lidOnverminderd het elders bij wet bepaalde, verstrekt een bestuursorgaan iedere natuurlijke of rechtspersoon op diens verzoek de op de verzoeker betrekking hebbende in documenten neergelegde informatie, tenzij een in artikel 5.1, eerste lid, onderdelen a, b en c, alsmede d en e, voor zover betrekking hebbend op derden, genoemd belang aan de orde is of een in artikel 5.1, tweede of vijfde lid, of artikel 5.2 genoemd belang zwaarder weegt dan het belang van de verzoeker bij toegang tot op hem betrekking hebbende informatie. De verzoeker vermeldt bij zijn verzoek de aangelegenheid of het daarop betrekking hebbende document, waarover hij informatie wenst te ontvangen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 26 februari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:614, r.o. 20.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling van 20 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2055, r.o. 7.1.