202403105/1/A2 en 202403105/2/A2.
Datum uitspraak: 26 februari 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 10 april 2024 in zaak nr. 23/1695 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
Procesverloop
Bij besluit van 21 februari 2023 heeft de minister het verzoek van [appellant] om documenten openbaar te maken op grond van de Wet open overheid (hierna: Woo) afgewezen.
Bij besluit van 28 april 2023 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 april 2024 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 28 april 2023 vernietigd en de minister opgedragen binnen zes weken na dag van verzending van de uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van haar uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Tevens heeft [appellant] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
Bij besluit van 12 juli 2024 heeft de minister het bezwaar van [appellant] gegrond verklaard en alsnog 20 documenten geheel dan wel gedeeltelijk openbaar gemaakt.
[appellant] heeft tegen het besluit van 12 juli 2024 gronden ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 11 februari 2025, waar [appellant] en de minister, vertegenwoordigd door mr. V. Sitaram en mr. R. Oskam, zijn verschenen.
Inleiding
1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
Besluitvorming
2. [appellant] heeft op 11 februari 2023 op grond van de Woo verzocht om openbaarmaking van stukken over zijn Modellenstichting en socialemediakanalen.
3. De minister heeft bij besluit van 21 februari 2023, gehandhaafd bij besluit van 28 april 2023, het verzoek afgewezen, omdat bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap geen informatie beschikbaar is die niet al openbaar of in het bezit van [appellant] was.
Uitspraak van de rechtbank
4. Volgens de rechtbank is de zoekslag die de minister voorafgaand aan de beslissing op bezwaar heeft verricht niet onzorgvuldig geweest. [appellant] heeft in bezwaar geweigerd om op verzoek van de minister het Woo-verzoek toe te lichten met wie hij contact zou hebben gehad binnen het ministerie, zodat de minister gericht kon zoeken in de systemen. Op grond van de informatie waarover de minister beschikte tijdens de beslissing op bezwaar, heeft de minister volgens de rechtbank kunnen concluderen dat er niet meer documenten onder hem berustten dan de vier documenten die al in het bezit van [appellant] waren. [appellant] heeft pas in beroep gespecificeerd met wie hij destijds contact heeft gehad door e-mailberichten te overleggen. Deze e-mailberichten bevatten aanwijzingen dat er meer stukken over [appellant] zijn die onder de reikwijdte van het Woo-verzoek vallen, aldus de rechtbank.
5. De rechtbank heeft het besluit van 28 april 2023 slechts vernietigd als gevolg van feiten die na de beslissing op bezwaar kenbaar zijn geworden. Naar het oordeel van de rechtbank kan daarom niet worden gesproken van een destijds aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. De minister hoeft dan ook geen griffierecht en proceskosten te vergoeden.
6. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de minister te veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding. [appellant] heeft de gestelde schade niet onderbouwd en het causaal verband tussen het besluit van 28 april 2023 en de gestelde schade niet aangetoond.
7. De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb bepaald dat de minister een nieuwe zoekslag moet maken. Daarbij moet hij het contact betrekken dat [appellant] blijkens de e-mailberichten heeft gehad met (medewerkers van) de minister. Ook moet de minister onderzoeken of documenten over [appellant] die mogelijkerwijs bij de Regeringscommissaris seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld (hierna: de Regeringscommissaris) berusten, vallen onder de reikwijdte van het Woo-verzoek. Indien er nieuwe documenten worden aangetroffen, moet de minister beoordelen of die documenten integraal aan [appellant] kunnen worden verstrekt of dat er weigeringsgronden van toepassing zijn op (delen van) de documenten.
Uitspraak van de Afdeling
Verzoek om schadevergoeding
8. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte geen vergoeding voor schade als gevolg van het onrechtmatige besluit heeft toegekend. Hij voert aan dat de vertraagde en incomplete informatieverstrekking door de minister gevolgen heeft gehad voor zijn persoonlijke en professionele leven. Deze gevolgen bestaan uit reputatieschade door laster en smaad in de media en uit inkomstenderving door gemiste kansen en afgebroken projecten. Ook heeft hij emotionele schade geleden door de voortdurende onzekerheid en frustratie als gevolg van het niet naleven van wettelijke termijnen door de minister. Door de onvolledige en vertraagde behandeling van zijn Woo-verzoek stelt [appellant] ook ernstig te zijn belemmerd in zijn verdediging en die van zijn stichting. Daarnaast betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte niet met toepassing van artikel 8:55d van de Awb een dwangsom heeft verbonden aan zijn uitspraak. Hij wijst daarbij op de nalatigheid en weigerachtigheid van de minister.
9. Dit betoog treft geen doel. Daargelaten of de door [appellant] gestelde schade het gevolg is van onrechtmatige besluitvorming van de minister, vervalt de schadevergoedingsplicht, omdat de schade het gevolg is van een omstandigheid die aan [appellant] kan worden toegerekend. [appellant] heeft in bezwaar geweigerd om op verzoek van de minister het Woo-verzoek toe te lichten met wie hij contact zou hebben gehad binnen het ministerie, zodat de minister gericht kon zoeken in de systemen. [appellant] heeft de gevraagde informatie pas in beroep kenbaar gemaakt. De beweerdelijk geleden schade komt voor zijn risico.
10. Verder is van het niet-tijdig nemen van een besluit in de zin van artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder c, niet gebleken. Het Woo-verzoek is ingediend op 11 februari 2023 en de minister heeft op 21 februari 2023 hierop besloten. Vervolgens heeft de minister op 28 april 2023 tijdig besloten op het door [appellant] gemaakte bezwaar tegen het besluit van 21 februari 2023.
11. De rechtbank heeft het verzoek om schadevergoeding terecht afgewezen.
12. Ook heeft de rechtbank terecht niet met toepassing van 8:55d van de Awb een dwangsom verbonden aan haar uitspraak. Die bepaling is immers van toepassing, indien het beroep naar aanleiding van het niet tijdig nemen van een besluit gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt. In dit geval was wel een besluit bekendgemaakt, namelijk het besluit van 28 april 2023 waartegen [appellant] beroep heeft ingesteld.
13. Het betoog slaagt niet.
Kosten eigen verdediging
14. Verder voert [appellant] aan dat hij geen advocaat heeft kunnen vinden die op basis van een toevoeging hem wilde bijstaan in de Woo-procedures. Hierdoor heeft hij zijn eigen verdediging moeten voeren. Volgens [appellant] heeft de rechtbank ten onrechte geen vergoeding van € 15.000,- daarvoor toegekend.
15. Dit betoog treft geen doel. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de minister te veroordelen in de proceskosten, omdat het besluit van 28 april 2023 niet is vernietigd wegens een aan de minister te wijten onrechtmatigheid.
16. Het betoog slaagt niet.
Besluit van 12 juli 2024
17. De minister heeft bij besluit van 12 juli 2024 opnieuw op het bezwaar van [appellant] beslist, het bezwaar gegrond verklaard en 20 documenten geheel dan wel gedeeltelijk openbaar gemaakt.
18. Het besluit van 12 juli 2024 wordt, gelet op artikel 6:24 van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van die wet, van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding.
19. [appellant] betoogt dat er nog altijd stukken ontbreken. Volgens hem zijn stukken naar aanleiding van interne besprekingen, e-mails en andere communicatie over zijn stichting en persoon niet openbaar gemaakt. [appellant] benoemt specifiek (interne) correspondentie over (vragen van) W. van Dijk van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De stukken die de minister wel heeft verstrekt, zijn volgens [appellant] ten onrechte zwaar geredigeerd dan wel zwart gelakt.
20. Zoals de Afdeling heeft overwogen onder 3 van haar uitspraak van 31 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3092, is het, wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer bij hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, in beginsel aan degene die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, een bepaald document toch bij dat bestuursorgaan berust. 21. De minister heeft in het verweerschrift vermeld dat er geen stukken zijn aangetroffen die bestaan uit contacten tussen (medewerkers van) zijn ministerie en (medewerkers van) het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Ook uit navraag bij de directie Emancipatie volgt niet dat er stukken zijn van deze contacten. Volgens de minister is het mogelijk dat interne contacten telefonisch plaats hebben gevonden. Dat verklaart waarom er geen stukken aanwezig zijn.
22. De Afdeling is van oordeel dat de minister genoegzaam heeft onderzocht of er verder nog stukken onder hem berusten die vallen onder de reikwijdte van het verzoek van [appellant]. De minister heeft naar aanleiding van de toelichting van [appellant] in beroep nog een aantal zoekslagen verricht, waaronder ook naar documenten die zich onder de Regeringscommissaris bevinden. Daaruit zijn de aanvullende 20 documenten naar voren gekomen die (gedeeltelijk) openbaar zijn gemaakt. De Afdeling acht het ook navolgbaar dat interne contacten tussen (de directies en medewerkers van) de ministeries waar [appellant] op wijst kennelijk geen weerslag hebben gevonden in documenten. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat er verder nog informatie is die berust onder de minister.
23. Verder heeft de minister in de nog aangetroffen en openbaar gemaakte documenten de namen, telefoonnummers en andere informatie die herleidbaar is naar de persoon op grond van artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder e, van de Woo gelakt. Gesteld noch gebleken is dat de minister het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer niet heeft mogen laten prevaleren boven openbaarmaking van deze informatie. Verder is er geen aanleiding om aan te nemen dat de minister de openbaar gemaakte stukken heeft geredigeerd. De enkele stelling dat de minister dit heeft gedaan, is daarvoor onvoldoende.
24. Het betoog slaagt niet.
Conclusie
25. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
26. Het beroep tegen het besluit van 12 juli 2024 is ongegrond.
27. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen.
28. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen;
II. verklaart het beroep tegen het besluit van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 12 juli 2024 ongegrond;
III. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, griffier.
w.g. Van Altena
voorzieningenrechter
w.g. Planken
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2025
299-1120