ECLI:NL:RBNNE:2025:4694

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
21 oktober 2025
Publicatiedatum
17 november 2025
Zaaknummer
LEE 24/793, LEE 24/883 en 24/1533
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke uitspraak over misbruik van recht in verzoeken op grond van de Wet open overheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedateerd 21 oktober 2025, worden drie zaken behandeld waarin eiser bezwaar heeft gemaakt tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dantumadiel. Eiser had op verschillende momenten verzoeken ingediend op basis van de Wet open overheid (Woo) om informatie te verkrijgen, maar het college verklaarde deze verzoeken niet-ontvankelijk op grond van misbruik van recht. De rechtbank oordeelt dat het college niet heeft kunnen aantonen dat er daadwerkelijk sprake is van misbruik van recht. De rechtbank stelt vast dat de bezwaren van eiser ten onrechte niet-ontvankelijk zijn verklaard en dat de besluiten van het college vernietigd moeten worden. De rechtbank herroept de primaire besluiten en draagt het college op om binnen twaalf weken een inhoudelijke beslissing te nemen op de Woo-verzoeken van eiser. Tevens moet het college het griffierecht en de reiskosten van eiser vergoeden. De uitspraak benadrukt de hoge drempel voor het aannemen van misbruik van recht en de noodzaak voor een zorgvuldige motivering door het bestuursorgaan.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 24/793, LEE 24/882 en LEE 24/1533

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 oktober 2025 in de zaken tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dantumadiel, het college
(gemachtigden: mr. L.M. Blankenstijn en S. Elsinga).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over drie besluiten op eisers bezwaren tegen beslissingen op zijn verzoeken op grond van de Wet open overheid (Woo). Het college heeft de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard omdat sprake is van misbruik van recht. De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de bezwaren ten onrechte niet-ontvankelijk zijn verklaard, omdat misbruik van recht niet is komen vast te staan. De beroepen van eiser zijn ontvankelijk en gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

LEE 24/793
2. Eiser heeft op 27 september 2023 verzocht om “openbaarmaking en afschrift van alle stukken, specifiek e-mails, interne communicatie, Whatsapp- en Signalberichten etc. die zien op de behandeling van zijn verzoeken in de periode 01-01-2023 tot en met heden”.
2.1.
Met het primaire besluit van 9 oktober 2023 heeft het college toepassing gegeven aan artikel 4.6 van de Woo en het Woo-verzoek van eiser buiten behandeling gelaten.
2.2.
Met het bestreden besluit van 13 februari 2024 heeft het college in overeenstemming met het advies van de Algemene Kamer van de adviescommissie voor bezwaarschriften (bezwaarschriftencommissie) het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard, omdat er zwaarwichtige gronden aanwezig zijn die blijk geven van misbruik van recht.
LEE 24/882
3. Eiser heeft op 5 juli 2023 verzocht om “alle schriftelijke bescheiden betreffende de besluitvorming en de totstandkoming daarvan die heeft geleid tot de deelname van een wethouder van de gemeente Dantumadiel aan het tv-programma ‘De Rijdende Rechter’ en de schriftelijke bescheiden van de financiering van deze deelname zoals declaraties, nota’s, facturen, salarisspecificaties etc.”.
3.1.
Met het primaire besluit van 4 september 2023 heeft het college besloten de gevraagde documenten te openbaren of, waar dat niet kan, een motivering te geven voor een weigering.
3.2.
Met het bestreden besluit van 13 februari 2024 heeft het college in overeenstemming met het advies van de bezwaarschriftencommissie het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard, omdat er zwaarwichtige gronden aanwezig zijn die blijk geven van misbruik van recht.
LEE 24/1533
4. Eiser heeft op 25 juli 2023 verzocht om de openbaarmaking van de stukken die zien op het MFC de Westereen, over de periode 2000 tot 2020.
4.1.
Met het primaire besluit van 9 oktober 2023 heeft het college toepassing gegeven aan artikel 4.6 van de Woo en het Woo-verzoek van eiser buiten behandeling gelaten.
4.2.
Met het bestreden besluit van 13 februari 2024 heeft het college in overeenstemming met het advies van de bezwaarschriftencommissie het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard, omdat er zwaarwichtige gronden aanwezig zijn die blijk geven van misbruik van recht.
5. Eiser heeft beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten. Het college heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
5.1.
De rechtbank heeft de beroepen op 25 juli 2025 samen op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigden van het college.
5.2.
Op de zitting heeft eiser zijn beroep op betalingsonmacht ingetrokken. De rechtbank heeft het onderzoek na de behandeling geschorst om hem alsnog het griffierecht te laten betalen. Partijen hebben op de zitting ingestemd met het vervolgens afdoen van de zaken buiten zitting. Nadat eiser het griffierecht heeft betaald, heeft de rechtbank het onderzoek op 26 augustus 2025 gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

Het standpunt van eiser
6. Eiser stelt dat het college ten onrechte de antimisbruikbepaling uit artikel 4.6 van de Woo heeft toegepast. Hij betoogt in de kern dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd dat hij zich in deze procedure schuldig heeft gemaakt aan misbruik van recht. De bestreden besluiten zijn onvoldoende onderbouwd. De motivering van het college bestaat voornamelijk uit verwijzingen naar procedures uit het verleden waarbij eiser betrokken was. Deze eerdere procedures zeggen echter niets over het procedeergedrag van eiser in deze procedures en mochten daarom niet bij de beoordeling worden betrokken. Bovendien hebben de drie Woo-verzoeken betrekking op eisers eigen leefomgeving. Dat hij verzoekt om dwangsommen wijst op de doorzendplicht en ingebrekestellingen stuurt, betekent niet dat hij de Woo-verzoeken indient vanwege een “kennelijk ander doel”. Eiser wijst op een aantal uitspraken waarbij vergelijkbare bestreden besluiten in beroep zijn vernietigd.
Het toetsingskader
7. De besluiten vinden hun grondslag in artikel 4.6 van de Woo. Dat is de zogenoemde antimisbruikbepaling. Deze bepaling luidt als volgt:
‘Indien de verzoeker kennelijk een ander doel heeft dan het verkrijgen van publieke informatie of indien het verzoek evident geen bestuurlijke aangelegenheid betreft, kan het bestuursorgaan binnen twee weken na ontvangst van het verzoek, dan wel onverwijld nadat is gebleken dat de verzoeker kennelijk een ander doel heeft dan het verkrijgen van publieke informatie, besluiten het verzoek niet te behandelen.’
Zijn de beroepen niet-ontvankelijk?
8. Het college heeft in het verweerschrift en op zitting gesteld dat eiser met het instellen van beroep tegen de bestreden besluiten ook misbruik maakt van zijn recht om beroep in te stellen bij de rechtbank en verzoekt de beroepen niet-ontvankelijk te verklaren. De rechtbank is echter van oordeel dat op dit punt van misbruik geen sprake is en legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.
8.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) [1] kan op grond van artikel 3:13, gelezen in samenhang met artikel 3:15 van het Burgerlijk Wetboek (BW), de bevoegdheid om bij de bestuursrechter beroep in te stellen niet worden ingeroepen voor zover die bevoegdheid wordt misbruikt. In zo’n geval kan het beroep niet-ontvankelijk verklaard worden, maar daarvoor zijn zwaarwichtige gronden vereist. Die zijn onder meer aanwezig als rechten of bevoegdheden zodanig evident zijn gebruikt zonder redelijk doel of voor een ander doel dan waartoe zij zijn gegeven, dat het gebruik van die bevoegdheden blijk geeft van kwade trouw. Dit uitgangspunt geldt ook voor verzoeken op grond van de Woo. [2]
8.2.
De rechtbank overweegt dat als de beroepen niet-ontvankelijk worden verklaard, eiser geen oordeel van de rechter kan verkrijgen over de niet-ontvankelijkheidverklaring van zijn bezwaren. [3] Zij overweegt daarbij dat in de door het college aangehaalde uitspraken steeds sprake was van Woo-verzoeken waarin de desbetreffende stukken ook via een andere rechtsgang te verkrijgen of te betwisten waren. Nu er in deze zaken geen andere mogelijkheid voor eiser bestaat om de stukken te verkrijgen waarom hij met zijn Woo-verzoeken heeft verzocht, wordt hem daarmee dus in feite de toegang tot de rechter ontzegd. Door het college zijn onvoldoende zwaarwichtige gronden aangevoerd op grond waarvan dit kan worden gerechtvaardigd. De rechtbank acht dit een doorslaggevende omstandigheid die ertoe leidt dat de beroepen ontvankelijk zijn.
Mocht het college de bezwaren niet-ontvankelijk verklaren?
9. Het college heeft verwezen naar het advies van de bezwaarschriftencommissie en daarnaast een zelfstandige motivering gegeven voor de niet-ontvankelijkverklaring van de bezwaren van eiser. Kort samengevat voert het college aan dat duidelijk is dat geldelijk gewin de achtergrond is van de verzoeken omdat dwangsommen en schadevergoedingen in bijna alle door eiser ingediende aanvragen en procedures de boventoon voeren. Het college stelt dat het misbruik van de Woo niet los gezien kan worden van de bevoegdheid om bezwaar in te dienen. Eiser laat al lange tijd een gedragspatroon zien waarbij hij zowel het college als andere bestuursorganen overspoelt met verzoeken en klachten en over nagenoeg alles de juridische strijd aangaat. Het gedrag van eiser heeft een patroon aangenomen op grond waarvan het aannemelijk is dat hij met het indienen van Woo-verzoeken een ander doel beoogt dan het verkrijgen van overheidsinformatie.
9.1.
De rechtbank overweegt als volgt. Het is aan het bestuursorgaan dat toepassing wil geven aan de antimisbruikbepaling om aannemelijk te maken dat daadwerkelijk sprake is van misbruik.
9.2.
Uit vaste rechtspraak blijkt dat een min of meer overmatig beroep op door de overheid geboden faciliteiten in het algemeen op zichzelf geen misbruik van recht oplevert. Elk beroep op die faciliteiten brengt immers kosten met zich voor de overheid en benadeelt de overheid in zoverre. Wel kan het aantal keren dat een bepaald recht of een bepaalde bevoegdheid wordt aangewend, in combinatie met andere omstandigheden, bijdragen aan de conclusie dat misbruik van recht heeft plaatsgevonden. [4]
9.3.
Het is niet uitgesloten dat het aanhangig zijn van andere zaken relevant kán zijn voor het kunnen toepassen van de antimisbruikbepaling, bijvoorbeeld als daaruit een patroon zou blijken van het doen van Woo-verzoeken om vervolgens (rauwelijkse) ingebrekestellingen te verzenden en beroepen in te dienen die zijn gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit. [5]
9.4.
De rechtbank overweegt dat het college niet heeft aangetoond dat eiser bij het college een buitensporig aantal verzoeken heeft ingediend. Dat brengt mee dat bij de beoordeling of in dit geval sprake is van misbruik van recht meer gewicht dient te worden toegekend aan de overige omstandigheden van het geval en aan de totale context waarin de verzoeken zijn gedaan.
9.5.
Hetgeen het college in dit verband heeft aangevoerd, acht de rechtbank onvoldoende overtuigend. De stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, bieden onvoldoende steun voor de conclusie dat eiser in dit concrete geval een overmatig beroep heeft gedaan op door de overheid geboden faciliteiten. De verwijzing van het college naar de uitspraak van de rechtbank Limburg gaat in dit geval niet op. In deze zaken is naar het oordeel van de rechtbank namelijk niet komen vast te staan dat het eiser te doen is geweest om geldelijk gewin. Het college is bij zijn stelling dat eiser misbruik van recht maakt, in algemeenheden gebleven. In dit licht acht de rechtbank van doorslaggevend belang dat de informatie waarom eiser heeft verzocht in zijn Woo-verzoeken verband houdt met zijn directe leefomgeving. Dat hij een ander doel had, heeft het college niet aannemelijk gemaakt. Ook het feit dat eiser meer procedures aanhangig heeft gemaakt bij andere overheidsinstanties of een strafrechtelijk verleden heeft, maakt dit oordeel niet anders.
9.6.
Verder overweegt de rechtbank dat de beoordeling van de bestreden besluiten door haar geschiedt naar de stand van zaken op het moment van het nemen ervan. Dit betekent dat het gedragspatroon van eiser na het nemen van de bestreden besluiten niet kan worden betrokken bij deze beoordeling.
9.7.
De rechtbank wijst er daarbij op dat voor het aannemen van misbruik van recht een hoge drempel geldt, en dat het college op grond van de omstandigheden niet heeft kunnen overtuigen dat in dit concrete geval die drempel wordt overschreden.
9.8.
Al met al is de rechtbank van oordeel dat het college onvoldoende zwaarwichtige gronden heeft aangedragen om in dit geval misbruik als bedoeld in artikel 4.6 van de Woo te kunnen aannemen. Daarom heeft het college ten onrechte besloten om de bezwaren van eiser niet-ontvankelijk te verklaren.
10. Dit brengt met zich dat ook de twee primaire besluiten die strekken tot het buiten behandeling stellen van de Woo-verzoeken van eiser, niet in stand kunnen blijven. De rechtbank zal dan ook zelf in de zaak voorzien door deze primaire besluiten te herroepen en deze uitspraak daarvoor in de plaats te laten treden. Zij zal het college opdragen om binnen een termijn van twaalf weken na ontvangst van deze uitspraak alsnog een inhoudelijke beslissing op de twee buiten behandeling gestelde Woo-verzoeken van eiser te nemen. In de zaak LEE 24/882 zal het college alsnog een inhoudelijk besluit op bezwaar moeten nemen.

Conclusie en gevolgen

11. De beroepen zijn gegrond. De bestreden besluiten zullen worden vernietigd. De rechtbank zal zelf voorzien in de zaak en de primaire besluiten in de zaken LEE 24/793 en LEE 24/1533 herroepen. Het college moet binnen twaalf weken na ontvangst van deze uitspraak en met inachtneming hiervan een nieuwe beslissing nemen op de twee buiten behandeling gestelde Woo-verzoeken van eiser. Het college moet ten slotte in de zaak LEE 24/882 binnen zes weken na ontvangst van deze uitspraak en met inachtneming hiervan een nieuw besluit op bezwaar nemen.
12. Omdat eiser in het gelijk wordt gesteld zal het college hem het griffierecht en de reiskosten moeten vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten van 13 februari 2024;
In de zaak LEE 24/882:
 draagt het college op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
In de zaken LEE 24/793 en LEE 24/1533:
 herroept de primaire besluiten van 9 oktober 2023;
 voorziet zelf in de zaken door te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van de herroepen primaire besluiten;
 draagt het college op om binnen een termijn van twaalf weken na verzending van deze uitspraak een nieuwe beslissing op eisers Woo-verzoeken te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
Griffierecht en proceskosten:
 bepaalt dat het college het griffierecht van driemaal € 187,- = € 561,- aan eiser moet vergoeden;
 bepaalt dat het college de reiskosten van € 23,75 aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.G. Wijtsma, rechter, in aanwezigheid van mr. K. Lenting, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet open overheid
Artikel 4:6
Indien de verzoeker kennelijk een ander doel heeft dan het verkrijgen van publieke informatie of indien het verzoek evident geen bestuurlijke aangelegenheid betreft, kan het bestuursorgaan binnen twee weken na ontvangst van het verzoek, dan wel onverwijld nadat is gebleken dat de verzoeker kennelijk een ander doel heeft dan het verkrijgen van publieke informatie, besluiten het verzoek niet te behandelen.
Burgerlijk Wetboek
Artikel 3:13
1. Degene aan wie een bevoegdheid toekomt, kan haar niet inroepen, voor zover hij haar misbruikt.
2. Een bevoegdheid kan onder meer worden misbruikt door haar uit te oefenen met geen ander doel dan een ander te schaden of met een ander doel dan waarvoor zij is verleend of in geval men, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen.
3. Uit de aard van een bevoegdheid kan voortvloeien dat zij niet kan worden misbruikt.
Artikel 3:15
De artikelen 11-14 vinden buiten het vermogensrecht toepassing, voor zover de aard van de rechtsbetrekking zich daartegen niet verzet.

Voetnoten

1.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 27 december 2018, ECLI:N:RVS:2018:4256.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling van 9 september 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2163.
3.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 31 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2061, r.o. 6.7, laatste twee zinsneden.
4.Afdeling 24 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2403.
5.Rechtbank Noord-Nederland 22 november 2024, ECLI:NL:RBNNE:2024:4602.