ECLI:NL:RBNNE:2025:4237

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
15 oktober 2025
Publicatiedatum
17 oktober 2025
Zaaknummer
25/754
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar bijzondere bijstand

In deze zaak heeft eiser op 20 januari 2021 bijzondere bijstand aangevraagd op basis van de Participatiewet voor een bedrag van € 160,-. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerenveen heeft deze aanvraag op 23 maart 2021 afgewezen. Eiser heeft bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar is op 30 juni 2021 ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld, dat op 2 september 2022 ook ongegrond werd verklaard door de Centrale Raad van Beroep (CRvB). Op 26 januari 2024 heeft eiser het college verzocht om een besluit in het kader van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), maar dit verzoek leidde tot een ingebrekestelling en meerdere reacties van het college. Uiteindelijk heeft eiser op 2 december 2024 bezwaar gemaakt tegen een brief van het college van 1 mei 2024, maar dit bezwaar werd door het college niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat was ingediend. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, dat op 15 oktober 2025 door de rechtbank is behandeld. De rechtbank oordeelt dat eiser geen procesbelang had en dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was. De rechtbank concludeert dat het college het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard en wijst het beroep van eiser af. Eiser krijgt geen vergoeding voor proceskosten of schadevergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Leeuwarden
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 25/754

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 oktober 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerenveen, het college
(gemachtigde: mr. V. Djordjevic).

Inleiding en procesverloop

1. Op 20 januari 2021 heeft eiser bijzondere bijstand aangevraagd op grond van de Participatiewet (PW) voor een bedrag van € 160,-. Met het besluit van 23 maart 2021 heeft het college de aanvraag afgewezen. Eisers bezwaar is met het besluit van 30 juni 2021 ongegrond verklaard. Zijn beroep is bij uitspraak van 2 september 2022 ongegrond verklaard. [1] De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft op 9 januari 2024 het hoger beroep van eiser ongegrond verklaard. [2]
2. Op 26 januari 2024 verzoekt eiser het college om een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te nemen, in reactie op de uitspraak van de CRvB. Op 22 april 2024 heeft eiser zijn verzoek van 26 januari 2024 nogmaals ingediend.
2.1.
Eiser stelt vervolgens het college in gebreke en verzoekt om een dwangsom. Op 1 mei 2024 reageert het college op eisers aanvraag. Op 6 mei 2024 reageert het college op de ingebrekestelling.
2.2.
Eiser stelt het college nog tweemaal in gebreke en dient vervolgens een “beroep niet tijdig beslissen” in. Met de uitspraak van 25 oktober 2024 heeft deze rechtbank dat beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat het college op 1 mei 2024 al had beslist op eisers aanvraag. [3] Het verzet van eiser is op 14 januari 2025 ongegrond verklaard. [4] Eiser heeft hoger beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Die heeft zich, gelet op het appelverbod, bij uitspraak van 1 mei 2025 onbevoegd verklaard. [5] Eisers verzet tegen die uitspraak is ongegrond verklaard. [6] Hij heeft op 23 juli 2025 cassatie ingesteld bij de Hoge Raad. [7]
3. Op 2 december 2024 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de brief van 1 mei 2024. Hij doet een beroep op verschoonbare termijnoverschrijding.
3.1.
Met het bestreden besluit van 20 januari 2025 heeft het college het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, omdat het te laat is ingediend.
4. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
4.1.
De rechtbank heeft het beroep op 10 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

Overwegingen vooraf
Heeft eiser procesbelang?
5. Het college heeft het advies van de bezwaarschriftencommissie in haar geheel overgenomen. Uit dat advies blijkt dat eiser geen procesbelang zou hebben omdat de CRvB zich al heeft uitgesproken over de € 160,- die eiser nu vraagt. Uit de tekst van het advies wordt niet duidelijk of dat voor de commissie ook een overweging is geweest om het college te adviseren het bezwaar niet-ontvankelijk verklaren. Hoe dan ook: de rechtbank vindt dat eiser wel degelijk procesbelang had in de bezwaarschriftprocedure en in het verlengde daarvan procesbelang heeft in de beroepsprocedure; immers, de commissie en het college hebben over het hoofd gezien dat eisers aanvraag niet gaat over de PW, maar over de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs). De CRvB heeft uitspraak gedaan in het kader van de PW.
Is de brief van 1 mei 2024 een Awb-besluit?
5.1
Verder duidt de commissie de brief van 1 mei 2024 in haar advies een paar keer aan als “besluit”, maar eindigt zij met de stelling dat “het besluit niet veranderd hoeft worden, er is namelijk geen besluit”. De rechtbank vindt de brief van 1 mei 2024 wél een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb; immers, daaruit valt af te leiden dat het rechtsgevolg van de brief is dat eisers aanvraag wordt afgewezen, waarbij het college kennelijk ook weigert om terug te komen op eerdere besluitvorming, omdat die niet evident onredelijk en niet onmiskenbaar onjuist was (artikel 4:6 van de Awb).
Wat moet de rechtbank beoordelen?
6. De rechtbank moet beoordelen of het te laat maken van bezwaar door eiser verschoonbaar is.
Wat vinden partijen?
6.1.
Eiser voert aan dat hij pas op 2 december 2024 kon begrijpen dat de brief van 1 mei 2024 een besluit is. Een rechtsmiddelenverwijzing ontbreekt en eiser heeft verzocht om een besluit op grond van de Wgs. Hij heeft na de uitspraak van deze rechtbank van 25 oktober 2024 een afspraak gemaakt met zijn advocaat. Zij heeft, zo stelt eiser op de zitting, eerst op 2 december 2024 tijd voor hem en maakt hem duidelijk dat de brief van 1 mei 2024 een besluit is. Eiser heeft dezelfde dag een bezwaarschrift verzonden. Ten slotte vordert eiser een dwangsom en schadevergoeding.
6.2.
Het college vindt dat voor eiser, ondanks het ontbreken van een rechtsmiddelenverwijzing, op diverse momenten redelijkerwijs duidelijk had kunnen zijn dat hij bezwaar kon maken. Hij kent deze procedures immers.
Wat vindt de rechtbank?
7. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt zes weken. [8] Eiser heeft buiten deze termijn bezwaar gemaakt, namelijk op 2 december 2024.
7.1.
Als sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding, blijft niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar achterwege. [9] In dit geval staat vast dat in het primaire besluit geen rechtsmiddelenverwijzing [10] is opgenomen. Het besluit vermeldt niet wie, binnen welke termijn en bij welk orgaan, bezwaar kan maken. Het ontbreken van een goede rechtsmiddelenverwijzing bij een besluit leidt er in beginsel toe dat een termijnoverschrijding verschoonbaar is. [11] Op deze regel geldt een uitzondering als redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de belanghebbende tijdig wist dat hij binnen een bepaalde termijn bezwaar moest maken.
7.2.
Het standpunt van eiser dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is, slaagt niet. Hij had tijdig bezwaar kunnen maken. Het besluit van 6 mei 2024 had daartoe voor hem aanleiding moeten zijn. Met dat besluit reageert het college op eisers ingebrekestelling van 25 april 2024. Het college bericht hem dat het op 1 mei 2024 zijn verzoek heeft beantwoord, zodat het college geen dwangsom verschuldigd is. Na ontvangst van het besluit van 6 mei 2024 had eiser kunnen begrijpen dat het college op 1 mei 2024 een Awb-besluit had genomen, waartegen hij bezwaar kon maken. Omdat de bezwaartermijn van zes weken toen nog liep, had hij nog ruim vijf weken om bezwaar te maken tegen dat besluit. Hij heeft dat echter niet gedaan, maar het college nog wel tweemaal in gebreke gesteld. Het komt verder voor eisers rekening en risico dat hij uiteindelijk pas na ruim eenendertig weken bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 1 mei 2024, omdat hij eerst dan zijn advocaat gesproken heeft. Het college heeft het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk verklaard.
8. Als eiser tijdig bezwaar had gemaakt, had het college in zijn heroverweging opnieuw naar de inhoud van het besluit van 1 mei 2024 moeten kijken en moeten bezien of dat besluit wel een juiste reactie is geweest op eisers aanvraag. Nu het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard, komt ook de rechtbank daar niet aan toe. Eisers verzoek om toekenning van een dwangsom slaagt om deze reden al niet.
9. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen sprake geweest van onrechtmatig handelen van het college en dus ook geen grond voor schadevergoeding.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt dus geen gelijk. Omdat het beroep niet slaagt, krijgt hij geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht. Hij krijgt ook geen dwangsom en schadevergoeding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding en het verzoek om een dwangsom toe te kennen af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.G. Wijtsma, rechter, in aanwezigheid van mr. O.J.J.C. Koopmans, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Kenmerk LEE 21/2411
3.Kenmerk LEE 24/3459 PW
4.Kenmerk LEE 24/3459 V
5.Kenmerk 202501039/2/A2
6.Kenmerk 202501039/3/A2
7.Kenmerk 25/02635
8.Op grond van artikel 6:7 van de Awb.
9.Op grond van artikel 6:11 van de Awb
10.Als bedoeld in artikel 3:45 van de Awb.
11.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van en de Hoge Raad van 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL7954 en van de CRvB van 23 juni 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BR0151.