ECLI:NL:RBNNE:2025:42

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
8 januari 2025
Publicatiedatum
9 januari 2025
Zaaknummer
C/18/232599 / HA ZA 24-62
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van Hanzehogeschool en bestuurder bij ontbinding Stichting BuildinG

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Nederland op 8 januari 2025, vorderde eiser, AREA08 Projecten, schadevergoeding van Hanzehogeschool en de gedaagde, een voormalig bestuurder van Stichting BuildinG, wegens vermeende tekortkomingen in de nakoming van verplichtingen en onrechtmatig handelen. Eiser was contractuele wederpartij van de ontbonden Stichting BuildinG, die een perceel in erfpacht had van Hanzehogeschool. Eiser stelde dat de ontbinding van de stichting en de beëindiging van het erfpachtrecht onrechtmatig waren, en dat Hanzehogeschool en de gedaagde onterecht hadden geprofiteerd van de wanprestatie van BuildinG. De rechtbank oordeelde dat er geen relevante overeenkomst tussen eiser en Hanzehogeschool bestond, waardoor er geen sprake was van wanprestatie. Ook werd geoordeeld dat Hanzehogeschool niet tekort was geschoten in haar zorgplicht jegens eiser, en dat er geen bewijs was dat Hanzehogeschool onrechtmatig had gehandeld of ongerechtvaardigd was verrijkt. De vorderingen van eiser werden integraal afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten van zowel Hanzehogeschool als de gedaagde.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Groningen
zaaknummer / rolnummer: C/18/232599 / HA ZA 24-62
Vonnis van 8 januari 2025
in de zaak van
[eiser],
handelend onder de naam
AREA08 Projecten,
wonende en zaakdoende te Leeuwarden,
eiser, hierna te noemen: [eiser],
advocaat: mr. A. Woertman te Wilhelminaoord,
tegen
1. de stichting
STICHTING HANZEHOGESCHOOL GRONINGEN,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te Groningen,
gedaagde, hierna te noemen: Hanzehogeschool,
advocaat: mr. E. Eshuis te Groningen,

2 [gedaagde],

wonende te Drachten, gemeente Smallingerland,
gedaagde, hierna te noemen: [gedaagde],
advocaat: mr. J.A.M. Bijlholt te Joure.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 17 juli 2024;
  • de akte overlegging producties tevens vermeerdering van eis.
1.2.
Op 25 november 2024 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Daarbij zijn verschenen:
  • A. [eiser] in persoon;
  • mr. A. Woertman, advocaat van [eiser];
  • [betrokkene 1], betrokkene aan de zijde van [eiser];
  • [betrokkene 2], als juridisch adviseur werkzaam bij Hanzehogeschool;
  • mr. E. Eshuis, advocaat van Hanzehogeschool;
  • R.A. [gedaagde] in persoon;
  • mr. J.A.M. Bijlholt, advocaat van [gedaagde].
1.3.
Van de mondelinge behandeling zijn door de griffier aantekeningen gemaakt die aan het dossier zijn toegevoegd. De spreekaantekeningen van mr. Woertman, mr. Eshuis en mr. Bijlholt zijn eveneens aan het dossier toegevoegd.
1.4.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft Hanzehogeschool vrijwillig stukken verstrekt waarvan [eiser] in haar eisvermeerdering afgifte heeft gevorderd. [eiser] heeft hierop haar eis verminderd in die zin dat deze weer gelijk is aan hetgeen bij dagvaarding wordt gevorderd.
1.5.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is bouwkundige en voert onder de naam AREA08 een bouwkundig adviesbureau.
2.2.
Hanzehogeschool is een onderwijsinstelling en heeft in 2017 tezamen met Stichting Economic Board Groningen de stichting BuildinG (hierna: BuildinG) opgericht. BuildinG was een kennis- en innovatieplatform voor toekomstbestendige bouw en infra, en exploiteerde een proeftuin waar dergelijke innovaties kunnen worden beproefd en getest.
2.3.
[gedaagde] was van 26 april 2017 tot 1 juni 2022 statutair bestuurder van BuildinG.
2.4.
BuildinG kende blijkens haar statuten een driekoppige Raad van Toezicht, waarvan één lid werd benoemd door Hanzehogeschool. Het lid dat door Hanzehogeschool werd benoemd, was op grond van artikel 16 van de statuten zelfstandig bevoegd Stichting BuildinG te ontbinden.
2.5.
Op 25 oktober 2017 heeft Hanzehogeschool een terrein aan BuildinG in erfpacht gegeven. De akte van vestiging van dit erfpachtrecht luidt (voor zover van belang) als volgt:
VESTIGING ERFPACHT
Eigenaar geeft ter uitvoering van de Overeenkomst, hierbij in erfpacht aan de Erfpachter die in erfpacht aanneemt:
een (bouw)terrein met gerealiseerde en eventueel later te realiseren (tijdelijke) opstallen, gelegen aan en nabij de Zernikelaan 17 te Groningen(…)
Artikel 1
Duur
Het recht van erfpacht gaat in op heden - deze datum hierna te noemen: "de ingangsdatum"- en wordt voor onbepaalde tijd gevestigd behoudens eventuele beëindiging op de hierna in artikel 11 dan wel de overige in de wet genoemde gronden.
Artikel 6
Vergoeding/Canon
Erfpachter is aan de eigenaar een jaarlijkse canon verschuldigd groot één euro (€ 1,00) en een (eenmalige) vergoeding voor de stichtingskosten voor de al gerealiseerde opstallen, groot een miljoen drie honderd elf duizend een honderd zes en twintig euro en vier en twintig cent (€ 1.311.126,24), canon en vergoeding te vermeerderen met omzetbelasting. De canon over het eerste jaar, de eenmalige vergoeding voor de stichtingskosten en de omzetbelasting zijn rechtstreeks door Erfpachter aan de Eigenaar voldaan, waarvoor kwijting.
Artikel 10
Overdracht, toedeling, splitsing, ondererfpacht en verhuur
(…)
8. a. Indien Erfpachter, hierna te noemen: "de aanbieder", tot gehele of gedeeltelijke vervreemding van het recht van erfpacht wenst over te gaan, één en ander zoals hiervoor in dit artikel vermeld, dan is zij verplicht dit bij aangetekend schrijven in koop aan te bieden aan de Eigenaar, hierna ook te noemen: "de gerechtigde", voor een koopprijs groot één euro (€ 1,00).
Artikel 11
Einde recht van erfpacht
1. Opzegging
Erfpachter is uitsluitend bevoegd het recht van erfpacht op te zeggen in geval van ontbinding van de Erfpachter dan wel op de overige in de wet genoemde gronden.
(…)
4. Bij einde van de erfpacht, op welke grond dat ook geschiedt, heeft de Eigenaar het exclusieve recht te bepalen of de alsdan aanwezige opstallen en werken dienen te blijven gehandhaafd dan wel dat het erfpachtsterrein vrij van opstallen en werken aan de Eigenaar dient te worden opgeleverd. De eventuele verwijdering van opstallen en werken zal voor rekening en risico van de Erfpachter geschieden. Indien Eigenaar en Erfpachter in onderling overleg overeenkomen de erfpacht tussentijds te beëindigen dan kan van het vorenstaande worden afgeweken.
Artikel 13
Geen vergoedingsrecht bij einde recht van erfpacht
Erfpachter heeft geen recht op vergoeding van de waarde van de ten tijde van de
beëindiging van de erfpacht nog aanwezige opstallen.
2.6.
Begin 2022 zijn tussen [eiser] en zakenpartner [betrokkene 1] enerzijds en BuildinG anderzijds gesprekken gevoerd over een samenwerking. Op het terrein stonden op dat moment vier (deels nog te realiseren) gebouwen.
2.7.
Op enig moment is een stuk opgesteld met de titel “Overeenkomst onderverdeling baten en lasten brainbox”. Dit stuk, dat niet is gedateerd en niet is ondertekend, luidt (voor zover van belang) als volgt:
Partijen:
STICHTING BUILDING, gevestigd te Groningen, 9747 AN aan Zernikepark 12, rechtsgeldig vertegenwoordigd door [eiser], hierna te noemen BuildinG,
en
Area08, gevestigd te Leeuwarden, 8939 BS aan De Boorne 27, rechtsgeldig vertegenwoordigd door [betrokkene 1], hierna te noemen Area08,
Komen het volgende overeen:
Gebouw 1 en 3
- Kosten t/m nu rond de € 55.000,- betaald door Building (fine tuning vind nog plaats*)
- Aanschaf van de 2 gebouwtjes uit het faillissement was ca. € 65.000,-
- Totaal voor Building € 120.000,- (is uit de kas van Building betaald)
Gebouw 2 en 4
- Zal qua investering In materialen en uren op ook ca. € 120.000,- uitkomen. Area08 neemt deze kosten volledig voor haar rekening, (arbeid en materialen)
- het eigendom van alle vier gebouwtjes zullen we 50% - 50% gaan verdelen, net zoals het ontvangen van de huur idem de verdeling van 50% - 50%. (eigenlijk hoeven we alleen een overeenkomst te maken voor 15 jaar over de inkomsten en de uitgaven, maar daar hebben we t nog over.)
- De verdeling van dit eigendom maken we op In een onderhandse overeenkomst, dit om allerlei kosten notarieel en kadastraal te voorkomen, dit doen we voor 15 jaar. (conform de oude overeenkomst met Click house)
- Inkomsten en uitgaven zullen In deze periode van 15 Jaar dus ook op basis van de 50% - 50% verdeeld worden
- ingangsdatum is 1 mei 2022 (Tot deze tijd zal de te ontvangen huur nog aan BuildinG toekomen) en loopt tot 1 mei 2037
(…)
Artikel 8. Ontbinding
Onverminderd hetgeen overigens in de overeenkomst is vastgelegd, kan elk van de partijen de overeenkomst door middel van een aangetekend schrijven buiten rechte geheel of gedeeltelijk ontbinden, indien de andere partij in verzuim Is dan wel nakoming blijvend of tijdelijk onmogelijk is.
2.8.
In één van de gebouwen zat een huurder, te weten Energie van Ons.
2.9.
In het voorjaar van 2022 viel [gedaagde] wegens ziekte uit als bestuurder van BuildinG. Per 1 juni 2022 heeft hij zich uit laten schrijven als bestuurder.
2.10.
Met ingang van 30 juni 2022 heeft de Raad van Toezicht van BuildinG de heer D.W. [bestuurder] aangesteld als nieuwe bestuurder, met de opdracht de activiteiten van BuildinG te beëindigen en Stichting BuildinG uiteindelijk te liquideren.
2.11.
Op 30 september 2022 heeft BuildingG [eiser] en [betrokkene 1] hiervan op de hoogte gesteld. Vervolgens is tussen partijen gesproken en gecorrespondeerd over het treffen van een regeling voor de afwikkeling. Daarbij is vanuit BuildinG aangeboden om € 50.000,00 te vergoeden aan [eiser], welke bedrag afkomstig was uit een totaalbedrag van € 60.000,00 dat door Hanzehogeschool beschikbaar was gesteld voor de overname van de gebouwen op het terrein, uitsluitend mits daarmee alles geregeld zou zijn. [eiser] wenste betaling van een bedrag van € 203.250,00 hetgeen volgens hem overeenstemde met zijn investeringen in de gebouwen en de te derven huurinkomsten. Partijen zijn niet tot overeenstemming gekomen.
2.12.
Architectenbureau Van der Plas heeft in opdracht van BuildinG de vier gebouwen beoordeeld en daarover op 12 december 2022 een rapport uitgebracht. Dit rapport luidt (voor zover van belang) als volgt:
Algemene indruk van deze inspectie bouwkundige zaken is, dat het geheel nog afgebouwd dient te worden zowel binnen en buitenom. En dat het gebouw zoals het er nu bij staat slecht is opgebouwd.
Om dit alles te herstellen en af te bouwen zal behoorlijke kosten met zich meebrengen. Daarom is ons advies het geheel te slopen/demonteren.
2.13.
Makelaarskantoor Hoving Makelaars is door BuildinG verzocht hetgeen er stond te taxeren. De waardering door Hoving luidt als volgt:
2.14.
Bovengenoemd rapport en waardering zijn bij mailbericht van 13 december 2022 door BuildinG doorgestuurd naar [eiser]. Het mailbericht luidt verder als volgt:
Ik stuur hierbij door de berichtgeving zoals ik die ontving ter zake van het project waarbij Area08 betrokken is.
Volgens mij blijkt hieruit wel dat een deel van wat er staat onder de maat is en afgebroken moet worden en dat er nog de nodige kosten moeten worden gemaakt op een en ander peil te brengen.
Zo bezien is volgens mij het geboden bedrag gevonden geld voor Area08. Maar als Area08 deze kosten zelf wil maken en dus ook een deugdelijk project oplevert, dan sluit ik niet uit dat de Hanzehogeschool daar wel over wil praten.
Is het een idee dat jij en iemand van Area08 en ik en [bestuurder] eens om de tafel gaan? Bij voorkeur vrijdagmorgen as. omdat maandag de Hanzehogeschool een beslissing wenst te nemen.
2.15.
[eiser] heeft hierop laten weten geen gebruik te maken van het aanbod voor een gesprek met BuildinG, omdat zij enkel een gesprek met Hanzehogeschool zinvol achtte.
2.16.
Bij Koopovereenkomst van 20 december 2022 heeft BuildinG haar activiteiten en activa verkocht aan Hanzehogeschool. Artikel 4 van de Koopovereenkomst luidt (voor zover van belang) als volgt:
Artikel 4: Koopprijs, Compensatie en voorziening kosten Werknemer
4.1
De Koopprijs voor de Activa bedraagt in totaal € 251.162 en bestaat uit de volgende onderdelen:
- voor het Erfpachtrecht: € 226.062 (waarvan € 226.061 voor de investeringen in
de infrastructuur, opstallen en kantoorunits en € 1 conform het voorkeursrecht
genoemd in bijlage 1)
- voor de Roerende Zaken: € 25.099
- voor het Immaterieel Actief: € 1.
2.17.
Op 29 december 2022 is het erfpachtrecht (terug) geleverd aan Hanzehogeschool.
2.18.
[eiser] heeft enkele nog niet verwerkte materialen en de vloerverwarming uit de door hem gerealiseerde gebouwen weggenomen.
2.19.
Hanzehogeschool heeft de vier gebouwen gesloopt.
2.20.
Stichting BuildinG is op 31 oktober 2023 ontbonden en per 14 november 2023 uitgeschreven bij de Kamer van Koophandel.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. Voor recht te verklaren dat Hanzehogeschool en [gedaagde] toerekenbaar zijn tekortgeschoten in de nakoming van de op hen rustende verplichtingen en/of hebben gehandeld in strijd met de op hen rustende zorgplicht en/of onrechtmatig hebben gehandeld jegens [eiser];
II. Hanzehogeschool en [gedaagde] hoofdelijk te veroordelen om aan [eiser] te betalen de door [eiser] ten gevolge van het toerekenbaar tekortschieten en/of handelen in strijd met de op Hanzehogeschool en [gedaagde] rustende zorgplicht en/of onrechtmatig handelen, geleden schade en gemaakte kosten aan de zijde van [eiser], en die schade op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, althans die schade te begroten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 december 2022 (na de aansprakelijkstelling van 13 december 2022) althans vanaf de dag der dagvaarding;
III. Voor recht te verklaren dat Hanzehogeschool ongerechtvaardigd verrijkt is en Hanzehogeschool te veroordelen om aan [eiser] een bedrag te betalen ter hoogte van deze ongerechtvaardigde verrijking;
IV. Hanzehogeschool en [gedaagde] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten ad € 925,00;
V. Hanzehogeschool en [gedaagde] hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten, waaronder de nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na de datum van het vonnis.
3.2.
Hanzehogeschool en [gedaagde] voeren verweer en concluderen tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten, waaronder de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf vijftien dagen na de datum van het vonnis.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of Hanzehogeschool en [gedaagde] gehouden zijn om aan [eiser] de schade te vergoeden die [eiser] stelt te hebben geleden als gevolg van de deconfiture van BuildinG.
De vorderingen op Hanzehogeschool
4.2.
[eiser] baseert de aansprakelijkheid van Hanzehogeschool op een viertal grondslagen, die de rechtbank hieronder één voor één zal behandelen.
Tekortkoming in de nakoming
4.3.
[eiser] vordert onder meer een verklaring voor recht dat Hanzehogeschool in de nakoming van haar verplichtingen is tekortgeschoten. Tussen partijen staat echter niet ter discussie dat tussen [eiser] en Hanzehogeschool geen (in dit verband relevante) overeenkomst heeft bestaan. Dit betekent dat van wanprestatie aan de zijde van Hanzehogeschool geen sprake kan zijn, en dat de verklaring voor recht op dit punt moet worden afgewezen.
Belangen [eiser] niet aangetrokken
4.4.
In de tweede plaats heeft [eiser] aan zijn vorderingen ten grondslag gelegd dat Hanzehogeschool zou zin tekortgeschoten in haar (maatschappelijke) zorgplicht, door zich bij het meewerken aan de ontbinding van BuildinG en de daarmee samenhangende teruggave van het erfpachtrecht de belangen van [eiser] onvoldoende aan te trekken. Daartoe stelt [eiser] de volgende omstandigheden:
  • dat het voor Hanzehogeschool duidelijk had moeten zijn dat BuildinG met [eiser] afspraken voor de lange termijn had gemaakt;
  • dat Hanzehogeschool BuildinG onvoldoende heeft gefinancierd om de exploitatie van de gebouwen mogelijk te maken;
  • dat Hanzehogeschool een bijzondere rol had als erfverpachter, medeoprichter en toezichthouder van BuildinG;
  • dat Hanzehogeschool belanghebbende was bij de ontbinding omdat zij dan alle gebouwen om niet kon verkrijgen en deze ontbinding op grond van de statuten zelfstandig kon bewerkstelligen;
  • dat Hanzehogeschool niet met [eiser] in gesprek wilde over voortzetting;
  • dat Hanzehogeschool de activiteiten van BuildinG heeft overgenomen en daarbij de gebouwen van [eiser] als donor is gaan gebruiken.
4.5.
Hanzehogeschool betwist dat zij in haar maatschappelijke zorgplicht is tekortgeschoten. Hanzehogeschool voert daartoe aan dat zij BuildinG niet heeft gefinancierd, zich niet heeft bemoeid met de feitelijke gang van zaken bij BuildinG en (eveneens) verrast werd door het besluit om tot ontbinding over te gaan. Hanzehogeschool voert verder aan dat zij bij de afwikkeling van BuildinG juist zorgvuldig te werk is gegaan door (onverplicht) financiële middelen ter beschikking te stellen om schuldeisers te kunnen betalen, en in dat kader ook een redelijk voorstel aan [eiser] is gedaan van € 50.000,00. Volgens Hanzehogeschool wilde [eiser] zelf de activiteiten op het terrein niet voortzetten en blijkt dat uit het feit dat [eiser] zelf reeds zaken had weggenomen uit de gebouwtjes.
4.6.
Bij de beoordeling van de vraag of Hanzehogeschool in haar zorgplicht jegens [eiser] is tekortgeschoten stelt de rechtbank het volgende voorop. Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat wanneer de contractuele verhouding tussen twee partijen een schakel in het rechtsverkeer is gaan vormen waarmee de belangen van derden verbonden zijn geraakt, het een contractant niet onder alle omstandigheden vrij staat de belangen van die derden te verwaarlozen. Indien de uitvoering van de contractuele verhouding tot schade of ander nadeel voor derden leidt, zullen de normen in het maatschappelijk verkeer met zich mee kunnen brengen dat de contractant die belangen dient te ontzien door zijn gedrag mede door die belangen te laten leiden. Bij de beantwoording van de vraag of de normen dit in een concreet geval meebrengen zal de rechter de omstandigheden van het geval moeten betrekken, zoals de hoedanigheid van alle betrokken partijen, de aard en strekking van de desbetreffende overeenkomst, de wijze waarop de belangen van de derde daarbij zijn betrokken, de vraag of deze betrokkenheid voor de contractant kenbaar was, de vraag of de derde erop mocht vertrouwen dat zijn belangen zouden worden ontzien, de vraag in hoeverre het voor de contractant bezwaarlijk was met de belangen van de derde rekening te houden, de aard en omvang van het nadeel dat voor de derde dreigt en de vraag of van hem kon worden gevergd dat hij zich daartegen had ingedekt, alsmede de redelijkheid van een eventueel aan de derde aangeboden schadeloosstelling. [1]
4.7.
Bij de beoordeling van de vraag of en in hoeverre toepassing van dit kader op onderhavige zaak leidt tot aansprakelijkheid aan de zijde van Hanzehogeschool, acht de rechtbank in de eerste plaats van belang dat niet is gebleken dat het besluit om BuildinG te ‘ontmantelen’ door of op initiatief Hanzehogeschool is genomen. Hanzehogeschool stelt dat ook zij – tot haar verrassing – 2022 werd geconfronteerd met een Raad van Toezicht van BuildinG die aangaf voornemens te zijn de stichting te beëindigen, tenzij Hanzehogeschool andere bestuurders zou aanstellen. Hanzehogeschool was daartoe niet bereid, naar eigen zeggen omdat dit tot een directere betrokkenheid bij de stichting zou leiden. Vervolgens is door BuildinG besloten daadwerkelijk tot ontbinding over te gaan, waarbij Hanzehogeschool zich wel bereid heeft getoond daar aan mee te werken, en benodigd geld ter beschikking te stellen. Deze stellingen zijn niet gemotiveerd weersproken. Ook staat vast dat Hanzehogeschool in die zin bij de ontbinding betrokken is geweest, dat zij naar eigen zeggen heeft verzocht om de aanwijzing van (in haar woorden) een “erkende puinruimer” in de persoon van de heer [bestuurder] en afspraken heeft gemaakt over de teruglevering van het erfpachtrecht. De stellingen van [eiser] komen er feitelijk op neer dat beoordeeld moet worden in hoeverre zich Hanzehogeschool bij het nemen van deze beslissingen voldoende rekenschap heeft gegeven van de belangen van [eiser].
4.8.
Vervolgens acht de rechtbank van belang dat onvoldoende is onderbouwd of en in hoeverre dat Hanzehogeschool bij het nemen van deze beslissingen op de hoogte was van de positie en belangen van [eiser]. Zelf lijkt Hanzehogeschool te stellen dat het [bestuurder] was die, toen hij de af te wikkelen relaties ging inventariseren, tot de ontdekking kwam dat er in de visie van [eiser] sprake was van een langdurige overeenkomst tussen hem en BuildinG. De rechtbank neemt aan dat hij vervolgens op enig moment Hanzehogeschool op zijn minst op de hoogte heeft gesteld van een en ander. Maar dat Hanzehogeschool bij het nemen van haar beslissingen van begin af aan tot in detail op de hoogte was van de juridische verhouding tussen BuildinG en [eiser], en dus tot in grote mate kon overzien welke gevolgen die beslissingen voor [eiser] zouden hebben is niet gebleken. De rechtbank merkt op dat ook in deze procedure nog wordt getwist over de vraag of en in hoeverre tussen [eiser] en BuildinG überhaupt een overeenkomst tot stand is gekomen waaraan hij rechten kan ontlenen.
4.9.
Ook betrekt de rechtbank de omstandigheid dat de schade die [eiser] zegt te hebben geleden voor een groot deel samenhangt met de investeringen die hij in de aanwezige gebouwen had gedaan, en het feit dat onderdeel van de ontmanteling van BuildinG met zich bracht dat het op die gebouwtjes betrekking hebbende erfpachtrecht ‘verloren’ ging. In dit verband acht de rechtbank van belang dat [eiser] ten tijde van zijn investeringen wist, althans had kunnen weten, dat hij bouwde op grond van Hanzehogeschool, en dat de gebouwtjes (en de waarde van de door hem gedane investeringen) dus hoe dan ook nagetrokken zouden worden door het eigendom van Hanzehogeschool. Hij was er daarmee ook van op de hoogte, althans had dat kunnen zijn, dat een wijziging in de (contractuele) relatie tussen Hanzehogeschool en BuildinG ook voor hem directe gevolgen zou kunnen hebben. [eiser] heeft daarmee een risico genomen waartegen hij zich niet heeft ingedekt door bijvoorbeeld van te voren hierover afspraken te maken met Hanzehogeschool of zekerheden te bedingen bij BuildinG.
4.10.
Tot slot betrekt de rechtbank de omstandigheid dat onweersproken is komen vast te staan dat Hanzehogeschool zich heeft ingespannen om een faillissement van BuildinG te voorkomen, in het bijzonder door middelen ter beschikking te stellen die gebruikt konden worden om bestaande relaties van BuildinG af te wikkelen. Dat dit voorstel door [eiser] niet is geaccepteerd, doet er niet aan af dat aangenomen mag worden dat een faillissement voor hem onvoordeliger had uitgepakt.
4.11.
Gelet op al het voorgaande, in onderlinge samenhang beschouwd, is de rechtbank van oordeel dat niet gezegd kan worden dat de in het maatschappelijk verkeer geldende normen met zich brengen dat Hanzehogeschool, door te handelen op de wijze zoals zij heeft gedaan, de belangen van [eiser] onvoldoende heeft ontzien. De verklaring voor recht dat Hanzehogeschool in haar zorgplicht is tekortgeschoten zal worden afgewezen.
Profiteren van wanprestatie
4.12.
Ten derde heeft [eiser] aan zijn vorderingen ten grondslag gelegd dat Hanzehogeschool onrechtmatig heeft gehandeld doordat zij (op onrechtmatige wijze) heeft geprofiteerd van de wanprestatie van BuildinG tegenover [eiser].
4.13.
Daartoe stelt [eiser] dat tussen haar en BuildinG een overeenkomst met een lange looptijd is gesloten op grond waarvan [eiser] heeft geïnvesteerd in een tweetal gebouwen, dat deze overeenkomst door BuildinG eenzijdig is opgezegd, dat dit wanprestatie oplevert en dat Hanzehogeschool hiervan profiteert doordat zij als gevolg van de erfpachtovereenkomst met BuildinG de gebouwen om niet heeft verkregen.
4.14.
Hanzehogeschool betwist dat er sprake is van wanprestatie aan de zijde van BuildinG, volgens Hanzehogeschool zijn er slechts wat intenties op papier gezet en is het niet tot een overeenkomst gekomen. Van een tekortschieten in de nakoming van een overeenkomst kan daarom geen sprake zijn geweest. Verder betwist Hanzehogeschool dat zij profijt heeft gehad, volgens Hanzehogeschool waren de gebouwtjes van een abominabel niveau en zijn deze gesloopt. Tot slot voert Hanzehogeschool aan dat [eiser] uit het Kadaster had kunnen vernemen dat Hanzehogeschool alle opstallen om niet zou verkrijgen bij het eindigen van het erfpachtrecht en dat zij onverplicht compensatie heeft aangeboden aan [eiser].
4.15.
Bij de beoordeling stelt de rechtbank het volgende voorop. Indien vast komt te staan dat er sprake is geweest van wanprestatie aan de zijde van BuildinG én dat Hanzehogeschool hiervan heeft geprofiteerd, levert het profiteren van een wanprestatie in beginsel geen onrechtmatige daad op van de profiteur, maar kan het onder bijkomende omstandigheden wel onrechtmatig zijn. [2]
4.16.
Naar het oordeel van de rechtbank is de wanprestatie onvoldoende vast komen te staan. Daartoe overweegt de rechtbank dat [eiser] onvoldoende heeft onderbouwd dat tussen hem en BuildinG een overeenkomst tot stand is gekomen. Weliswaar is sprake van een geschrift waarin afspraken tussen partijen worden weergegeven, maar dit is niet ondertekend. Tijdens de mondelinge behandeling is duidelijk geworden dat over de tekst nog geen overeenstemming bestond. De heer [betrokkene 1] (zakenpartner van [eiser]) heeft immers verklaard dat de tekst een voorstel was van BuildinG, dat er een afspraak was gemaakt bij de notaris maar dat er nog dingen niet klopten in de tekst en dat er vervolgens aan de zijde van BuildinG (vanwege het vertrek van [gedaagde]) geen aanspreekbare personen meer waren.
4.17.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat, zelfs indien er veronderstellenderwijs vanuit zou worden gegaan dat er sprake is geweest van wanprestatie door BuildinG, onvoldoende bijkomende omstandigheden zijn aangevoerd die de conclusie kunnen dragen dat Hanzehogeschool daar in onrechtmatige zin van heeft geprofiteerd. Het door [eiser] gestelde profijt lijkt er in zijn visie uit te bestaan dat Hanzehogeschool de beschikking heeft gekregen over een aantal gebouwtjes, nadat [eiser] in die gebouwen had geïnvesteerd. Echter, dat Hanzehogeschool eigenaar is geworden van die gebouwen (inclusief de daarin door [eiser] aangebrachte verbeteringen) is geen gevolg van een (eventuele) wanprestatie van BuildinG, maar van het feit dat deze gebouwen van meet af aan eigendom waren van Hanzehogeschool, en dat eventuele verbeteringen daaraan door die eigendom werden nagetrokken. Het vermeende profijt staat daarmee niet, althans onvoldoende, in causaal verband met de wanprestatie. Dit is dan nog afgezien van het feit dat Hanzehogeschool de gebouwen heeft gesloopt omdat zij er zelf kennelijk geen profijt in zag, en het feit dat Hanzehogeschool feitelijk bereid was (een groot deel van) de waarde van die gebouwen via BuildinG aan [eiser] te vergoeden (hetgeen door [eiser] is geweigerd).
4.18.
De verklaring voor recht dat Hanzehogeschool onrechtmatig heeft gehandeld zal worden afgewezen.
Slotsom ten aanzien van de vorderingen onder I en II
4.19.
Uit het voorgaande volgt dat de onder I gevorderde verklaring voor recht ten aanzien van Hanzehogeschool op alle punten moet worden afgewezen. Dit betekent dat de daarop gestoelde vordering onder II tot schadevergoeding ten aanzien van Hanzehogeschool eveneens moet worden afgewezen.
Ongerechtvaardigde verrijking
4.20.
[eiser] heeft tot slot een verklaring voor recht gevorderd dat Hanzehogeschool ongerechtvaardigd is verrijkt, alsmede veroordeling tot betaling van het bedrag waarmee Hanzehogeschool is verrijkt.
4.21.
[eiser] heeft in dit kader gesteld dat Hanzehogeschool is verrijkt doordat het hoofdgebouw, waarvoor door BuildinG € 1.311.126,24 is betaald, ten gevolge van de ontbinding van BuildinG weer door Hanzehogeschool is teruggenomen zonder dat zij hiervoor een vergoeding heeft betaald. De door [eiser] gestelde verarming bestaat uit zijn investeringen (materialen en gewerkte uren) en de gederfde huurinkomsten gedurende de 15 jaar dat hij over de gebouwen had kunnen beschikken.
4.22.
Hanzehogeschool betwist dat zij ongerechtvaardigd is verrijkt en voert daartoe aan dat de door [eiser] gerealiseerde gebouwen pas waarde zouden hebben als er eerst nog een aanzienlijk bedrag in zou worden geïnvesteerd. Dit laatste zag Hanzehogeschool niet zitten, en zij heeft de gebouwen daarom gesloopt. Ook had [eiser] al zaken uit de gebouwen weggenomen.
4.23.
Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat voor het slagen van een vordering uit ongerechtvaardigde verrijking aan vier vereisten moet zijn voldaan: er dient sprake te zijn van een verrijking bij de één, er dient sprake te zijn van een verarming bij de ander, daartussen dient causaal verband te bestaan en een rechtvaardiging voor de verrijking dient afwezig te zijn. De verplichting tot schadevergoeding bestaat vervolgens slechts voor zover dit redelijk is. Dit alles volgt uit artikel 6:212 lid 1 BW.
4.24.
Naar het oordeel van de rechtbank ontbreekt het causale verband tussen de verrijking en de verarming. Datgene waarmee Hanzehogeschool volgens [eiser] zou zijn verrijkt (het zonder vergoeding eindigen van de erfpacht van het hoofdgebouw van BuildinG) heeft immers geen enkel verband met de gestelde verarming van [eiser]. [eiser] had immers niet in het hoofdgebouw geïnvesteerd maar in twee bijgebouwen. Het verlies van de investeringen in deze bijgebouwen heeft bovendien geen verband met de gebeurtenis die door [eiser] aan de vordering uit ongerechtvaardigde verrijking ten grondslag is gelegd, namelijk de ontbinding van BuildinG. Ook hier geldt immers dat de bijgebouwen immers al op het moment dat deze zijn gerealiseerd van rechtswege zijn nagetrokken door het eigendom van Hanzehogeschool. Voor zover de verarming ziet op gederfde huurinkomsten is in het geheel niet gesteld of en hoe dit tot een verrijking van Hanzehogeschool heeft geleid.
4.25.
De gevorderde verklaring voor recht dat Hanzehogeschool ongerechtvaardigd is verrijkt moet dan ook worden afgewezen, evenals de daarop gestoelde vordering tot schadevergoeding.
De vordering op [gedaagde]
4.26.
Ten aanzien van [gedaagde] worden dezelfde verklaringen voor recht gevorderd als jegens Hanzehogeschool, zijnde dat [gedaagde] toerekenbaar tekort is geschoten, heeft gehandeld in strijd met zijn zorgplicht dan wel onrechtmatig heeft gehandeld. [eiser] heeft echter uitsluitend het onrechtmatig handelen nader onderbouwd met stellingen. Voor zover de verklaring voor recht op de andere twee grondslagen betreft ligt deze dus al bij voorbaat gereed voor afwijzing.
4.27.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld doordat hij als (toenmalig) bestuurder van BuildinG een langdurige overeenkomst met [eiser] is aangegaan terwijl duidelijk was dat het voortbestaan van BuildinG uiterst onzeker was en dat te verwachten was dat BuildinG de overeenkomst niet zou kunnen nakomen, waarbij zij geen verhaal zou bieden voor de schade.
4.28.
[gedaagde] betwist dat BuildinG er ten tijde van de gesprekken met [eiser] financieel slecht voor stond. Volgens [gedaagde] blijkt uit de jaarstukken over 2021 dat er eind 2021 sprake was van een eigen vermogen van € 1.338.560,00 en een liquiditeitspositie van € 378.652,00. [gedaagde] stelt, hoewel formeel pas op 1 juni 2022 uitgeschreven te zijn uit het Handelsregister, al begin 2022 te zijn uitgevallen wegens ziekte en niet betrokken te zijn geweest bij de gesprekken met [eiser] en ook niet bij de latere liquidatie van BuildinG.
4.29.
Bij de beoordeling van de bestuurdersaansprakelijkheid stelt de rechtbank het volgende voorop. Als een rechtspersoon tekortschiet in de nakoming van een verbintenis geldt als uitgangspunt dat alleen de rechtspersoon aansprakelijk is voor de daaruit voortvloeiende schade. Onder bijzondere omstandigheden kan er, op grond van onrechtmatige daad, ook ruimte zijn voor aansprakelijkheid van een bestuurder van een rechtspersoon indien de bestuurder heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de rechtspersoon haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt. [3]
4.30.
Voor dergelijke gevallen (schending van de zogenoemde Beklamel-norm) is in de rechtspraak de maatstaf aanvaard dat persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurder van de rechtspersoon kan worden aangenomen wanneer deze bij het namens de rechtspersoon aangaan van verbintenissen wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat de rechtspersoon niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden, behoudens door de bestuurder aan te voeren omstandigheden op grond waarvan de conclusie gerechtvaardigd is dat hem ter zake van de benadeling geen persoonlijk verwijt gemaakt kan worden.
4.31.
De rechtbank heeft hierboven onder nummer 4.12 reeds overwogen dat het bestaan van de overeenkomst tussen BuildinG en [eiser] onvoldoende is komen vast te staan. Maar ook indien er veronderstellenderwijs vanuit wordt gegaan dat BuildinG verplichtingen jegens [eiser] is aangegaan en daarin zou zijn tekortgeschoten, is de rechtbank van oordeel dat [eiser] niet aan zijn stelplicht heeft voldaan. Om een schending van de Beklamel-norm aan te kunnen nemen, dient [eiser] immers voldoende feiten en omstandigheden te stellen en te onderbouwen waaruit blijkt dat [gedaagde]
ten tijde van het aangaanvan de verplichtingen reeds wist of behoorde te weten dat BuildinG niet zou nakomen en geen verhaal zou bieden. De stellingen van [eiser] komen er echter vooral op neer dat hij de omstandigheden waarmee hij zich
na het aangaanvan de verplichtingen geconfronteerd zag (de beëindiging van de samenwerking en de ontbinding van BuildinG) achteraf bezien zo uitlegt alsof het dan niet anders kan zijn geweest dan dat [gedaagde] heeft geweten dat BuildinG niet zou nakomen. Dit is onvoldoende, temeer nu door [gedaagde] onbetwist is gesteld (en met de jaarstukken 2021 onderbouwd) dat BuildinG er per eind 2021 nog goed voor stond en over voldoende liquide middelen beschikte.
4.32.
Uit het voorgaande volgt dat de verklaring voor recht ten aanzien van [gedaagde] moet worden afgewezen. Ditzelfde geldt voor de daarop gestoelde vordering tot schadevergoeding.
Slotsom
4.33.
De hoofdvorderingen worden integraal afgewezen. De nevenvordering tot betaling van de buitengerechtelijke kosten deelt hetzelfde lot. [eiser] zal als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld.
4.34.
De kosten aan de zijde van Hanzehogeschool worden begroot op:
- griffierecht 2.889,00
- salaris advocaat 1.228,00 (2,0 punten × tarief € 614,00)
- nakosten
178,00(te vermeerderen met € 92,00 bij betekening)
Totaal € 4.295,00
4.35.
De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht 1.325,00
- salaris advocaat 1.228,00 (2,0 punten × tarief € 614,00)
- nakosten
178,00(te vermeerderen met € 92,00 bij betekening)
Totaal € 2.731,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten aan de zijde van Hanzehogeschool, tot op heden begroot op € 4.295,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling en te vermeerderen met € 92,00 en de explootkosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de proceskostenveroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde], tot op heden begroot op € 2.731,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling en te vermeerderen met € 92,00 en de explootkosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de proceskostenveroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.S. Huizinga en in het openbaar uitgesproken op 8 januari 2025. [4]

Voetnoten

1.Hoge Raad 24 september 2004, NJ 2008/587 (Vleesmeesters/Alog) r.o. 3.4., later herhaald in o.a. Hoge Raad
2.Hoge Raad 17 november 1967, ECLI:NL:HR:1967:AC4789
3.Hoge Raad 8 december 2006, NJ 2006/659, ECLI:NL:HR:2006:AZ0758, rov 3.5
4.524 / MvdH