ECLI:NL:RBNNE:2025:2828

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
16 juli 2025
Publicatiedatum
16 juli 2025
Zaaknummer
C/18/230042 / HA ZA 23-275
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verificatie van vorderingen in faillissement van A&J Fashion V.O.F. door curator in wettelijke schuldsaneringsregeling

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 16 juli 2025 uitspraak gedaan over de verificatie van vorderingen in het faillissement van A&J Fashion V.O.F. De curator, mr. P.T. Bakker, heeft vorderingen ingediend in de wettelijke schuldsaneringsregeling van de vennoten. De rechtbank oordeelt dat de curator een concurrente vordering tot aanzuivering van het faillissementstekort heeft op de vennoten, elk voor hun aandeel in de vennootschap. Daarnaast heeft de curator een concurrente vordering ingediend voor het onbetaalde deel van zijn salaris. De rechtbank heeft vastgesteld dat het faillissement van A&J Fashion op 9 januari 2016 is uitgesproken en dat de vennoten op 9 december 2020 zijn toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. De rechtbank heeft de vorderingen van de curator erkend tot een bedrag van € 660.964,65 voor het faillissementstekort en € 10.183,20 voor het onbetaalde salaris, beide als concurrente vorderingen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vorderingen voor erkenning in aanmerking komen, ondanks de betwisting door de bewindvoerder, mr. V.L. van Wieringen. De rechtbank heeft de eisen tot verificatie van de curator in de wettelijke schuldsaneringsregeling van de vennoten toegewezen, met uitzondering van andere vorderingen die zijn afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Groningen
Zaaknummer: C/18/230042 / HA ZA 23-275
Vonnis van 16 juli 2025
in de zaak van
MR. P.T. BAKKER,
kantoorhoudende te Groningen,
procederend voor zichzelf en in hoedanigheid van curator in het faillissement van A&J Fashion V.O.F.,
eiser,
advocaat: mr. A. Gras,
tegen
MR. V.L. VAN WIERINGEN,
kantoorhoudende te Groningen,
in hoedanigheid van bewindvoerder in de wettelijke schuldsaneringsregeling van [vennoot],
gedaagde,
advocaat: mr. D.Y. Li.
Eiser zal daar waar hij voor zichzelf procedeert hierna worden aangeduid als Bakker, en daar waar hij in hoedanigheid van curator procedeert als Bakker q.q..
Gedaagde zal hierna worden aangeduid als Van Wieringen q.q.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de conclusie van eis tot verificatie;
- de conclusie van antwoord;
- de conclusie van repliek;
- de conclusie van dupliek;
- de akte uitlating producties van de zijde van eiser.
1.2.
Tot slot is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[mede-vennoot] (hierna te noemen: [mede-vennoot]) en [vennoot] (hierna te noemen: [vennoot]) zijn vennoten van de vennootschap onder firma A&J Fashion. [mede-vennoot] en [vennoot] hebben elk een gelijk aandeel in A&J Fashion.
2.2.
Op 9 januari 2016 is A&J Fashion V.O.F. (hierna te noemen: A&J Fashion) in staat van faillissement verklaard met aanstelling van mr. P.T. Bakker als curator.
2.3.
[mede-vennoot] en [vennoot] zijn bij vonnis van 9 december 2020 toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling, met aanstelling van mr. V.L. van Wieringen als bewindvoerder.
2.4.
In het faillissement van A&J Fashion heeft de rechtbank bij beschikking van 5 oktober 2023 het salaris van Bakker vastgesteld en daartoe (voor zover van belang) het volgende overwogen:

4.5. De curator heeft het voornemen uitgesproken om (ook) een vordering in te dienen in de WSNP’s ter zake van zijn salaris in het faillissement. Gelet op het naderende einde van de looptijd van de WSNP’s dient de curator een dergelijke vordering op korte termijn in te dienen. Dat is enkel mogelijk nadat de rechtbank zijn salaris heeft vastgesteld. Daarin ziet de rechtbank aanleiding om het salaris van de curator nu reeds - voorlopig – vast te stellen.
(…)
4.9.
De curator heeft de verwachting uitgesproken dat uit de afwikkeling van de
WSNP’s een (substantiële) uitkering aan de faillissementsboedel zal volgen. Indien die verwachting juist zou blijken te zijn kan de curator (te zijner tijd) in het kader van de opheffing van het faillissement de rechtbank verzoeken zijn salaris alsnog op een hoger bedrag vast te stellen (…).
en vervolgens beslist:

5.2. stelt, onder verwijzing naar hetgeen is overwogen onder 4.7, het salaris van de curator en de verschotten vast op € 50.047,95 exclusief btw; hierop strekt in mindering het verstrekte voorschot van in totaal € 41.632,23 exclusief btw.
2.5.
In de wettelijke schuldsaneringsregeling van [vennoot] zijn ter verificatie ingediend onder andere een vordering van Bakker q.q. ad € 1.321.929,41 ter zake het tekort in het faillissement van A&J Fashion, en een vordering van Bakker ad € 10.183,20 [1] .
2.6.
In de wettelijke schuldsaneringsregeling van [vennoot] heeft op 30 oktober 2023 een verificatievergadering plaatsgevonden.
2.7.
Ter verificatievergadering heeft Van Wieringen q.q. de vorderingen van Bakker q.q. en Bakker betwist. De rechter-commissaris heeft partijen ten aanzien van de betwiste vorderingen verwezen naar de renvooiprocedure.

3.Het geschil

3.1.
Bakker q.q. eist:
I. dat het tekort in de faillissementsboedel van A&J Fashion als vordering in de wettelijke schuldsaneringsregeling van [vennoot] wordt erkend tot een bedrag van € 1.321.929,29;
II. te bepalen dat de onderscheidenlijke vorderingen in de onder I genoemde vordering in de wettelijke schuldsaneringsregeling van [vennoot] overeenkomstig hun respectievelijke rangorde worden erkend.
3.2.
Bakker eist dat de vordering ter zake zijn onbetaalde salaris in het faillissement van A&J Fashion in de wettelijke schuldsaneringsregeling van [vennoot] tot een bedrag van € 10.183,20 wordt erkend met de rang van boedelvordering.
3.3.
Van Wieringen q.q. voert verweer en concludeert tot afwijzing van de eisen tot verificatie van Bakker q.q. en Bakker.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Ontvankelijkheid
4.1.
De rechtbank dient als eerste te beoordelen of de vorderingen waarvan verificatie wordt geëist wel vorderingen zijn ten aanzien waarvan de wettelijke schuldsaneringsregeling werkt als bedoeld in artikel 299 Faillissementswet (Fw) en die voor verificatie in aanmerking kunnen komen.
4.2.
Bij de beoordeling van deze ontvankelijkheid gaat de rechtbank er alvast vanuit dat Bakker q.q. een (concurrente) vordering heeft op [vennoot] tot aanzuivering van diens aandeel in het faillissementstekort en dat Bakker een (concurrente) vordering heeft op [vennoot] ter zake het onbetaalde salaris, zoals de rechtbank verderop in dit vonnis zal oordelen.
4.3.
Naar het oordeel van de rechtbank gaat het om vorderingen die voor verificatie in aanmerking komen. De hoofdregel van artikel 299 lid 1 onder a Fw houdt in dat de schuldsaneringsregeling werkt ten aanzien van vorderingen die ten tijde van de uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling bestaan. Het faillissement van A&J Fashion is op 9 januari 2016 uitgesproken en [vennoot] is op 9 december 2020 tot de wettelijke schuldsaneringsregeling toegelaten. Daarmee is sprake van een situatie waarin ten tijde van de toelating tot de schuldsaneringsregeling al (lange tijd) sprake was van het faillissement van A&J Fashion, en daarmee van het bestaan van de rechtsverhouding waaruit de vorderingen voortvloeien waarvan verificatie wordt geëist. Naar het oordeel van de rechtbank moeten de vorderingen van Bakker en Bakker q.q. worden geacht te zijn ontstaan bij het uitspreken van het faillissement en derhalve vóór de toepassing van de schuldsaneringsregeling.
4.4.
Dit betreft het faillissementstekort zoals dat zich heeft ontwikkeld na datum toelating van [vennoot] tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Gedurende de looptijd van het faillissement van de VOF is het faillissementstekort immers nog aan verandering onderhevig. Ook het salaris van de curator in dat faillissement loopt steeds verder op en wordt pas aan het einde van het faillissement formeel vastgesteld door de rechtbank. Als de verifieerbare vordering zou worden beperkt tot het faillissementstekort op de datum van toelating tot de schuldsaneringsregeling, dan zou dit ertoe leiden dat voor A&J Fashion een fictief faillissementstekort zou moeten worden berekend per datum toelating schuldsaneringsregeling van [vennoot], en dat vastgesteld moet worden welk bedrag van het salaris van Bakker op dat moment onbetaald was. Vervolgens zouden slechts die bedragen geverifieerd kunnen worden en leveren een later toegenomen tekort en curatorensalaris nieuwe schulden op die voor [vennoot] niet onder de werking van de “schone lei” vallen, aangezien artikel 358 Fw bepaalt dat de schone lei slechts geldt voor vorderingen ten aanzien waarvan de schuldsaneringsregeling werkt. Dit alles terwijl [vennoot] op het ontstaan van die nieuwe schulden geen enkele invloed heeft. Deze uitkomst zou in strijd zijn met de doelstellingen van de wettelijke schuldsaneringsregeling, nog afgezien van de praktische onwerkbaarheid van het opknippen van de (aan verandering onderhevige) vorderingen per datum toelating.
Het boedeltekort erkennen als vordering?
4.5.
Tussen partijen is in geschil of Bakker q.q. op grond van artikel 33 Wetboek van Koophandel (WvK) het tekort in het faillissement van A&J Fashion van de vennoten kan vorderen, en (zo ja) of deze vordering moet worden erkend als vordering in de wettelijke schuldsaneringsregeling van [vennoot] als vennoot. Meer in het bijzonder zijn partijen verdeeld over de vraag hoe een dergelijke vordering zich verhoudt tot de vorderingen van de individuele schuldeisers van A&J Fashion, die op grond van artikel 18 WvK eveneens een vordering op de vennoten hebben en deze als zodanig in de wettelijke schuldsaneringsregeling hebben ingediend.
4.6.
Volgens Bakker q.q. vormt artikel 33 WvK een grondslag voor de vereffenaar van een VOF, waaronder moet worden verstaan een curator, om het gehele tekort in het faillissement van A&J Fashion op haar beide vennoten te verhalen, elk voor diens aandeel in de vennootschap. Omdat beide vennoten insolvent zijn, ligt het volgens Bakker q.q. voor de hand dat hij bij beide vennoten een vordering voor het gehele tekort indient en niet slechts voor diens aandeel. Verder meent Bakker q.q. dat tegelijkertijd sprake kan zijn van erkenning van de vorderingen van de individuele schuldeisers en erkenning van het boedeltekort, ondanks dat dit tekort deels is samengesteld uit de vorderingen van de individuele schuldeisers. Mocht de rechtbank oordelen dat deze vorderingen niet tegelijkertijd kunnen worden erkend, dan meent Bakker q.q. dat uit de systematiek van de wet volgt dat de vordering uit artikel 33 WvK vóórgaat op de vorderingen van de individuele schuldeisers uit artikel 18 WvK.
4.7.
Van Wieringen q.q. meent dat de gelijktijdige erkenning van vorderingen van de individuele schuldeisers en het boedeltekort leidt tot problemen met dubbeltellingen op de schuldenlijst en dubbele uitdelingen, en tot onduidelijkheid voor schuldeisers. Verder meent Van Wieringen q.q. dat de hoogte van het boedeltekort in het faillissement van A&J Fashion nog niet vast staat en vanwege het salaris van Bakker nog verder kan oplopen, waardoor de wettelijke schuldsaneringsregeling niet (met schone lei) kan worden afgewikkeld. Dit alles is volgens Van Wieringen q.q. in strijd met de doelstellingen van de wettelijke schuldsaneringsregeling, en reden om de vordering niet te erkennen.
4.8.
Bij de beoordeling stelt de rechtbank de volgende uitgangspunten voorop [2] .
4.9.
Een VOF is geen zelfstandig drager van rechten en plichten; een overeenkomst met een VOF moet worden gezien als een overeenkomst met de gezamenlijke vennoten. Waar de rechtbank hieronder gemakshalve verwijst naar de VOF wordt daarmee bedoeld de gezamenlijke vennoten.
4.10.
De VOF heeft een afgescheiden vennootschappelijk vermogen. Een schuldeiser van de gezamenlijke vennoten kan zijn vordering geldend maken tegen de gezamenlijke vennoten waarbij verhaal wordt genomen op het afgescheiden vermogen, en daarnaast (op grond van artikel 18 WvK) op de vennoten persoonlijk door verhaal te nemen op hun privévermogen. Daarmee is er sprake van een samenloop van vorderingsrechten waarbij de schuldeiser kan kiezen of hij de gezamenlijke vennoten, de vennoten persoonlijk of beiden tegelijkertijd wil aanspreken. De vennoot die persoonlijk wordt aangesproken kan daartegen persoonlijke verweermiddelen aanvoeren, die door de gezamenlijke vennoten niet kunnen worden aangevoerd. Een vonnis dat uitsluitend is gewezen tegen de VOF heeft geen gezag van gewijsde tegen een vennoot persoonlijk en kan niet worden tenuitvoergelegd ten laste van diens privévermogen.
4.11.
In geval van insolventie van de vennoten en de VOF heeft een schuldeiser diezelfde vrijheid: hij kan zijn vordering indienen bij de curator of bewindvoerder van de vennoten, bij de curator van de VOF, of bij beiden tegelijkertijd. Op grond van artikel 136 lid 1 Fw, dat krachtens een schakelbepaling eveneens in de wettelijke schuldsaneringsregeling geldt, kan de schuldeiser in elk van de faillissementen/schuldsaneringsregelingen zijn vordering voor het volledige bedrag indienen en ook voor het volledige bedrag van zijn vordering meedelen in de uitdeling, totdat hij volledig is betaald.
4.12.
Op grond van artikel 33 WvK heeft de vereffenaar van een ontbonden VOF, waaronder ook moet worden verstaan de curator in het faillissement van een VOF [3] , een vordering tot aanzuivering van het tekort aan middelen op iedere vennoot voor diens aandeel. Het tekort aan middelen betreft in een faillissement het boedeltekort zoals dat bestaat op basis van het in dat faillissement aangetroffen actief, de daarin gemaakte kosten en de daarin ingediende vorderingen. De vordering tot aanzuivering kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden opgevat dan als een eigen en zelfstandige vordering van de curator op de vennoten.
4.13.
Ten aanzien van de vraag of sprake kan zijn van het gelijktijdig instellen van de vordering ex artikel 33 WvK en de vorderingen ex artikel 18 WvK door de individuele crediteuren, overweegt de rechtbank als volgt.
4.14.
Naar het oordeel van de rechtbank verzet niets zich tegen “samenloop” van de vordering tot aanzuivering door de curator met de individuele aanspraken door schuldeisers van de VOF op de vennoten persoonlijk. In feite is er geen sprake van twee samenlopende vorderingsrechten: de vordering tot aanzuivering van de curator is niet dezelfde als de
vordering tot betaling van een schuldeiser van de VOF. Zowel de persoon van de schuldeiser als de aard van de vordering zijn verschillend. Voor zover de samenloop eruit bestaat dat hetgeen de curator int ter aanzuivering vervolgens door de curator wordt uitgedeeld aan schuldeisers die op hun beurt een samenlopend vorderingsrecht hebben op de VOF en de vennoten persoonlijk, geldt dat
diesamenloop kennelijk is beoogd (zie randnummers 4.10 en 4.11). De praktische problemen die Van Wieringen q.q. in dit kader schetst worden ondervangen door artikel 136 lid 1 Fw. Voor zover de omvang van de vordering ex artikel 33 WvK ten tijde van de verificatie in de wettelijke schuldsaneringsregeling nog niet (helemaal) vast zou staan, kan deze voorwaardelijk worden toegelaten of worden geschat (artikel 133 Fw).
4.15.
Uit het voorgaande volgt dat Bakker q.q. bevoegd is om op grond van artikel 33 WvK ter aanzuivering van het boedeltekort in het faillissement van A&J Fashion een vordering in te stellen tegen vennoot [vennoot], door deze vordering ter verificatie in te dienen bij Van Wieringen q.q.. Deze vordering dient te worden erkend tot het aandeel van [vennoot] in de vennootschap. Tussen partijen is niet in geschil dat [mede-vennoot] en [vennoot] voor gelijke delen deelnamen aan A&J Fashion. Dit betekent dat de helft van het boedeltekort voor erkenning in aanmerking komt.
4.16.
Bakker q.q. heeft nog aangevoerd dat deze beperking tot het aandeel in de vennootschap niet van toepassing is in geval beide vennoten insolvent zijn. Dit volgt echter niet uit artikel 33 WvK. De door Bakker q.q. gehanteerde redenering wordt in de literatuur bovendien slechts bepleit voor de situatie waarin er naast een of meerdere insolvente vennoten nog tenminste één solvente vennoot resteert, en niet voor de situatie waarin alle vennoten insolvent zijn.
4.17.
Bakker q.q. heeft onderbouwd gesteld dat het tekort in het faillissement van A&J Fashion ten tijde van de verificatievergadering € 1.321.929,29 bedraagt. Dit is door Van Wieringen q.q. niet gemotiveerd betwist, zodat de rechtbank van de juistheid van dit bedrag uit zal gaan. Dit betekent dat de vordering van Bakker q.q. zal worden erkend tot de helft van dit bedrag, derhalve € 660.964,65.
De rang van de vordering ter zake van het boedeltekort
4.18.
Tussen partijen is in geschil tegen welke rang de vordering ter zake het boedeltekort moet worden erkend, meer in het bijzonder of de vordering moet worden “uitgesplitst” naar de vorderingen waaruit zij is samengesteld waarbij die afzonderlijke vorderingen worden erkend naar hun eigen rang.
4.19.
Bakker q.q. bepleit primair dat de vordering “als waaier wordt opengeklapt” en dat elk van de vorderingen naar haar eigen rang wordt erkend. Subsidiair meent Bakker q.q. dat de vordering als één enkele concurrente vordering wordt erkend, met uitzondering van het salaris van de curator dat als boedelvordering zou moeten worden erkend.
4.20.
Van Wieringen q.q. betwist dat de afzonderlijke vorderingen waaruit het boedeltekort bestaat tegen verschillende rangen kunnen worden erkend. Volgens Van Wieringen q.q. betreft het één vordering die, bij gebreke aan een wettelijke bepaling die daaraan een voorrecht toekent, de rang van een concurrente vordering heeft.
4.21.
Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van één vordering zonder voorrecht. Zoals hierboven reeds overwogen, betreft de vordering ex artikel 33 WvK een eigen en zelfstandige vordering van de curator tot aanzuivering van het tekort in het faillissement. De vordering kan daarmee dus niet worden gezien als een “waaier” van afzonderlijk te duiden vorderingen. Uit artikel 3:277 in samenhang met artikel 3:278 BW volgt dat schuldeisers in beginsel gelijk zijn in rang, behoudens wettelijke redenen van voorrang of voorrecht. Nergens blijkt uit dat aan de vordering ex artikel 33 WvK een wettelijke voorrang of voorrecht is verbonden. De vordering dient derhalve te worden erkend als zijnde een concurrente vordering.
Het salaris van Bakker
4.22.
Tot slot is tussen partijen in geschil of de vordering ter zake het onbetaald gebleven deel van het salaris van Bakker in het faillissement van A&J Fashion kan worden erkend als vordering in de wettelijke schuldsaneringsregeling van de vennoten en, zo ja, tegen welke rang.
4.23.
Volgens Bakker is de vordering ter zake van zijn salaris in het faillissement van A&J Fashion een verbintenis van de gezamenlijke vennoten en daarmee op grond van artikel 18 WvK verhaalbaar op het privévermogen van de vennoten. Zodoende dient de vordering te worden erkend in de wettelijke schuldsaneringsregeling van [vennoot]. Bakker meent dat de vordering als boedelvordering moet worden erkend. Dit volgt volgens Bakker uit rechtsoverweging 3.6.2 van het eerder genoemde arrest van de Hoge Raad van 19 april 2019 en wordt daarnaast gerechtvaardigd doordat zijn werk ten behoeve van de vereffening van de VOF ook in het belang is van de gezamenlijke (privé)schuldeisers van de vennoten.
4.24.
Van Wieringen q.q. betwist dat Bakker nog een vordering ter zake van onbetaald salaris heeft en dat deze de rang van boedelvordering heeft. Volgens Van Wieringen q.q. is in het faillissement van A&J Fashion het salaris vastgesteld op het boedelactief, zodat dit volledig uit het boedelsaldo zou kunnen worden betaald. Voor zover het salaris daarna nog kan oplopen omdat de rechtbank het salaris “voorlopig” heeft vastgesteld, betreft dit volgens Van Wieringen q.q. een onzekere toekomstige gebeurtenis. Daarnaast is het erkennen van de salarisvordering als boedelvordering volgens Van Wieringen q.q. in strijd met de wetsgeschiedenis van de wettelijke schuldsaneringsregeling, waarin tot uitgangspunt is genomen dat wat in de boedel bijeen wordt gebracht niet voor het overgrote deel op zou moeten gaan aan het salaris van de bewindvoerder.
4.25.
Naar het oordeel van de rechtbank kan een vordering ter zake het onbetaald gebleven salaris van de curator in het faillissement van een VOF op grond van artikel 18 WvK worden verhaald op de vennoten in privé. Uit artikel 16 Fw volgt immers dat, indien de baten in een faillissement onvoldoende zijn om de faillissementskosten en de overige boedelschulden te voldoen, het faillissement wordt opgeheven en (onder andere) het salaris van de curator
ten laste van de schuldenaar wordt gebracht. Daaruit kan worden afgeleid dat het salaris van de curator een verbintenis van de (gefailleerde) VOF is en daarmee valt onder de definitie van artikel 18 WvK. De vennoten zijn daarvoor hoofdelijk verbonden.
4.26.
Dit betekent dat de vordering van Bakker ter zake het onbetaalde salaris in de wettelijke schuldsaneringsregeling (naast de vordering ex artikel 33 WvK) in beginsel voor erkenning in aanmerking komt in de wettelijke schuldsaneringsregeling van [vennoot].
4.27.
Hoewel Van Wieringen q.q. op zichzelf terecht aanvoert dat het salaris van Bakker in de beschikking van 5 oktober 2023 slechts “voorlopig” is vastgesteld, heeft Bakker in zijn conclusie van repliek het standpunt ingenomen dat zijn vordering beperkt zal blijven tot het salaris zoals dat ten tijde van de verificatievergadering is vastgesteld. Hoger kan de vordering dus niet worden. Voor zover Bakker zijn salarisvordering alsnog uit het faillissement van A&J Fashion voldaan zou kunnen krijgen, zal zijn aanspraak op een uitdeling uit de wettelijke schuldsaneringsregeling van [vennoot] dienovereenkomstig verminderen.
4.28.
Ten aanzien van de rang van de salarisvordering van Bakker is de rechtbank van oordeel dat deze moet worden gekwalificeerd als een concurrente vordering en niet als een boedelvordering. Daartoe overweegt de rechtbank dat de vordering ter zake van het salaris van de curator nauw verweven is met de werkzaamheden in de boedel die hij aan het vereffenen is. Zou een curator niet zelf als eerste worden voldaan uit de opbrengsten van die vereffening, dan zou men waarschijnlijk geen curator meer bereid vinden tot aanvaarding van een benoeming. Hierin ligt de rechtvaardiging voor de rang van boedelvordering die in een faillissement wordt toegekend aan de salarisvordering van de daarin benoemde curator, en hierin verschilt deze boedelvordering met die van werknemers, waarover het arrest van de Hoge Raad van 19 april 2019 ging. Deze rechtvaardiging geldt dus wel voor de vordering van Bakker op de boedel van A&J Fashion, maar niet voor de vordering van de curator op de vennoten van A&J Fashion. De werkzaamheden van Bakker zien immers niet op de vereffening van de boedel van de vennoten.
4.29.
Uit het voorgaande volgt dat de vordering ter zake van het onbetaalde salaris van Bakker zal worden erkend tot een bedrag van € 10.183,20 met de rang van concurrente vordering.
Slotsom
4.30.
De vordering van Bakker q.q. ter zake het boedeltekort in het faillissement van A&J Fashion zal op grond van artikel 33 WvK voor het aandeel van [vennoot] (de helft) als concurrente vordering worden erkend in de wettelijke schuldsaneringsregeling van [vennoot].
4.31.
De vordering van Bakker voor zijn onbetaalde salaris in het faillissement van A&J Fashion zal als concurrente vordering worden erkend in de wettelijke schuldsaneringsregeling van [vennoot].
4.32.
Voor het overige worden de eisen tot verificatie afgewezen.
4.33.
Op verzoek van partijen wordt geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
erkent de vordering van Bakker q.q. ter zake het tekort in de faillissementsboedel van A&J Fashion V.O.F. in de wettelijke schuldsaneringsregeling van [vennoot] tot een bedrag van € 660.964,65 (zijnde de helft van het boedeltekort),
5.2.
bepaalt dat de onder nummer 5.1 bedoelde vordering in de wettelijke schuldsaneringsregeling van [vennoot] de rang van een concurrente vordering heeft,
5.3.
erkent de vordering van Bakker voor zijn onbetaalde salaris in het faillissement van A&J Fashion V.O.F. tot een bedrag van € 10.183,20 als een concurrente vordering in de wettelijke schuldsaneringsregeling van [vennoot],
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.B. Faber-Siermann, voorzitter, mr. I.F. Clement en
mr. P.P.D. Bal, leden, en in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2025 in tegenwoordigheid van mr. M. van den Heuvel, griffier.
524 / MvdH

Voetnoten

1.het salaris zoals vastgesteld in de beschikking van 5 oktober 2023 verminderd met het verstrekte voorschot en vermeerderd met btw.
2.zie: Hoge Raad 19 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:649, r.o. 3.4.1 t/m 3.4.4
3.zie: Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 3 april 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:2846, r.o. 3.7, en Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 19 september 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:7812, r.o. 5.17