ECLI:NL:RBNNE:2025:2747

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
3 juli 2025
Publicatiedatum
10 juli 2025
Zaaknummer
LEE 24/3120
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van het kampeerautotarief voor motorrijtuigen met terugwerkende kracht

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedateerd 3 juli 2025, staat de toepassing van het kampeerautotarief voor een kampeerauto centraal. Eiseres ontdekte begin 2024 dat zij sinds 2016 het reguliere personenautotarief betaalde voor haar kampeerauto. De inspecteur van de Belastingdienst had vastgesteld dat het kampeerautotarief pas vanaf 28 januari 2024 van toepassing zou zijn, de datum waarop eiseres het verzoek om toepassing van het kampeerautotarief indiende. Eiseres betwistte deze ingangsdatum en stelde dat het kampeerautotarief met terugwerkende kracht vanaf 28 januari 2016 moest gelden, omdat haar voertuig al aan de voorwaarden voldeed op dat moment.

De rechtbank oordeelde dat de inspecteur het kampeerautotarief terecht vanaf 28 januari 2024 had toegepast. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken van andere rechtbanken en het Gerechtshof, die bevestigden dat het kampeerautotarief alleen kan worden toegepast vanaf de datum van ontvangst van het verzoek. De rechtbank benadrukte dat het de verantwoordelijkheid van de belastingplichtige is om tijdig een verzoek in te dienen voor het lagere tarief. Eiseres had niet aangetoond dat er bijzondere omstandigheden waren die een eerdere ingangsdatum rechtvaardigden.

De rechtbank concludeerde dat het beroep van eiseres ongegrond was, wat betekende dat zij geen terugbetaling van de teveel betaalde motorrijtuigenbelasting zou ontvangen. Eiseres kreeg ook geen vergoeding van haar proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 3 juli 2025.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 24/3120

uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 3 juli 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

en

Belastingdienst Centrale Administratieve Processen, de inspecteur

(gemachtigden: [naam 1] en mr. [naam 2] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 21 juni 2024.
1.1.
De inspecteur heeft aan eiseres een beschikking gegeven inzake de toepassing van het bijzondere tarief voor een kampeerauto (kampeerautotarief) met ingang van 28 januari 2024.
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de ingangsdatum voor de toepassing van het kampeerautotarief gehandhaafd.
1.3.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 25 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en de gemachtigden van de inspecteur.

Feiten

2.1.
Eiseres is vanaf 28 januari 2016 houdster van het motorrijtuig met [kenteken] (het motorrijtuig). De datum van het kentekenbewijs deel 1 is 28 januari 2016. De datum eerste toelating is 30 juni 2004.
2.2.
Het motorrijtuig is een personenauto waarvan de binnenruimte is ingericht voor het vervoer en verblijf van personen en is voorzien van een vaste kook- en slaapgelegenheid, die voldoet aan de in artikel 5aa van het Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1994 (UB MRB) gestelde voorwaarden voor toepassing van het in artikel 23a, eerste lid, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting (Wet MRB) geregelde tarief.
2.3.
Eiseres heeft vanaf het begin van haar houderschap motorrijtuigenbelasting betaald naar het tarief van een (reguliere) personenauto.
2.4.
Met dagtekening 5 februari 2024 heeft eiseres de RDW verzocht om aan de Belastingdienst door te geven dat het motorrijtuig een kampeerauto is, waarvoor minder wegenbelasting is verschuldigd.
2.5.
De RDW heeft eiseres haar brief van 5 februari 2024 opgevat als een verzoek voor de toepassing van het kampeerautotarief in de zin van artikel 23a van de Wet MRB. De RDW heeft het verzoek aan de inspecteur doorgezonden. De inspecteur heeft het verzoek op 13 februari 2024 ontvangen.
2.6.
Bij beschikking met dagtekening 2 april 2024 heeft de inspecteur beslist dat voor het motorrijtuig per 28 januari 2024 het kampeerautotarief toegepast wordt.
2.7.
Eiseres heeft bij brief van 23 maart 2024, door de inspecteur ontvangen op 25 maart 2024, bezwaar gemaakt tegen de beschikking van 2 april 2024. In haar bezwaar heeft eiseres aangegeven dat het tarief vanaf 28 januari 2016 verkeerd berekend is en dat zij vindt dat de teveel betaalde motorrijtuigenbelasting terugbetaald moet worden.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur met terugwerkende kracht tot 28 januari 2016 (de datum van de tenaamstelling) het kampeerautotarief moet toepassen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur het kampeerautotarief terecht vanaf 28 januari 2024 heeft toegepast. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. Eiseres vindt dat de ingangsdatum van het kampeerautotarief op 28 januari 2016 gesteld moet worden en dat de teveel betaalde motorrijtuigenbelasting terugbetaald moet worden. Eiseres stelt dat het motorrijtuig al een kampeerauto was ten tijde van de registratie op 28 januari 2016 bij de RDW. De RDW wist dat ook en heeft dus onjuiste informatie doorgegeven aan de Belastingdienst. Eiseres vond de motorrijtuigenbelasting fors maar ging er van uit dat de door de Belastingdienst verstuurde rekeningen juist waren. Pas toen zij begin 2024 sprak met vrienden die ook een kampeerauto hebben, kwam zij erachter dat de motorrijtuigenbelasting die zij betaalde veel hoger was dan gebruikelijk voor een kampeerauto.
6. Het wettelijk kader is als volgt. Indien een kampeerauto aan de bij wet gestelde voorwaarden voldoet, bedraagt de verschuldigde motorrijtuigenbelasting een kwart van de voor een personenauto verschuldigde belasting. [1] Dit lagere tarief geldt echter niet van rechtswege, maar wordt alleen toegepast indien daartoe een verzoek is ingediend voor aanvang van het tijdvak. [2] Het tijdvak vangt aan met ingang van de dag van dagtekening van de eerste tenaamstelling en telkens drie maanden later. [3] De staatssecretaris van Financiën heeft met een toepassing van de hardheidsclausule uit praktische overwegingen goedgekeurd dat een verzoek om het lage tarief voor een kampeerauto wordt toegekend met ingang van het begin van het tijdvak waarin het verzoek is binnengekomen (onderdeel 4 van het Kaderbesluit mrb). [4]
7. Over de vraag of de ingangsdatum van het kampeerautotarief op een eerder moment gesteld moet worden dan de eerste dag van het tijdvak waarin het verzoek om toepassing van het tarief is ontvangen zijn vaker procedures gevoerd. Gerechtshof Amsterdam oordeelde bijvoorbeeld in zijn uitspraak van 21 maart 2019 dat de inspecteur terecht de ingangsdatum van het kampeerautotarief had bepaald op de eerste dag van het tijdvak waarin het verzoek was ontvangen. [5] Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelde in haar uitspraak van 22 september 2022 in gelijk zin. [6]
8. Uit het arrest van de Hoge Raad van 2 september 2022 volgt dat het in het belang is van de Belastingdienst dat de inspecteur geen vrijstellingen van motorrijtuigenbelasting hoeft te verlenen met verdergaande terugwerkende kracht dan tot het begin van het heffingstijdvak waarin het verzoek om vrijstelling is ingediend. Als de inspecteur daartoe wel zou zijn gehouden, zou hij te maken kunnen krijgen met uitvoeringsproblemen, omdat het karakter van deze vrijstelling meebrengt dat de daarvoor relevante feiten vaak het beste door fysieke waarneming kunnen worden gecontroleerd. De inspecteur is op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht slechts gehouden een verdergaande terugwerkende kracht te verlenen aan het kampeerautotarief indien toepassing van onderdeel 4 van het Kaderbesluit mrb voor de belastingplichtige leidt tot nadelige gevolgen die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met die beleidsregel te dienen doelen. Dat het om veel geld gaat is daarbij op zichzelf geen bijzondere omstandigheid. [7]
9. Het doel van de beleidsregel neergelegd in onderdeel 4 van het Kaderbesluit mrb is een praktische oplossing te bieden voor gevallen waarin de aanschaf van (of de aanpassing naar) een kampeerauto niet plaatsvindt aan het begin van het tijdvak. Die beleidsregel heeft een begunstigend karakter. Die begunstiging strekt niet verder dan het om praktische redenen verlenen van het kampeerautotarief tot aan het begin van het tijdvak waarin het verzoek is binnengekomen.
10. Het gevolg van het niet verlenen van verder terugwerkende kracht aan het kampeerautotarief is dat eiseres meer motorrijtuigenbelasting heeft betaald dan zij verschuldigd zou zijn geweest indien zij haar verzoek eerder had ingediend. De rechtbank is van oordeel dat dit gevolg niet onevenredig nadelig is in het licht van het nagestreefde doel van onderdeel 4 van het Kaderbesluit mrb.
11. De stelling van eiseres dat de RDW zou hebben geweten dat het om een kampeerauto ging, slaagt ook niet. In het wettelijk systeem ligt immers besloten dat het de verantwoordelijkheid is van de belastingplichtige om zelf (tijdig) een verzoek te doen voor toepassing van het kampeerautotarief. De beoordeling of het gaat om een kampeerauto in
fiscale zinligt bovendien bij de inspecteur van de Belastingdienst en niet bij de RDW. De RDW beoordeelt alleen of het motorrijtuig veilig de weg op kan. Niet iedere door de RDW als kampeerauto aangemerkt motorrijtuig komt voor het kampeerautotarief in aanmerking. Dat dit verwarrend is geweest voor eiseres begrijpt de rechtbank goed, maar brengt op zichzelf niet mee dat dit niet voor haar eigen risico dient te komen.
12. Ook de omstandigheid dat eiseres in de veronderstelling was dat de motorrijtuigenbelasting die zij betaalde juist berekend was, maakt hetgeen hiervoor overwogen niet anders. Dat eiseres niet eerder heeft opgemerkt dat er niet werd betaald naar het kampeerautotarief, dan wel dat eiseres niet wist dat zij daartoe het verzoek zelf moest doen, dient voor haar rekening te blijven. Wanneer iemand gebruik wil maken van een begunstigend tarief, mag verwacht worden dat die persoon zich op de hoogte stelt van alle voorwaarden die zijn verbonden aan dit begunstigende tarief. Deze onderzoeksplicht hoort bij de motorrijtuigenbelasting, omdat het een aangiftebelasting is en de houder van een motorijtuig zelf verantwoordelijk is voor het tijdig voldoen van de (juiste) verschuldigde belasting.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de ingangsdatum van het kampeerautotarief 28 januari 2024 blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Praamstra, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P. Raateland, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2025.
w.g. griffier
w.g. rechter
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst en wordt aan de partij die niet digitaal procedeert aangetekend per post verzonden op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 23a, eerste lid, van de Wet MRB.
2.Artikel 5aa, vierde en vijfde lid, van het UB MRB.
3.Artikel 11, eerste lid, van de Wet MRB.
4.Kaderbesluit mrb (tekst 16 november 2023 t/m 1 november 2024).
5.Gerechtshof Amsterdam, 21 maart 2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:980.
6.Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 22 september 2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:5478.
7.Hoge Raad 2 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1142