ECLI:NL:RBNNE:2025:2713

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
9 juli 2025
Publicatiedatum
9 juli 2025
Zaaknummer
25.273
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eisers behandeld tegen het niet tijdig beslissen op hun aanvraag van 10 juni 2024 voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) als familie- of gezinslid bij een referent. De rechtbank heeft op 21 maart 2025 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigden van zowel eisers als de minister van Asiel en Migratie aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister in gebreke is gesteld en dat de beslistermijn is verstreken, waardoor het beroep gegrond is verklaard.

De rechtbank oordeelt dat de minister binnen acht weken een beslissing moet nemen op de aanvraag, tenzij er nader onderzoek nodig is, in welk geval de termijn kan oplopen tot twintig weken. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank heeft ook de proceskosten van eisers vastgesteld op € 2.721,-, waarbij eisers zijn vrijgesteld van griffierecht. De uitspraak benadrukt de noodzaak van tijdige besluitvorming door de minister, vooral gezien de toename van mvv-aanvragen en de toepassing van de fifo-systematiek, die niet ten koste mag gaan van de rechtsbescherming van individuele aanvragers.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.273

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[naam],

V-nummer: [nummer],

[naam],

V-nummer: [nummer],

[naam],

V-nummer: [nummer],

[naam],

V-nummer: [nummer],
tezamen: eisers
(gemachtigde: mr. E.G. Grigorjan),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: mr. M. Weerman).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de rechtbank over het beroep van eisers tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag van 10 juni 2024 om een machtiging tot voorlopig verblijf voor verblijf als familie- of gezinslid bij [naam] (referent) in het kader van nareis.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 21 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van de minister. Het beroep is ter zitting gelijktijdig behandeld met zaaknummers NL25.674 en NL24.40712. Er wordt in de genoemde zaken afzonderlijk uitspraak gedaan.
1.2. Op 17 april 2025 heeft de rechtbank partijen in de gelegenheid gesteld te reageren op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State (Afdeling) van
26 maart 2025, waarin een nadere beslistermijn is bepaald in beroepen niet tijdig beslissen in bezwaarzaken die zijn ingediend in het kader van de Wet hersteloperatie toeslagen. [1] Vervolgens heeft de rechtbank partijen op 27 mei 2025 in de gelegenheid gesteld te reageren op de uitspraak van de Afdeling van 21 mei 2025, waarin is geoordeeld over de nadere beslistermijn in beroepen niet tijdig beslissen inzake nareisaanvragen. [2] Na ontvangst van de reacties van partijen heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
1.3.
Eisers hebben verzocht om vrijstelling van het griffierecht. De rechtbank ziet aanleiding om dit verzoek toe te wijzen. Eisers hoeven dus geen griffierecht te betalen

Achtergrond

2. Deze zaak gaat over het beroep niet tijdig beslissen op een aanvraag om een machtiging voorlopig verblijf in het kader van nareis (mvv-aanvraag). Gedurende een langere periode ziet de minister zich geconfronteerd met een toename van het aantal mvv-aanvragen. De minister is niet in staat om deze aanvragen binnen de daarvoor geldende beslistermijn te behandelen. Aanvragers moeten om die reden zeer lang wachten voordat zij duidelijkheid krijgen. Om de problemen het hoofd te bieden heeft de minister begin 2024 de wijze van afhandeling van de aanvragen op andere wijze vorm gegeven. Vanaf dat moment wordt de oudste aanvraag als eerste behandeld (first in first out, verder: fifo-systematiek). De meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats heeft in haar uitspraak van
16 augustus 2024 [3] over deze werkwijze geoordeeld en een nadere beslistermijn bepaald die rekening houdt met de fifo-systematiek.

Standpunten van partijen in deze zaak

3. Eisers geven in hun gronden van beroep aan dat er weliswaar sprake is van meer ontvangen aanvragen dan beslissingen, maar dat dit niet de reden is van het oplopen van de beslistermijn. Van belang is dat er vanaf november 2024 minder aanvragen binnenkomen dan in dezelfde periode in het jaar daarvoor. Wat verder opvalt is dat er, ondanks de stijging van het aantal ingezette werknemers in de uitvoeringsorganisatie van de minister (IND), niet op de voorraad wordt ingelopen. De voorraad neemt zelfs toe. Er wordt dan ook onvoldoende effectief en efficiënt gewerkt. De fifo-systematiek helpt kennelijk niet en is niet de structurele oplossing waar door de verschillende zittingsplaatsen van deze rechtbank om gevraagd wordt. Eisers voeren verder aan dat er door het hanteren van de fifo-systematiek geen effectieve rechtsbescherming meer bestaat, nu de termijn voor het behandelen van de aanvraag hierdoor volledig door de minister wordt bepaald. Dit strookt ook niet met het
fair-playbeginsel. Bovendien is er geen rechtseenheid meer nu deze zittingsplaats van de rechtbank Den Haag als enige de nadere beslistermijn afstemt op deze fifo-systematiek, waar andere zittingsplaatsen van deze rechtbank vooral uitspraak doen aan de hand van de ‘Arnhemse lijn’. [4] Deze lijn is door de Afdeling bovendien herhaaldelijk bevestigd. Bovendien zorgen de uitspraken van deze zittingsplaats ervoor dat de financiële prikkel, die door het opleggen van een rechterlijke dwangsom aan een beroep niet tijdig beslissen is verbonden, verder in de toekomst komt te liggen en hierdoor niet sneller wordt beslist.
4. De minister stelt in het verweerschrift dat er sprake is van een aanhoudend hoog aantal mvv-aanvragen en dat hierdoor de wachttijd voor aanvragers sterk is toegenomen. Hoewel het aantal beslissingen toeneemt, blijft het aantal openstaande aanvragen oplopen, omdat tot op heden nog niet wordt ingelopen op de voorraad. Het aantal werknemers dat zich met nareisaanvragen bezighoudt is inmiddels gestegen van 170 fte naar 250 fte en zal dit jaar nog verder uitgebreid worden naar 400 fte. Behalve deze personele uitbreiding zet de minister ook in op het efficiënter inrichten van processen, waardoor de productiviteit wordt verhoogd. De minister verwacht dat de IND vanaf januari 2026 zal gaan inlopen op de bestaande voorraad. Ter zitting heeft de minister aangegeven dat de fifo-systematiek als doel heeft de rechtsgelijkheid te vergroten. De rechtsgelijkheid en de duidelijkheid en transparantie voor de vreemdeling wegen voor de minister op dit moment zwaarder dan het naleven van rechterlijke uitspraken. Het opvolgen van een door de rechtbank opgelegde nadere beslistermijn in een uitspraak in een beroep niet tijdig beslissen zou namelijk ten koste gaan van de beslistermijn in een andere zaak. Een rechterlijke uitspraak zorgt dus niet voor een uitzondering op de fifo-systematiek. Wel worden door de minister uitzonderingen op de systematiek gemaakt, bijvoorbeeld wanneer bijzondere persoonlijke omstandigheden van de aanvrager daarom vragen of in het geval van aanvragen van - voldoende gedocumenteerde - kerngezinnen met uitsluitend minderjarige kinderen. Overigens wordt binnen deze tweede groep uitzonderingen ook weer op basis van de fifo-systematiek gewerkt.

Beoordeling door de rechtbank5.Niet in geschil is dat de beslistermijn is verstreken, de minister door eisers rechtsgeldig in gebreke is gesteld en dat sindsdien twee weken zijn verstreken.Het beroep niet tijdig beslissen is daarom gegrond.

6. Bij een gegrond beroep tegen het niet tijdig beslissen op een aanvraag legt de bestuursrechter in beginsel een termijn op van twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden. Dit volgt uit artikel 8:55d, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In bijzondere gevallen kan de bestuursrechter, gelet op het derde lid van dit artikel, een andere termijn bepalen voor het bekendmaken van een besluit of een andere voorziening treffen. Het is vaste rechtspraak dat in de situatie van onderhavig beroep sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 8:55d, derde lid, van de Awb en dat de door de bestuursrechter op te leggen nadere beslistermijn niet onnodig lang, maar ook niet onrealistisch kort mag zijn. [7]
7. In de uitspraak van 21 mei 2025 [8] heeft de Afdeling overwogen dat het hanteren van de fifo-systematiek geen aanleiding geeft om af te wijken van de beslistermijnen die zij in haar uitspraken van 3 juli 2024 passend heeft geacht. De fifo-systematiek laat onverlet dat wettelijke beslistermijnen moeten worden gehaald. Dat de minister structureel niet in staat is om tijdig besluiten te nemen op nareisaanvragen mag niet ten koste gaan van de individuele rechtsbescherming die de rechter moet bieden. De Afdeling houdt daarom vast aan de ‘Arnhemse lijn’. [9]
8. De rechtbank heeft kennis genomen van de reacties van partijen op de onder 1.2. aangehaalde uitspraken van de Afdeling. De rechtbank ziet in de reacties geen aanleiding om af te wijken van de uitspraak van de Afdeling van 21 mei 2025. De rechtbank zal gelet op die uitspraak niet langer de beslistermijn opleggen die in haar hiervoor aangehaalde uitspraak van 16 augustus 2024 is bepaald. In plaats daarvan wordt een beslistermijn opgelegd volgens de ‘Arnhemse lijn’. Dat houdt in dat een beslistermijn zal worden opgelegd volgens het volgende sporenmodel:
Spoor 1
De rechtbank stelt vast dat het dossier compleet is en dat nader onderzoek in de vorm van een identificerend gehoor of een DNA-onderzoek heeft plaatsgevonden of niet hoeft plaats te vinden. De minister kan een besluit nemen. De rechtbank bepaalt daarom dat de minister binnen vier weken een beslissing op de aanvraag moet nemen. De termijn begint op de dag na het bekendmaken van deze uitspraak.
Of
Spoor 2
De rechtbank stelt vast dat het dossier nog niet compleet is, omdat de minister heeft besloten tot nader onderzoek in de vorm van een identificerend gehoor of DNA-onderzoek, en dat onderzoek al is begonnen of nog moet beginnen. De rechtbank bepaalt daarom dat de minister binnen zestien weken een beslissing op de aanvraag moet nemen. De termijn begint op de dag na het bekendmaken van deze uitspraak.
Of
Spoor 3
De rechtbank stelt vast dat het dossier (mogelijk) nog niet compleet is, omdat de minister de bij de aanvraag ingediende documenten nog moet beoordelen, van plan is een herstelverzuim te sturen voor nadere documenten of informatie, of in afwachting is van een reactie op die herstelverzuimbrief. De rechtbank bepaalt daarom dat de minister binnen acht weken een beslissing op de aanvraag moet nemen. Dit is anders wanneer de minister binnen deze termijn van acht weken besluit tot nader onderzoek. In dat geval moet de minister binnen twintig weken een beslissing op de aanvraag nemen. De termijn begint op de dag na het bekendmaken van deze uitspraak.
9. In het onderhavige geval is sprake van een spoor 3-situatie, omdat de minister de bij de aanvraag overgelegde documenten nog niet heeft beoordeeld en (mogelijk) van plan is een herstelverzuim te sturen voor nadere documenten of informatie. Dat betekent dat minister binnen acht weken een beslissing op de aanvraag moet nemen. Dit is anders als de minister binnen deze termijn besluit tot nader onderzoek. Dan moet de minister binnen twintig weken een beslissing nemen.
10. Met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat de minister een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden door de minister. Daarbij geldt een maximum van € 15.000,-.
11. Op verzoek stelt de rechtbank de hoogte vast van de bestuurlijke dwangsom die de minister op grond van afdeling 4.1.3 van de Awb verschuldigd is. Eisers hebben verzocht deze dwangsom vast te stellen. Omdat meer dan 42 dagen zijn verstreken na de dag als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb, stelt de rechtbank de verbeurde dwangsom vast op
€ 1.442,-.
12. De rechtbank veroordeelt de minister in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.721,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor de zitting en tweemaal 0,5 punt voor de schriftelijke reacties met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1). Omdat eisers zijn vrijgesteld van het betalen van griffierecht, hoeft de minister dit niet te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de minister op om binnen acht weken alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken, tenzij de minister binnen deze termijn besluit tot nader onderzoek. Dan moet de minister binnen twintig weken alsnog een besluit op de aanvraag bekend maken;
  • bepaalt dat de minister aan eisers gezamenlijk een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee zij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • stelt de hoogte van de door de minister aan eisers gezamenlijk verschuldigde dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb vast op € 1.442,-;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eisers gezamenlijk tot een bedrag van € 2.721,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, voorzitter, en mr. M. Munsterman en
mr. H. Hanssen-Telman, leden, in aanwezigheid van mr. M.A. Postma, griffier.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.ECLI:RVS:2025:1301.
4.Hiermee wordt onder meer de uitspraak van de zittingsplaats Arnhem van deze rechtbank van
5.Artikel 2u, eerste lid van de Vreemdelingenwet 2000.
6.Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
7.Zie bijvoorbeeld: ABRvS van 20 oktober 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2346.
9.Zie noot 4 voor een toelichting op de Arnhemse lijn.