Uitspraak
1.[bedrijf 1] B.V.,2. [bedrijf 2] B.V.,
1.De procedure
- de mondelinge behandeling van 2 juni 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt;
- de pleitnota van [eiser] ;
- de pleitnota van [gedaagden] c.s.
2.De feiten
Artikel 10A
[22-07-2024, 20:36:25] [eiser]:
23 juli 2024 heeft [gedaagden] c.s. [eiser] gevraagd of het al gelukt was om de factuur te voldoen.
3.Het geschil
4.De beoordeling
bestaandebescheiden, hetgeen onder andere betekent dat de betreffende bescheiden aanwezig zijn en dus niet nog moeten worden opgesteld. [gedaagden] c.s. stelt dat zij geen beschikking heeft over jaarrekeningen voor [bedrijf 2] en dat zij deze om die reden ook niet kan afgeven. De kantonrechter overweegt allereerst dat het in beginsel op de weg ligt van degene die om afgifte verzoekt (in dit geval [eiser] ) om te onderbouwen dat diens wederpartij de beschikking heeft over bepaalde bescheiden. De kantonrechter is echter van oordeel dat van [eiser] in dit geval niet meer kan worden verwacht ten aanzien van die onderbouwing. [eiser] heeft in dat kader aangevoerd dat elke besloten vennootschap een jaarrekening dient op te stellen en dat er voor [bedrijf 2] geen geconsolideerde jaarrekening wordt opgemaakt, nu er in 2022 ook een jaarrekening voor [bedrijf 2] is gedeponeerd en er vanaf 2023 geen (geconsolideerde) jaarrekening meer is gedeponeerd door [bedrijf 2] of haar moederbedrijf. Zoals [eiser] terecht heeft opgemerkt, is een besloten vennootschap in beginsel gehouden om een jaarrekening op te stellen. De kantonrechter overweegt dat daar onder bepaalde voorwaarden een uitzondering op kan worden gemaakt, maar dat het dan wel op de weg van [gedaagden] c.s. ligt om dat aan te voeren en te onderbouwen. Dat heeft [gedaagden] c.s. niet gedaan. In het licht daarvan is de enkele opmerking van [gedaagden] c.s. dat “zij geen jaarrekeningen heeft” onvoldoende. Van haar had mogen worden verwacht te onderbouwen waarom zij deze niet heeft of niet hoeft op te maken. Dergelijke informatie ligt immers in haar domein. De kantonrechter gaat er daarom in dit kort geding van uit dat [gedaagden] c.s. gehouden is om een jaarrekening op te stellen, zodat deze aan [eiser] kunnen worden afgegeven.
maandelijksehuurverplichting zijn overeengekomen, begrijpt de kantonrechter dat partijen daar wel uitvoering aan hebben gegeven doordat [bedrijf 1] of [bedrijf 2] maandelijks een bedrag aan [eiser] bij vooruitbetaling voldoet, waarbij wordt aangesloten bij de jaarlijkse minimum huurprijs. Om die reden zal de kantonrechter ervan uitgaan dat partijen eveneens zijn overeengekomen dat de huur maandelijks wordt overgemaakt, hetgeen ook aansluit bij de bepaling in de geldleningsovereenkomst waarin staat dat de huur
maandelijksalleen in overleg mag worden verrekend met de aflossing op de geldlening. Doordat partijen op jaarbasis een minimale huur zijn overeengekomen, betekent dit dat als er in een jaar méér omzet wordt gemaakt dan € 750.000,00, de huur dient te worden aangevuld tot maximaal € 100.000,00.
Op moment dat wij its veranderen aan de huur verplichting met alle respect van de energie kosten van jou vervalt de leningen en de aflossing daar van naa nul”). In reactie daarop heeft [gedaagden] c.s. aan [eiser] gevraagd hoeveel huur zij zou moeten betalen als er een nieuwe huurovereenkomst zou komen, waarbij de geldleningsovereenkomst werd verrekend. Vervolgens hebben partijen gecorrespondeerd over welk percentage voor hen acceptabel was, hetgeen heeft geleid tot het voorstel van [gedaagden] c.s. van 8,5% met inachtneming van het kwijten van de geldleningsovereenkomst (de e-mail 21 juli 2024). In zowel het voorstel van [gedaagden] c.s., als het daaropvolgende tegenvoorstel van [eiser] (22 juli 2024) is opgenomen dat de geldleningsovereenkomst zou worden gekweten. Voor beide partijen was dus duidelijk dat het afspreken van een nieuwe huurprijs zou leiden tot het kwijten van de geldleningsovereenkomst.
inclusiefenergie. [gedaagden] c.s. stelt daarentegen dat het betalen van de zonnepanelen los moet worden gezien van de gewijzigde huurvoorwaarden. Volgens haar moet de aankoop van de zonnepanelen los worden gezien van de onderhandeling over nieuwe huurvoorwaarden.
€ 25.000,00. Naar het oordeel van de kantonrechter blijkt uit de reacties van [eiser] daarop dat hij daartoe alleen genegen was als de aankoop daarvan onderdeel uitmaakte van een “totaal deal” (de berichten van 14 en 16 juli 2024 waarin een opsomming wordt gegeven van diverse afspraken, waaronder het overnemen van de zonnepanelen, en waarbij op 16 juli 2024 nog is benadrukt: “
Graag een totaal concept deal afspraak maken”). [eiser] heeft ook uitdrukkelijk gezegd dat de geldlening zou vervallen bij het overnemen van de zonnepanelen (het bericht van 20 juli 2024: “
Laat wij duidelijk zijn na elkaar dat va nu met overname van de zonnepanelen installatie vervalt de leningen verplicht”). Gelet hierop is de kantonrechter van oordeel dat [gedaagden] c.s. de factuur voor de zonnepanelen heeft gestuurd in de wetenschap dat [eiser] niet enkel uit was op een afspraak over de zonnepanelen, maar dat dit onderdeel uitmaakte van een grotere afspraak, die onder meer betrekking had op het wijzigen van de huurvoorwaarden. Met die wetenschap heeft [gedaagden] c.s. in de e-mail waarin zij haar voorstel aan [eiser] deed
(21 juli 2024) gevraagd of hij de zonnepanelen wilde betalen en heeft zij daags nadat [eiser] zijn tegenvoorstel heeft gedaan nog aangedrongen op betaling daarvan. [eiser] heeft onweersproken aangevoerd dat er voor hem op zichzelf gezien ook geen voordeel zat in het kopen van de zonnepanelen, terwijl die er voor [gedaagden] c.s. juist wel was; op deze manier kon zij gebruik blijven maken van de zonne-energie, werd de nieuwe huurprijs
inclusiefenergie, hoefde [gedaagden] c.s. de zonnepanelen niet meer te verwijderen en ontving zij een bedrag van € 25.000,00.
(€ 27.776,75), resulteert dit in een huurprijs op jaarbasis van € 73.526,63. Aangezien [gedaagden] c.s. reeds een bedrag heeft voldaan van € 62.500,00 is [gedaagden] c.s. aan huur nog verschuldigd een bedrag van € 11.026,63 (€ 73.526,63 - € 62.500,00).
22 juli 2024 aan het percentage van 8,5% geen minimum huurprijs hebben gekoppeld, is onduidelijk welke maandelijkse huur [gedaagden] c.s. dient vooruit te betalen. Aangezien [eiser] stelt dat de huurachterstand over 2025 € 18.696,00 bedraagt en door [gedaagden] c.s. niet is betwist dat zij dit bedrag over die drie maanden had moeten voldoen, als zij geen beroep kon doen op verrekening, zal de kantonrechter van de juistheid van dat bedrag uitgaan. Dat betekent dat de huurachterstand over 2025 € 18.696,00 bedraagt.
(€ 15.375,50 + € 11.026,63 + € 18.696,00), met dien verstande dat deze huurachterstand is gebaseerd op de in onderhavige procedure overgelegde gegevens van [gedaagden] c.s. en deze huurachterstand dus mogelijk hoger kan uitvallen nadat [gedaagden] c.s. de jaarrekeningen van [bedrijf 2] heeft overgelegd (zie r.o 4.9). Als gevolg hiervan is [gedaagden] c.s. tekortgeschoten in de nakoming van haar betalingsverplichting.
nietdoor [gedaagden] c.s. werden gehuurd. Evenmin is tussen partijen voor die ruimtes een tegenprestatie overeengekomen. De omstandigheid dat [eiser] [gedaagden] c.s. op 20 oktober 2023 heeft gewaarschuwd dat er een marktconforme huur in rekening zal worden gebracht als de niet verhuurde ruimtes niet binnen veertien dagen ontruimd zouden zijn, kan niet worden aangemerkt als een voorstel of afspraak waarbij die ruimtes ter beschikking zijn gesteld en waarbij partijen een tegenprestatie met elkaar zijn overeengekomen. De kantonrechter zal het door [eiser] gevorderde voorschot van € 100.000,00 bij gebreke van een grondslag afwijzen.
5.De beslissing
mr. G. Kattenberg op 16 juni 2025.