ECLI:NL:RBNNE:2025:2166
Rechtbank Noord-Nederland
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde van een woning en proceskostenvergoeding
In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Groningen, op 3 juni 2025, wordt het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Westerkwartier beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door gemachtigde D. van der Locht, is eigenaar van een appartement in [Z] en heeft bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde WOZ-waarde van € 178.000 voor het belastingjaar 2023, vastgesteld op 1 januari 2022. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar ongegrond verklaard en de waarde gehandhaafd. Tijdens de zitting op 5 december 2024 heeft de gemachtigde van eiser zich afgemeld, terwijl de heffingsambtenaar vertegenwoordigd was door drie personen.
De rechtbank heeft de waarde van de woning beoordeeld aan de hand van de beroepsgronden van eiser en concludeert dat de heffingsambtenaar niet aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog is. Eiser heeft een lagere waarde van € 171.000 bepleit, gebaseerd op drie bruikbare referenties. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de vastgestelde waarde en verlaagt deze naar € 171.000. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar en bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht en de proceskosten aan eiser moet vergoeden.
De rechtbank overweegt verder dat de hoogte van de proceskostenvergoeding moet worden bepaald aan de hand van de Wet herwaardering proceskostenvergoedingen WOZ en bpm (WHpkv). Eiser heeft niet aangetoond dat zijn situatie een 'bijzonder geval' is, zoals bedoeld in een arrest van de Hoge Raad van 17 januari 2025. De rechtbank concludeert dat de proceskostenvergoeding op basis van de WHpkv moet worden berekend en komt tot een totaalbedrag van € 1.634,13. De rechtbank constateert ook dat de redelijke termijn van berechting is overschreden, maar verbindt hier geen gevolgen aan.