ECLI:NL:RBNNE:2025:2078

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
9 mei 2025
Publicatiedatum
26 mei 2025
Zaaknummer
LEE 24/4819
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vergoeding van proceskosten bij intrekking verzoek om voorlopige voorziening

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 9 mei 2025, wordt het verzoek van verzoekers om vergoeding van proceskosten behandeld. Verzoekers, vertegenwoordigd door mr. M. Berkel, hebben hun verzoek om een voorlopige voorziening ingetrokken nadat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Emmen op 25 maart 2025 op hun bezwaar heeft beslist en hen een uitkering op grond van de Participatiewet heeft toegekend. De voorzieningenrechter heeft het college in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verzoek om proceskostenveroordeling, maar het college heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt. De voorzieningenrechter doet zonder zitting uitspraak op het verzoek.

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om proceskostenveroordeling toe, omdat het college met het besluit van 25 maart 2025 aan het verzoek van verzoekers is tegemoetgekomen. Dit betekent dat verzoekers een reden hadden om het verzoek om voorlopige voorziening in te dienen. De voorzieningenrechter concludeert dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een uitzondering op deze regel rechtvaardigen. De proceskosten worden berekend op basis van de verrichte proceshandelingen en de gemaakte reiskosten. Verzoekers hebben recht op vergoeding van hun proceskosten, die in totaal € 1.844,78 bedragen. De voorzieningenrechter veroordeelt het college tot betaling van dit bedrag aan verzoekers.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 24/4819

uitspraak van de voorzieningenrechter van 9 mei 2025 in de zaak tussen

[verzoekers] , uit [woonplaats] , verzoekers

(gemachtigde: mr. M. Berkel),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Emmen, het college

(gemachtigden: B. Heijs en E. Bosch-Kiers).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek van verzoekers om een veroordeling van het college in de proceskosten. Verzoekers hebben dit verzoek gedaan bij de intrekking van hun verzoek om een voorlopige voorziening tegen het besluit van het college van 5 december 2024. Verzoekers hadden bezwaar gemaakt tegen het besluit van 5 december 2024.
1.1.
Zij hebben het verzoek ingetrokken omdat het college op 25 maart 2025 op het bezwaar heeft beslist. Het college heeft het bezwaar gegrond verklaard. Hierbij heeft het college aan verzoekers per 3 oktober 2024 een uitkering op grond van de Participatiewet (de PW) toegekend.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het college in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek om een veroordeling in de proceskosten. Het college heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.
1.3.
De voorzieningenrechter doet zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling. [1]

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Hij legt hierna uit hoe hij tot dit oordeel is gekomen.
Wanneer wordt een bestuursorgaan in de proceskosten veroordeeld?
3. Als een verzoek om voorlopige voorziening wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het verzoekschrift is tegemoet gekomen, kan de voorzieningenrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. [2]
3.1.
In een voorlopige-voorzieningenprocedure is het antwoord op de vraag of geheel of gedeeltelijk is tegemoetgekomen in de zin van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb afhankelijk van het specifieke doel van die procedure, namelijk het voorkomen van onevenredig nadeel hangende een bezwaar- of beroepsprocedure. Dit betekent dat geheel of gedeeltelijk wordt tegemoetgekomen als bedoeld in dit artikel, indien het bestuursorgaan de tenuitvoerlegging van het besluit voorlopig opschort, dan wel een maatregel neemt waartoe het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening strekt. [3]
Is het college aan het verzoek tegemoetgekomen?
4. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het college met het besluit van 25 maart 2025 aan het verzoek van verzoekers is tegemoetgekomen. Hiertoe overweegt de voorzieningenrechter dat het college met het besluit van 25 maart 2025 aan verzoekers per 3 oktober 2024 een uitkering op grond van de PW heeft toegekend. Het uitgangspunt is dat het enkele feit dat het bestuursorgaan aan verzoekers tegemoetkomt reden is om het verzoek om proceskostenveroordeling toe te wijzen. [4] Verzoekers hebben dan namelijk een reden gehad om het verzoek om voorlopige voorziening in te dienen. [5] Op dit uitgangspunt kan slechts een uitzondering worden gemaakt vanwege bijzondere omstandigheden. Er is geen sprake van een bijzondere omstandigheid als hiervoor bedoeld. Daarom wijst de voorzieningenrechter het verzoek om het college in de proceskosten te veroordelen toe.
Welke kosten dient het college te vergoeden?
5. De proceskosten worden als volgt berekend. Verzoekers hebben zich laten bijstaan door hun gemachtigde. Deze gemachtigde heeft twee proceshandelingen verricht: het indienen van een verzoekschrift en het verschijnen ter zitting op 18 december 2024. Deze proceshandelingen leveren twee punten op met een waarde per punt van € 907,-. Daarnaast hebben verzoekers verzocht om vergoeding van hun reiskosten. Voor wat betreft deze kosten overweegt de rechtbank allereerst dat geen aanleiding bestaat om een uitzondering op de regel te maken dat voor niet meer dan één van de gezamenlijk procederende personen reiskosten worden vergoed. Het college dient de gemaakte reiskosten van verzoekers te vergoeden voor het bijwonen van de zitting, op basis van het openbaar vervoer van hun woonplaats naar Groningen en weer terug (€ 15,39 x 2 = € 30,78). Hierbij merkt de rechtbank op dat volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht de reiskosten dienen te worden berekend op basis van de tarieven van het openbaar vervoer. Dat betekent dat de totale proceskosten die het college moet vergoeden € 1.844,78 bedragen.

Conclusie en gevolgen

6. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een proceskostenveroordeling toe.
Beslissing
De voorzieningenrechter veroordeelt het college tot betaling van € 1.844,78,- aan verzoekers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van
mr. S.I. Havinga, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 9 mei 2025.
griffier
voorzieningenrechter
(de griffier is verhinderd deze uitspraak
mede te ondertekenen)
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Met toepassing van 8:84, vijfde lid, in samenhang met artikel 8:75a en artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Artikel 8:75a van de Awb is op grond van artikel 8:84, vijfde lid, van de Awb ook van toepassing op de voorlopige-voorzieningenprocedure.
3.Vergelijk CRvB 24 september 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3263.
4.Vergelijk CRvB 15 oktober 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3252.
5.Vergelijk ABRvS 12 juni 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1930.