In deze zaak heeft verzoekster op 29 oktober 2024 een verzoek ingediend tot het instellen van een moratorium op basis van artikel 287b van de Faillissementswet (Fw) in het kader van een dreigende woningontruiming. Dit verzoek werd ingediend gelijktijdig met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. De rechtbank heeft op 30 oktober 2024 een tussenvonnis gewezen en de behandeling van de zaak uitgesteld naar 19 december 2024. Tijdens deze zitting heeft de schuldhulpverlener van de gemeente Midden-Groningen namens verzoekster het verzoek toegelicht, terwijl de verhuurder zijn verweer heeft gepresenteerd. De verhuurder betwistte de ontvankelijkheid van verzoekster, verwijzend naar een laatste-kans-overeenkomst die was gesloten. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat deze overeenkomst de ontvankelijkheid van verzoekster niet in de weg staat.
De rechtbank heeft vervolgens beoordeeld of er sprake was van een bedreigende situatie, zoals vereist door de wet. Verzoekster heeft een ontruimingsvonnis overgelegd, waaruit blijkt dat haar woning op 31 oktober 2024 zou worden ontruimd. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster haar huurachterstand inmiddels had voldaan en dat de huur voor december 2024 tijdig was betaald. De rechtbank heeft een belangenafweging gemaakt tussen de belangen van verzoekster, die haar huurwoning wil behouden, en de belangen van de verhuurder, die het ontruimingsvonnis wil uitvoeren. Gezien de omstandigheden heeft de rechtbank besloten het verzoek van verzoekster toe te wijzen en de tenuitvoerlegging van het ontruimingsvonnis op te schorten voor de duur van zes maanden.
De rechtbank heeft daarbij bepaald dat de voorziening vervalt als verzoekster niet tijdig en volledig voldoet aan haar verplichtingen. De beslissing is openbaar uitgesproken op 7 januari 2025 door mr. H.J. Idzenga, in aanwezigheid van de griffier.