ECLI:NL:RBROT:2024:3273

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 maart 2024
Publicatiedatum
15 april 2024
Zaaknummer
FT RK 24/132 / FT RK 24/133
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een moratorium en voorlopige voorziening in het kader van schuldhulpverlening

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 maart 2024 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van verzoekster, die op 4 maart 2024 een verzoek indiende op grond van artikel 284 en 287b van de Faillissementswet. Verzoekster vroeg om een voorlopige voorziening om te voorkomen dat verweerster, Stichting Maasdelta Groep, het vonnis van 31 mei 2023 tot ontruiming van haar huurwoning ten uitvoer zou leggen. Verzoekster had een schuldhulpverleningstraject opgestart, maar dit was niet goed verlopen, waardoor zij een nieuwe schuldhulpverlener had ingeschakeld. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een bedreigende situatie, aangezien verweerster had aangekondigd de woning te ontruimen. De rechtbank weegt de belangen van verzoekster, die in haar huurwoning wil blijven en haar schulden wil saneren, tegen die van verweerster, die het vonnis tot ontruiming wil uitvoeren. De rechtbank concludeert dat het belang van verzoekster zwaarder weegt, vooral gezien de recente betalingen van huur en de verwachting dat toekomstige huurtermijnen tijdig zullen worden voldaan. De rechtbank heeft de tenuitvoerlegging van het ontruimingsvonnis opgeschort voor de duur van zes maanden, mits verzoekster haar huurtermijnen tijdig blijft voldoen. Tevens verklaart de rechtbank verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar laat de mogelijkheid open voor een nieuw verzoek in de toekomst.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer]
uitspraakdatum: 28 maart 2024
[verzoekster],
wonende te [adres]
[plaatsnaam],
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 4 maart 2024, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 4 maart 2024 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 21 maart 2024.
Ter zitting van 21 maart 2024 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • de heer T. Yigit, werkzaam bij Stroomopwaarts (hierna: schuldhulpverlener);
  • mevrouw N. Pannenflek, werkzaam bij Directzorg (hierna: ambulant begeleider);
  • de heer mr. R.H.D. van Dam, werkzaam bij Flanderijn Gerechtsdeurwaarder, namens verweerster;
  • mevrouw L. van Reenen en P. Blom, beiden werkzaam bij Stichting Maasdelta Groep, gevestigd te Spijkenisse (hierna: verweerster).
Flanderijn heeft op 18 maart 2024 namens verweerster voorafgaand aan de zitting aan de rechtbank een verweerschrift toegezonden.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 31 mei 2023 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster ten uitvoer te leggen.
Vanaf medio 2023 is verzoekster gestart met het opstarten van een schuldhulpverleningstraject. De hulpverlening is niet goed verlopen, waardoor verzoekster gewisseld is van schuldhulpverlener. Op dit moment heeft verzoekster de verzochte termijn nodig voor het opstarten van een minnelijk schuldhulpverleningstraject. Verzoekster ontvangt een WAJONG-uitkering en toeslagen. De totale schuldenlast bedraagt € 19.819,07. De huur van januari 2024 is niet betaald. De huur van februari en maart 2024 zijn, weliswaar niet tijdig, betaald. In februari 2024 heeft verzoekster ook nog voldaan aan de lopende betalingsregeling met de verhuurder. De schuldhulpverlener en begeleidster hebben ter zitting verklaard dat de huur voor april 2024, eventueel met hulp van een fonds, tijdig kan worden betaald. Op 19 maart 2024 heeft verzoekster een spoed aanvraag ingediend voor beschermingsbewind dat zal worden uitgevoerd door Stichting Budgethulp, waardoor voldoende wordt gewaarborgd dat de lopende huur termijnen tijdig zullen worden voldaan.

3.Het verweer

Verweerster stelt zich op het standpunt dat verzoekster niet de intentie heeft om tot een minnelijk schuldhulpverleningstraject te komen. Verweerster heeft in november 2021 al een vroeg signalering gedaan bij de gemeente. Op dit moment wordt er pas een minnelijk traject op gang gebracht. Ook zou verzoekster al sinds september 2023 onder budgetbeheer gaan, waardoor de eerste ontruiming door verweerster is afgezegd. Verweerster heeft met verzoekster een laatste kans overeenkomst afgesloten onder de voorwaarde dat de betalingsregeling werd nagekomen en de lopende termijnen tijdig werden voldaan. Verzoekster heeft niet aan de voorwaarden van de overeenkomst voldaan. Het kan van verweerster niet worden gevergd om verzoekster nog langer in de woning te laten wonen. Het belang van verweerster dient daarom zwaarder te wegen dan het belang van verzoekster.

4.De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoekster een kopie van het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 31 mei 2023 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster en een kopie van het exploot van 27 februari 2024 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 5 maart 2024 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoekster, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoekster enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoekster bestaat erin dat zij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoekster kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 31 mei 2024 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. De huur van februari en maart 2024 is, weliswaar niet tijdig, betaald. De huur van april 2024 zal gelet op het verhandelde ter zitting naar verwachting tijdig worden betaald. Door het toekomstige beschermingsbewind is het voor de rechtbank ook voldoende aannemelijk dat de aankomende termijnen tijdig zullen worden betaald. De rechtbank is verder van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat verzoekster welwillend is om aan haar schulden te werken en dat een adempauze voor de duur van zes maanden noodzakelijk is om een minnelijk schuldhulpverleningstraject op te starten. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoekster zwaarder te wegen dan het belang van verweerster.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoekster gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoekster te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 31 mei 2023 op verzoek van verweerster uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoekster gelegen aan [adres], voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van zes maanden vanaf 4 maart 2024;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat SHV die namens verzoekster de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Aukema, rechter, en in aanwezigheid van S.R.L.T. Peek, griffier, in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2024.