ECLI:NL:RBNNE:2025:1751

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
23 april 2025
Publicatiedatum
9 mei 2025
Zaaknummer
23/5027
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tegemoetkoming in schade door wolfaanval op schapenhouderij

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland op 23 april 2025, wordt het beroep van eiseres, een schapenhouder, tegen het besluit van het college van gedeputeerde Staten van de provincie Drenthe behandeld. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming in schade na een wolfaanval op haar kudde op 27 september 2022, waarbij negentien drachtige ooien en drie rammen zijn gedood. Het college had een tegemoetkoming van € 6.023,12 toegekend, maar eiseres was het niet eens met de waarde die aan de gedode schapen was toegekend en vond dat er ook andere kosten vergoed moesten worden, waaronder wettelijke rente.

De rechtbank oordeelt dat het college zich in redelijkheid op het standpunt kon stellen dat de meerkosten voor het aanschaffen van nieuwe dieren voor rekening van eiseres komen. Echter, de rechtbank oordeelt ook dat het college ten onrechte geen wettelijke rente heeft toegekend. De rechtbank vernietigt het besluit van het college voor zover het de wettelijke rente betreft en bepaalt dat het college deze rente moet vergoeden vanaf de datum van de aanvraag tot aan de dag van uitbetaling. De rechtbank bevestigt dat de overige kosten die eiseres heeft opgevoerd, zoals uren besteed aan de afhandeling van de schade, niet voor vergoeding in aanmerking komen, omdat deze als indirecte schade worden beschouwd.

De uitspraak benadrukt de beoordelingsruimte van het college bij het toekennen van schadevergoedingen en de noodzaak voor aanvragers om schade zoveel mogelijk te beperken. De rechtbank concludeert dat het beroep van eiseres gegrond is, maar dat de meeste van haar verzoeken om vergoeding van kosten niet worden toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 23/5027

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 april 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.J. van Heijningen),
en

het college van gedeputeerde Staten van de provincie Drenthe

(gemachtigde: mr. E.M. Reijnders).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit van het college op een aanvraag om tegemoetkoming in de schade van eiseres na een aanval door een wolf.
1.1.
Het college heeft met het besluit van 10 maart 2023 (melding TWK 598) een tegemoetkoming toegekend. Met het bestreden besluit van 24 oktober 2023 op het bezwaar van eiseres heeft het college dit besluit in stand gelaten.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Eiseres heeft nog nadere stukken ingediend en het college heeft daarop gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft beroepen op 28 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam] en [naam] namens eiseres met de gemachtigde van eiseres en mr. E.M. Reijnders en heer M.J. Westebring namens het college.

Totstandkoming van de besluiten

2. Eiseres heeft op het perceel met het adres [adres] te [vestigingsplaats] een stalhouderij waar schapen worden gehouden voor de vleesproductie. Eind 2021 werden er 700 fokooien in de stal gehouden. De schapen lopen onder meer op weidepercelen in de provincie Drenthe nabij het Drents-Friese woud en het Dwingelderveld, waar wolven zich hebben gevestigd. De schapen van eiseres zijn qua ras een kruising tussen een Texelaar en een Swifter. De ooien worden in september tot en met november gedekt.
2.1.
Eiseres heeft op 27 september 2022 een aanvraag bij BIJ12 [1] ingediend voor tegemoetkoming in de schade wegens een aanval van de wolf op die datum. De schapen betroffen zich op een natuurterrein aan de Sectieweg 21 in de gemeente Hoogeveen. Bij de aanval zijn negentien ooien van een kruising van het ras Texelaar en Swifter in de leeftijd van 1-5 jaar gedood. Deze ooien waren drachtig. Daarnaast zijn drie rammen in de leeftijd van 1-5 jaar van dit ras gedood.
2.2.
Er is een taxatierapport opgemaakt. Bij de taxatie is op basis van de “Richtlijn taxatie en prijzen bij wolvenschade in de schapenhouderij” (Richtlijn 2019) en de bijbehorende waardetabel uitgegaan van een basisbedrag van € 150,- per ooi, wegens ras en leeftijd verhoogd met een correctiebedrag van € 50,- en wegens de dracht nogmaals verhoogd met een correctiebedrag van € 40,-. Voor de rammen is uitgegaan van een basisbedrag van € 200,- per ram, verhoogd met een correctiebedrag van € 50,- .Daarnaast is een bedrag van € 83,74 (excl. btw) voor destructiekosten en een bedrag van € 629,38 (excl. BTW) aan dierenartskosten toegewezen. In totaal is met het besluit van 10 maart 2023 € 6.023,12 toegewezen.
2.3.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Op 6 oktober 2023 heeft naar aanleiding van het bezwaar van eiseres een hoorzitting plaatsgevonden.
2.4.
Met het bestreden besluit van 24 oktober 2023 heeft het college het besluit van 10 maart 2023 in stand gelaten.
2.5.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of verweerder met het bestreden besluit in redelijkheid heeft kunnen komen tot de verleende tegemoetkomingen in de schade. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3.1.
De rechtbank is van oordeel dat het college in redelijkheid heeft kunnen komen tot de tegemoetkoming zoals toegewezen. Wel vindt de rechtbank dat het college ten onrechte niet ook de wettelijke rente heeft toegekend. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De voor de beoordeling van beroepen belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Overgangsrecht Omgevingswet
5. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Aanvullingswet natuur Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om tegemoetkoming in schade op grond van artikel 6.1 van de Wet Natuurbescherming (Wnb) is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 2.9, eerste lid, van de Aanvullingswet natuur Omgevingswet de Wnb op die aanvraag van toepassing.
5.1.
De aanvraag om tegemoetkoming in de schade op grond van artikel 6.1 van de Wnb is ingediend op 27 september 2022. Daarom is in deze beroepsprocedure de Wnb op de aanvragen van toepassing.
Juridisch kader
6. Op grond van artikel 6.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wnb verleent het college in voorkomende gevallen tegemoetkoming in schade, geleden in zijn provincie, aangericht door natuurlijk in het wild levende dieren die worden genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn en/of bijlage II bij het Verdrag van Bern en/of bijlage I bij het Verdrag van Bonn of de bijlage, onderdeel a, bij deze wet. De wolf is een als zodanig aangewezen, beschermde, diersoort.
6.1.
Op grond van het tweede lid van artikel 6.1 van de Wnb wordt een tegemoetkoming in de schade slechts verleend voor zover de schade redelijkerwijs niet of niet geheel ten laste van de belanghebbende behoort te blijven en wordt de tegemoetkoming naar billijkheid bepaald. In artikel 6.1 van de Wnb is geen recht op een volledige schadevergoeding neergelegd. Uitgangspunt is dat de belanghebbende zelf alles in het werk moet stellen om schade te voorkomen of beperken, zo blijkt uit de wetsgeschiedenis [2] en rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling). [3] Schade die tot het normale bedrijfsrisico en/of het normale maatschappelijke risico van de belanghebbende behoort, komt niet voor tegemoetkoming in aanmerking. [4] Ook volgt uit de rechtspraak van de Afdeling dat verweerder, mits afdoende gemotiveerd, ervoor kan kiezen bepaalde vormen van schade niet te vergoeden. [5] Van belang is tot slot dat artikel 6.1 van de Wnb recht geeft op een tegemoetkoming in schade die rechtstreeks te herleiden is tot – in dit geval – een aanval van een wolf. Het is aan eiseres om dat causale verband aannemelijk te maken.
6.2.
Aan het college komt beoordelingsruimte toe ten aanzien van de vraag of de schade redelijkerwijs niet of niet geheel ten laste van belanghebbende behoort te blijven. Ter invulling van zijn beoordelingsruimte heeft het college in december 2016 de “Beleidsregels Wet natuurbescherming provincie Drenthe” [6] (de Beleidsregels) vastgesteld. Ten tijde van het bestreden besluit gold de geactualiseerde versie van de Beleidsregels van 30 juni 2023. [7]
6.3.
Volgens artikel 5.2, eerste en tweede lid, van de Beleidsregels wordt de hoogte van het schadebedrag vastgesteld door een taxateur op basis van taxatierichtlijnen van BIJ12. Een tegemoetkoming wordt uitsluitend verleend voor schade veroorzaakt door natuurlijk in het wild levende beschermde diersoorten door vraat, graven, wroeten of vegen, toegebracht aan bedrijfsmatige landbouw. Dit staat in artikel 5.3 van de Beleidsregels. Een tegemoetkoming in de schade wordt volgens artikel 5.4 van de Beleidsregels slechts verleend indien en voor zover naar het oordeel van het college de aanvrager de schade niet had kunnen voorkomen en beperken door het treffen van maatregelen of inspanningen, waartoe hij naar eisen van redelijkheid en billijkheid was gehouden.
6.4.
BIJ12 heeft voor het vaststellen van de schade door de wolf in oktober 2019 eerdergenoemde Richtlijn 2019 vastgesteld met een daarbij behorende tabel met normwaarden (de waardetabel). Deze richtlijn is in januari 2023 geüpdatet en vervangen door de “Richtlijn taxatie wolvenschade aan landbouwhuisdieren 2023” (Richtlijn 2023). De waardebepaling is afhankelijk is van meerdere factoren (zoals ras, geslacht, leeftijd, dracht en stadium van de dracht, gebruiksdoel, wel of niet opname in stamboek). Voor de hoogte van de tegemoetkoming wordt aangesloten bij de waardetabel, opgesteld door de Wageningen University & Research (WUR) in opdracht van het Ministerie van LNV en in overleg met taxateurs en de sector. Deze waardetabel wordt door zowel de WUR als de Gezondheidsdienst voor Dieren (GD) als het beste uitgangspunt gezien en landelijk gebruikt. Uitgangpunt voor de taxatie is een waardering conform marktprijzen. Periodiek vindt een update plaats, zodat de waardebepaling plaatsvindt op basis van actuele cijfers.
Waardebepaling
7. Eiseres voert aan dat verweerder aan de gedode schapen een te lage waarde heeft toegekend. De in de richtlijnen en de waardetabel genoemde standaardbedragen zijn in beginsel niet onredelijk, maar het college had daar volgens eiseres in haar geval toch van af moeten wijken. Eiseres voert daartoe aan dat de negentien gedode ooien ten tijde van de aanval drachtig waren. Daarvoor is een drachtcorrectie van € 40,- toegekend. Echter, het besluit is pas vijfenhalve maand later genomen. Op dat moment zouden de lammeren reeds geworpen zijn. Om op dat moment te zorgen voor een gelijkwaardige instandhouding van de kudde, moest eiseres overgaan tot de aanschaf van ooien én lammeren. De marktwaarde van een fokooi is € 227,50 (excl. BTW). De marktwaarde van een geworpen lam is € 72,80 (excl. BTW). Eiseres verwijst daarvoor naar een offerte van Schapen-Veehandel D. Koes. Eiseres heeft nu een vergoeding per gedood drachtig ooi gekregen van € 240,-. Eiseres verzoekt een correctie van dit bedrag waarbij rekening wordt gehouden met de lammeren die geworpen zouden zijn indien de ooien niet waren gedood. Daarbij moet worden uitgegaan van een gemiddelde van 1,8 lam per ooi, wat betekent dat er naar verwachting 34 lammeren zouden zijn geboren. Dat betekent dat voor de gedode ooien € 6.797,7‬0 (19 x € 227,50 + 34 x € 72,80) zou moeten worden toegekend in plaats van de toegekende € 4.560.
Eiseres stelt verder dat zij het college niet kan volgen in het standpunt dat zij uit eigen financiële middelen ooien had kunnen aankopen in afwachting van het primaire besluit. Daartoe stelt eiseres in een paar maanden meerdere keren geconfronteerd te zijn met een wolvenaanval, waarna niet iedere keer van haar kan worden verwacht dat zij na iedere aanval over de financiële middelen beschikt om nieuwe ooien of lammeren aan te kopen.
7.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat de waarde van de gedode ooien correct is vastgesteld. De waarde is vastgesteld overeenkomstig de Richtlijn 2019 en de waardetabel. Volgens het college bestaat er geen aanleiding om de waarde van de schapen hoger te taxeren. Het college wijst erop dat voor de waarde het moment van taxeren leidend is. Eventuele meerkosten zijn het gevolg zijn van de ondernemerskeuze. Daarbij benoemt het college dat aanvragers na de taxatie en voor het besluit al een tussenbericht krijgen over het afgenomen DNA. Met betrekking tot de melding TWK 598 heeft eiseres dat bericht op 20 oktober 2022 ontvangen. Op dat moment kon eiseres al weten dat er een tegemoetkoming uitbetaald zou worden. Bovendien acht het college de behandelperiode tussen de meldingen en besluiten niet onevenredig lang. Het college benadrukt verder dat het gaat om een tegemoetkomingsregeling, dat hij beoordelingsruimte heeft en dat een ondernemer het risico op schade door in het wild levende dieren aan zijn vee zelf zoveel mogelijk moet beperken.
7.2.
De rechtbank overweegt dat tussen partijen geen geschil bestaat over de hoogte van de tegemoetkoming voor de gedode rammen. Tussen partijen bestaat ook geen geschil over het aantal gedode ooien waarvoor een tegemoetkoming is toegekend. Verder bestaat tussen partijen geen geschil over de in de richtlijnen en de waardetabel genoemde standaardbedragen. Daarnaast staat vast dat de ooien op het moment van de aanval drachtig waren. Ter beoordeling ligt voor of het college bij de berekening van de tegemoetkoming rekening had moeten houden met het tijdsverloop tussen de aanvraag en het primaire besluit, waarbinnen volgens eiseres de gedode ooien lammeren zouden hebben geworpen. De rechtbank acht de keuze van het college om voor de berekening van de waarde van de gedode ooien uit te gaan van de situatie op het moment van de aanval navolgbaar en ook niet onredelijk. Daartoe overweegt de rechtbank dat het een keuze van de ondernemer is om het besluit over de tegemoetkoming af te wachten en niet eerder nieuwe dieren aan te schaffen om de gedode dieren te vervangen. Het college kon zich in redelijkheid op het standpunt stellen dat de eventuele meerkosten die eiseres heeft moeten maken door later zowel ooien als lammeren aan te schaffen, voor rekening van eiseres behoren te blijven. Daarbij betrekt de rechtbank dat eiseres gehouden is de schade, voor zover redelijkerwijs van hem verlangd kan worden, zo veel mogelijk te beperken. Eiseres heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat het aanschaffen van nieuwe drachtige ooien direct na de aanval vanwege een beperkt aanbod of de financiële positie van het bedrijf niet mogelijk was. De enkele stelling dat later meer aanvallen door de wolf hebben plaatsgevonden en in totaliteit dus meer schapen zijn gedood, acht de rechtbank daarvoor niet voldoende. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Overige kosten
8. Eiseres heeft in beroep een aantal kostenposten benoemd die volgens haar ten onrechte niet zijn vergoed. Volgens eiseres had het college onder andere de kosten moeten vergoeden die voortvloeien uit de uren die nodig zijn geweest voor de afwikkeling van haar schademelding. Eiseres geeft aan dat die uren anders als zzp’er hadden kunnen worden ingevuld. In totaal gaat het volgens eiseres om een bedrag van € 2.320,- (excl. btw). Het gaat volgens eiseres om de tijd die is gemoeid met onder meer het contact met BIJ12 en de dierenarts, het controleren van de schapen en de omheining, het assisteren van de taxateur en dierenarts, het opruimen en aan de weg leggen van de dode schapen, het behandelen van zieke schapen en de administratie. Eiseres benoemt daarbij dat de wolvenaanval binnen 24 uur moet worden gemeld, waardoor de werkzaamheden door eiseres zelf moeten worden uitgevoerd. Volgens eiseres is er voldoende rechtstreeks verband tussen deze schade en de wolvenaanvallen. Volgens eiseres sluit het college deze schade ten onrechte uit. Eiseres verwijst hiervoor naar een uitspraak van de Afdeling van 19 oktober 2022 [8] over tegemoetkoming bij wolvenschade.
8.1.
Daarnaast had het college volgens eiseres ook de kosten van Schapenbedrijf en agrarische dienstverlening Bisschop (Schapenbedrijf Bisschop) in het kader van melding TWK 598 moet vergoeden. Ten tijde van de constatering van de aanval bevonden de schapen zich in een open natuurgebied. Gelet op de grootte van de kudde, het feit dat alle schapen verzameld en geïnspecteerd moesten worden en er nog schapen kwijt waren en gezocht moesten worden, moest eiseres meer mankracht inschakelen. Dit betreft een bedrag van € 400,- (excl. BTW).
8.2.
Het college stelt zich op het standpunt dat artikel 6.1 van de Wnb recht geeft op een tegemoetkoming in de schade en niet op een volledige schadevergoeding. Uit artikel 5.3 van de Beleidsregels volgt dat alleen schade aan de bedrijfsmatige landbouw voor een tegemoetkoming in aanmerking komt. Daarbij gaat het in dit geval om de gedode schapen en niet om gevolgschade. In de taxatierichtlijn van 2023 is nader uitgewerkt welke schadeposten wel en niet voor een tegemoetkoming in aanmerking komen. Voor schade door de wolf is ten aanzien van bepaalde kosten een uitzondering gemaakt op de hoofdregel dat alleen directe schade aan de bedrijfsmatige landbouw voor een vergoeding in aanmerking komt. Dit betreft onder andere dierenartskosten en afvoerkosten. Ten aanzien van deze kosten is blijkens de toelichting bij de richtlijn een zodanig nauw en rechtstreeks verband tussen de wolvenaanval en de schadeposten dat deze schade redelijkerwijs niet ten laste van een dierhouder behoort te blijven. Andere kosten, zoals materiaalkosten en tijdsbesteding komen niet voor een tegemoetkoming in aanmerking. Voor deze schadeposten geldt volgens het college dat deze een afgeleide, een (deels onbepaald en niet controleerbaar) indirect gevolg zijn, waarbij de relatie tussen de wolvenaanval en het gevolg niet altijd duidelijk aanwezig hoeft te zijn, dan wel in een verder verwijderd verband staat tot de wolvenaanval. Het college acht het redelijk dat deze verder verwijderde, afgeleide schade voor rekening van de ondernemer blijft. Dat is ook in overeenstemming met het beleid.
8.3.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit artikel 5.3 van de Beleidsregels volgt dat het college uitsluitend een tegemoetkoming voor schade aan bedrijfsmatige landbouw verleent. In hoeverre indirecte schadeposten (toch) voor een tegemoetkoming in aanmerking komen, is uitgewerkt in de taxatierichtlijn van 2023. In die richtlijn is onder punt 5 opgenomen dat bepaalde kosten, zoals dierenartskosten en afvoerkosten, voor een tegemoetkoming in aanmerking komen. Ten aanzien van tijd die de veehouder heeft besteed aan de afhandeling van de schade is onder punt 6, sub b opgenomen dat die kosten niet voor een vergoeding in aanmerking komen. Ter zitting heeft het college toegelicht dat de taxatierichtlijn een uitwerking vormt van de Beleidsregels en daarmee onderdeel is van het beleid.
8.3.1.
De rechtbank overweegt verder dat het college beoordelingsruimte toekomt ten aanzien van de vraag of de schade redelijkerwijs niet of niet geheel ten laste van een belanghebbende behoort te blijven. Zoals onder 6.1 is benoemd volgt uit vaste rechtspraak dat, mits voldoende gemotiveerd, als beleid mag worden gehanteerd dat bepaalde vormen van schade niet voor vergoeding in aanmerking komen. [9] De rechtbank is van oordeel dat in de beleidsregels en de Richtlijn 2023 voldoende gemotiveerd is dat kosten/uren die gemoeid zijn met de afhandeling van de schade niet bij de taxatie en de tegemoetkoming betrokken worden omdat deze schadeposten een afgeleid, (deels onbepaald en niet controleerbaar) indirect gevolg van de wolvenaanval zijn, dan wel schadeposten die in een verder verwijderd verband staan tot de wolvenaanval. De keuze om deze kosten niet voor een tegemoetkoming in aanmerking te laten komen acht de rechtbank niet onredelijk. De door eiseres genoemde kosten vallen onder de in het beleid bedoelde kosten die niet voor vergoeding in aanmerking komen. Dat geldt ook voor de kosten voor de inzet van Schapenbedrijf Bisschop. In de stelling van eiseres dat de schapen zich bij deze aanval in een uitgestrekt gebied bevonden, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat voor deze kostenpost van het beleid had moeten worden afgeweken. In wat eiseres overigens heeft aangevoerd over de aard en omvang van die kosten ziet de rechtbank evenmin aanleiding voor het oordeel dat in dit geval van het beleid had moeten worden afgeweken. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Wettelijke rente
9. Eiseres voert aan dat het college ten onrechte geen wettelijke rente heeft toegekend. Bij besluitvorming omtrent schadevergoeding in het bestuursrecht dient het bestuursorgaan volgens eiseres zoveel mogelijk aan te sluiten bij het civiele schadevergoedingsrecht. De verplichting tot vergoeding van wettelijke rente volgt uit artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De wettelijke rente dient volgens eiseres te worden berekend vanaf de dag van de aanvraag tot de dag van vergoeding.
9.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat geen aanleiding bestaat tot vergoeding van wettelijke rente. Het college verwijst hiervoor naar de regeling over bestuursrechtelijke geldschulden in afdeling 4.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Op grond van artikel 4:86 van de Awb wordt de verplichting tot betaling van een geldsom bij beschikking vastgesteld. Dat betekent volgens het college dat op dat moment de betalingsverplichting ontstaat en niet al op het moment van de aanvraag. De betaling dient vervolgens op grond van artikel 4:87 van de Awb binnen zes weken na bekendmaking van de beschikking te geschieden. Binnen deze termijn heeft betaling aan eiseres plaatsgevonden. Er is daarom geen sprake van niet tijdig betalen en daarom is er volgens het college op grond van artikel 4:97 en 4:98 van de Awb geen grond om wettelijke rente te vergoeden. Ook is geen sprake van een verplichting tot vergoeding van wettelijke rente omdat het college niet tijdig zou hebben beslist (artikel 4:100 Awb). Volgens het college is daarom geen wettelijke rente verschuldigd.
9.2.
De rechtbank overweegt als volgt. Het college wijst er terecht op dat uit rechtspraak van de Afdeling volgt dat de aan eiseres toegekende tegemoetkoming in de schade een bestuursrechtelijke geldschuld in de zin van artikel 4:85 Awb is. [10] Uit de wetsgeschiedenis volgt echter dat de reikwijdte van afdeling 4.4.2 van de Awb (over verzuim en wettelijke rente) beperkt is tot de wettelijke rente die ontstaat door overschrijding van de betalingstermijn en geen betrekking heeft op de omvang van de financiële aanspraak, die zelf ook een rentecomponent kan bevatten. [11] In dit geval maakt eiseres aanspraak op een tegemoetkoming in schade waarbij volgens eiseres ook de wettelijke rente vanaf het moment van de schademelding dient te worden betrokken. Naar het oordeel van de rechtbank is afdeling 4.4.2 van de Awb hierop niet van toepassing. De rechtbank volgt daarom niet de motivering van het college om in dit geval geen wettelijke rente toe te kennen.
In de Awb is een regeling opgenomen over de toekenning van wettelijke rente bij nadeelcompensatie. Op grond van deze regeling is het bevoegd gezag gehouden ook de wettelijke rente te vergoeden vanaf het moment van de ontvangst van de aanvraag om toekenning van nadeelcompensatie (artikel 4:129 Awb). Hoewel de tegemoetkoming op grond van artikel 6.1 van de Wnb formeel niet is aan te merken als nadeelcompensatie waarop titel 4.5 van de Awb van toepassing is, ziet de rechtbank aanleiding om bij de beoordeling van de wettelijke rente daarbij aan te sluiten. Het is bovendien in lijn met de rechtspraak van de Afdeling dat bij de toekenning van wettelijke rente (zelf voorziend) wordt uitgegaan van het moment van ontvangst van de aanvraag om tegemoetkoming in de schade. [12] Het college heeft in dit geval met het bestreden besluit in heroverweging niet ook de wettelijke rente vanaf het moment van de aanvraag om tegemoetkoming aan eiseres toegekend. De rechtbank is van oordeel dat het college gelet op het voorgaande ten onrechte geen wettelijke rente aan eiseres heeft toegekend. Het college dient alsnog de wettelijke rente vanaf 27 september 2022 tot de dag van uitbetaling uit te keren, conform artikel 6:119 van het BW. Deze beroepsgrond slaagt daarom.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is gegrond omdat in het bestreden besluit ten onrechte geen wettelijke rente is toegekend, zoals overwogen onder 9.2. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit voor zover daarbij geen wettelijke rente is toegekend aan eiseres.
10.1.
De rechtbank neemt met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht nu zelf een beslissing en bepaalt dat het college alsnog de wettelijke rente over het toegekende bedrag aan tegemoetkoming aan eiseres moet betalen over de periode vanaf 27 september 2022 tot en met de dag van uitbetaling.
10.2.
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van zijn proceskosten.
Het college moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 647,-. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 907,-. Eiseres heeft in bezwaar gevraagd om vergoeding van de proceskosten. Nu het niet toekennen van de wettelijke rente bij een volledige heroverweging in bezwaar had moeten leiden tot een herroeping van het primaire besluit, komen de proceskosten in bezwaar naar het oordeel van de rechtbank ook voor een vergoeding in aanmerking. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, de hoorzitting bijgewoond en een beroepschrift ingediend. De gemachtigde heeft ook deelgenomen aan de zitting bij de rechtbank. Tijdens die zitting is ook de zaak met zaaknummer 23/3619 behandeld. Beide beroepen zien hoofdzakelijk op dezelfde onderwerpen. Daarom is naar het oordeel van de rechtbank sprake van samenhangende zaken in de zin van artikel 3 van het Bpb. Met de uitspraak in zaaknummer 23/3619 heeft eiseres al een vergoeding gekregen voor het deelnemen van de gemachtigde aan de zitting van de rechtbank. Voor het bijwonen van de zitting wordt daarom niet nogmaals een vergoeding toegekend. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 2.201,-.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 24 oktober 2023 voor zover daarin geen wettelijke rente aan eiseres is toegekend;
- bepaalt dat het college aan eiseres wettelijke rente moet betalen over het toegekende bedrag aan tegemoetkoming van € 6.023,12, vanaf 27 september 2022 tot aan de dag van de algehele vergoeding;
- laat het bestreden besluit voor het overige in stand;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 365,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 2.201,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Hardenberg, rechter, in aanwezigheid van mr. E.T. de Boer, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 23 april 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:85
1. Deze titel is van toepassing op geldschulden die voortvloeien uit:
a. een wettelijk voorschrift dat een verplichting tot betaling uitsluitend aan of door een bestuursorgaan regelt, of
b. een besluit dat vatbaar is voor bezwaar of beroep.
2. Deze titel is niet van toepassing op verplichtingen tot betaling van een geldsom voor het in behandeling nemen van een aanvraag.
3. Deze titel is niet van toepassing op verplichtingen tot betaling die bij uitspraak van de bestuursrechter zijn opgelegd.
Artikel 4:86
1. De verplichting tot betaling van een geldsom wordt bij beschikking vastgesteld.
2. De beschikking vermeldt in ieder geval:
a. de te betalen geldsom;
b. de termijn waarbinnen de betaling moet plaatsvinden.
Artikel 4:87
1. De betaling geschiedt binnen zes weken nadat de beschikking op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt, tenzij de beschikking een later tijdstip vermeldt.
2. Bij of krachtens wettelijk voorschrift kan een andere termijn voor de betaling worden vastgesteld.
Artikel 4:97
De schuldenaar is in verzuim indien hij niet binnen de voorgeschreven termijn heeft betaald.
Artikel 4:98
1. Het verzuim heeft de verschuldigdheid van wettelijke rente tot gevolg overeenkomstig de artikelen 119, eerste en tweede lid, en 120, eerste lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek.
2. Wettelijke rente is niet verschuldigd indien het bedrag ervan bij enige of laatste betaling minder bedraagt dan € 20, dan wel, indien het bestuursorgaan de schuldenaar is, € 10.
3. Indien na het intreden van het verzuim de koers van het geld waarin de geldschuld moet worden betaald zich heeft gewijzigd, is artikel 125 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek van overeenkomstige toepassing.
Artikel 4:100
Indien het bestuursorgaan de beschikking tot betaling van een door hem verschuldigde geldsom niet tijdig geeft, is het wettelijke rente verschuldigd vanaf het tijdstip waarop het in verzuim zou zijn geweest indien de beschikking op de laatste dag van de daarvoor gestelde termijn zou zijn gegeven.
Burgerlijk Wetboek, boek 6
Artikel 119
1. De schadevergoeding, verschuldigd wegens vertraging in de voldoening van een geldsom, bestaat in de wettelijke rente van die som over de tijd dat de schuldenaar met de voldoening daarvan in verzuim is geweest.
2. Telkens na afloop van een jaar wordt het bedrag waarover de wettelijke rente wordt berekend, vermeerderd met de over dat jaar verschuldigde rente.
3. Een bedongen rente die hoger is dan die welke krachtens de vorige leden verschuldigd zou zijn, loopt in plaats daarvan door nadat de schuldenaar in verzuim is gekomen.
Wet natuurbescherming
Artikel 6.1
1. Gedeputeerde staten verlenen in voorkomende gevallen tegemoetkomingen in schade, geleden in hun provincie, aangericht door natuurlijk in het wild levende:
a. vogels van vogelsoorten als bedoeld in artikel 1 van Vogelrichtlijn, of
b. dieren die worden genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern, bijlage I bij het Verdrag van Bonn of de
bijlage (https://wetten.overheid.nl/BWBR0037552/2021-07-01), onderdeel a, bij deze wet.
2. Een tegemoetkoming als bedoeld in het eerste lid wordt slechts verleend voor zover een belanghebbende schade lijdt of zal lijden aangericht door dieren als bedoeld in het eerste lid, en die schade redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven. Een tegemoetkoming wordt naar billijkheid bepaald.
3. Ingeval schade als bedoeld in het eerste lid mede wordt geleden in een andere provincie, wordt een besluit als bedoeld in het eerste lid genomen door gedeputeerde staten waar de schade in hoofdzaak wordt geleden, in overeenstemming met gedeputeerde staten van die andere provincie.
Beleidsregels Wet natuurbescherming provincie Drenthe, versie t.t.v. bestreden besluit
Artikel 5.2 Taxatie van de schade
1.De hoogte van de door één of meer natuurlijk in het wild levende beschermde diersoorten aangerichte schade en de schadeveroorzakende diersoort wordt, zodra daaromtrent een definitief oordeel kan worden gegeven, door de taxateur vastgesteld.
2. De taxateur stelt, met inachtneming van de door BIJ12 vastgestelde taxatierichtlijnen, van zijn bevindingen een rapport samen en ondertekent dat. De eindverantwoordelijke persoon van het bureau waarvoor de taxateur werkzaam is, parafeert het taxatierapport voor interne controle en zendt het taxatierapport aan BIJ12. Bij de eindtaxatie overhandigt de taxateur het formulier ‘bevestiging taxatie grondgebruiker’ aan de aanvrager of deponeert het bedoelde formulier in de brievenbus van de aanvrager of zendt dit per e-mail aan de aanvrager.
3. BIJ12 kan de taxateur vragen de reactie van de aanvrager van commentaar te voorzien. In dat geval zendt de taxateur dat commentaar zo spoedig mogelijk naar BIJ12. BIJ12 zendt een afschrift van dat commentaar aan de aanvrager.
Artikel 5.3 Tegemoetkoming alleen bij schade aan bedrijfsmatige landbouw
1. Gedeputeerde Staten verlenen uitsluitend een tegemoetkoming voor schade veroorzaakt door natuurlijk in het wild levende beschermde diersoorten als genoemd in artikel 6.1, eerste lid onder a en b van de wet, welke door vraat, graven, wroeten of vegen aan bedrijfsmatige landbouw is veroorzaakt.
2. Uitsluitend aanvragers die hun hoofdbestaan of een substantieel gedeelte van hun bestaan vinden of plegen te vinden in de landbouw, kunnen voor een tegemoetkoming in aanmerking komen. Wanneer een aanvrager verplicht is bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland een gecombineerde opgave te doen, is dat een aanwijzing dat hij zijn hoofdbestaan of een substantieel gedeelte van zijn bestaan in de landbouw vindt of pleegt te vinden.
3. De percelen waarop schade is aangericht, dient de aanvrager op titel van eigendom, (erf)pacht dan wel een door de grondkamer goedgekeurde of ter registratie ingezonden (teelt)pachtovereenkomst in gebruik te hebben voor de uitoefening van bedrijfsmatige landbouw.
Artikel 5.4 Beoordeling van de aanvraag om een tegemoetkoming
1. Gedeputeerde Staten verlenen slechts een tegemoetkoming, indien en voor zover naar hun oordeel de aanvrager de schade niet had kunnen voorkomen en beperken door het treffen van maatregelen of inspanningen waartoe hij naar eisen van redelijkheid en billijkheid was gehouden.
2. Maatregelen of inspanningen ter voorkoming of beperking van schade, waarvan Gedeputeerde Staten menen dat deze naar eisen van redelijkheid en billijkheid door de aanvrager kunnen worden genomen, zijn:
a. voor kwetsbare gewassen de inzet van zowel visuele als akoestische middelen in voldoende aantallen;
b. voor kapitaalintensieve teelten de inzet van een deugdelijk raster;
c. voor overige gewassen verjaging door menselijke aanwezigheid;
d. alternatieve middelen waarvan het gebruik vooraf schriftelijk aan BIJ12 is voorgelegd en BIJ12 daarmee heeft ingestemd.
Ter ondersteuning van de voorgaande maatregelen dient een ontheffing als bedoeld in het derde lid van deze bepaling te worden aangevraagd.
3. Een tegemoetkoming in schade, veroorzaakt door natuurlijk in het wild levende beschermde diersoorten en waarvoor ingevolge artikel 3.3, eerste lid, artikel 3.8, eerste lid of artikel 3.17, eerste lid van de wet een ontheffing kan worden verleend, wordt slechts toegekend indien:
a. de ontheffing tijdig op deugdelijke wijze is aangevraagd en op inhoudelijke gronden door de provincie is geweigerd;
b. de ontheffing (of toestemming) tijdig, dat wil zeggen uiterlijk op de dag van schadeconstatering, is aangevraagd en nadat deze is verleend daarvan op adequate wijze gebruik is gemaakt, en desondanks, bedrijfsmatige schade aan gewassen, teelten of overige producten is opgetreden.
4. Ten aanzien van aanvragen om een tegemoetkoming in schade veroorzaakt door overwinterende ganzen volgen Gedeputeerde Staten het door hen vastgestelde beleid.
Artikel 5.5 De hoogte van de tegemoetkoming
1. De hoogte van de tegemoetkoming wordt door Gedeputeerde Staten vastgesteld na kennisneming van het door de aanvrager ingezonden aanvraagformulier met bijlagen, het door de taxateur opgestelde taxatierapport eventueel voorzien van opmerkingen van de aanvrager en eventueel overige op de aanvraag betrekking hebbende stukken.
2. Op de door de taxateur vastgestelde schade wordt een eigen risico ingehouden van 5%, met een minimum van € 250,00 per bedrijf per meldingsjaar.
3. In afwijking van het tweede lid:
a. bedraagt het eigen risico 40% als het gaat om schade die is aangericht door vogels aan zacht fruit en pit- en steenvruchten;
b. wordt geen eigen risico ingehouden in de volgende gevallen:
i. schade die is aangericht in een ganzenrustgebied in de periode dat de schadeveroorzakende diersoort niet mag worden verontrust en gedood;
ii. schade die is aangericht in een Natura 2000-gebied in de periode van 1 november tot 1 april;
iii. schade die is aangericht door de wolf, das of bever.
4. In bijzondere gevallen kunnen Gedeputeerde Staten bepalen dat geen eigen risico wordt ingehouden.
5. Voor gewassen, teelten, overige producten, of bedrijfsmatig gehouden landbouwhuisdieren, welke door de plaats, het moment of de wijze van telen of houden, bijzonder kwetsbaar zijn voor schade veroorzaakt door natuurlijk in het wild levende beschermde diersoorten, kunnen Gedeputeerde Staten een verhoogd eigen risico instellen.
6. Tegemoetkomingen lager dan € 50,00 worden niet uitgekeerd.

Voetnoten

1.BIJ12 is een uitvoeringsorganisatie van de gezamenlijke provincies en is onder andere belast met de afhandeling van verzoeken om tegemoetkoming op grond van artikel 6.1, eerste lid, van de Wet natuurbescherming.
2.Zie de Memorie van Antwoord bij de Flora- en Faunawet (voorloper van de Wnb),
3.Zie de uitspraak van de Afdeling van 18 januari 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV1191.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling van 9 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1539.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling van 19 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3024.
6.Besluit van GS Drenthe van 20 december 2016 tot bekendmaking van het besluit tot vaststelling van de Beleidsregel Wet natuurbescherming Drenthe; Prov. blad 2016, 6940.
7.Besluit van GS Drenthe van 29 juni 2023 tot bekendmaking van het besluit tot wijziging van de beleidsregels Wet natuurbescherming provincie Drenthe; Prov. blad 2023, 7392.
8.Zie de uitspraak van de Afdeling van 19 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3034.
9.Zie de uitspraak van de Afdeling van 19 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3024 en zie ook de uitspraken van de Afdeling van 23 maart 2005, ECLI:NL:RVS:2005:AT1995 en 26 maart 2008, ECLI:NLRVS:2008:BC7605.
10.AbRvS 1 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2053, r.o. 4.1.
11.Memorie van Toelichting bij de Aanvulling van de Algemene wet bestuursrecht,
12.Zie de uitspraak van de Afdeling van 19 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2784 en de uitspraak van de Afdeling van 17 juni 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1885.