ECLI:NL:RVS:2015:1885

Raad van State

Datum uitspraak
17 juni 2015
Publicatiedatum
17 juni 2015
Zaaknummer
201407342/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing tegemoetkoming Faunafonds voor schade door grauwe ganzen aan sperziebonen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die op 18 juli 2014 het beroep ongegrond verklaarde tegen de afwijzing van het Faunafonds om een tegemoetkoming in schade veroorzaakt door grauwe ganzen aan het gewas sperziebonen. De aanvraag om tegemoetkoming werd op 19 maart 2013 door het Faunafonds afgewezen, waarna het Faunafonds het bezwaar van [appellante] ongegrond verklaarde op 13 augustus 2013. De rechtbank oordeelde dat het Faunafonds terecht had geoordeeld dat [appellante] niet adequaat gebruik had gemaakt van de ontheffing tot afschot van de ganzen, omdat er niet voldoende afschotacties waren uitgevoerd.

Tijdens de zitting op 27 mei 2015 werd de zaak behandeld, waarbij [appellante] werd bijgestaan door haar advocaat, mr. J.J.H. Hulshof. Het Faunafonds werd vertegenwoordigd door mr. M.C. van der Haar en R. Schuitemaker. [appellante] betoogde dat zij wel degelijk aan de voorwaarden had voldaan en dat er voldoende afschotacties waren uitgevoerd. Het Faunafonds erkende dat er minimaal drie keer per week gebruik was gemaakt van de ontheffing, maar stelde dat deze verklaring te laat was ingediend.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de verklaring van [persoon 2] als nader bewijs moest worden beschouwd en dat [appellante] adequaat gebruik had gemaakt van de ontheffing. Het hoger beroep werd gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het Faunafonds werd veroordeeld tot het betalen van een tegemoetkoming van € 40.242,00, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 3 juli 2012. Tevens werd het Faunafonds veroordeeld tot vergoeding van proceskosten en griffierecht aan [appellante].

Uitspraak

201407342/1/A2.
Datum uitspraak: 17 juni 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 18 juli 2014 in zaak nr. 13/4573 in het geding tussen:
[appellante]
en
het bestuur van het Faunafonds (hierna: het Faunafonds).
Procesverloop
Bij besluit van 19 maart 2013 heeft het Faunafonds de aanvraag van [appellante] om een tegemoetkoming in de door grauwe ganzen aangerichte schade aan het gewas sperziebonen afgewezen.
Bij besluit van 13 augustus 2013 heeft het Faunafonds het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 juli 2014 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het Faunafonds heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 mei 2015, waar [appellante], vertegenwoordigd door haar [directeur], bijgestaan door mr. J.J.H. Hulshof, advocaat te Arnhem, en het Faunafonds, vertegenwoordigd door mr. M.C. van der Haar en R. Schuitemaker, werkzaam bij het Faunafonds, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 83, eerste lid, aanhef en onder b, van de Flora- en faunawet (hierna: Ffw) is er een Faunafonds, dat tot taak heeft het in de daarvoor in aanmerking komende gevallen verlenen van tegemoetkomingen in geleden schade, aangericht door dieren behorende tot beschermde inheemse diersoorten.
Ingevolge artikel 84, eerste lid, wordt een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 83, eerste lid, onderdeel b, slechts verleend voor zover een belanghebbende schade lijdt of zal lijden aangericht door dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, en die schade redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven. Een tegemoetkoming wordt naar billijkheid bepaald.
Volgens artikel 2 van de Regeling vaststelling beleidsregels schadevergoeding Faunafonds (hierna: de Regeling), zoals deze luidde ten tijde van belang, kan het Faunafonds de grondgebruiker op zijn verzoek een tegemoetkoming verlenen in door beschermde inheemse diersoorten aan de landbouw, de bosbouw of de visserij aangerichte schade met inachtneming van het hierna bepaalde.
Volgens artikel 7, eerste lid, zal het Faunafonds een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 2 slechts verlenen, indien en voor zover naar zijn oordeel de grondgebruiker de schade niet had kunnen voorkomen en beperken door het treffen van maatregelen of inspanningen waartoe hij naar eisen van redelijkheid en billijkheid was gehouden.
Volgens het derde lid, aanhef en onder b, wordt een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 2, in schade veroorzaakt door diersoorten genoemd in artikel 4, eerste lid, onderdeel a en b, van de Ffw en waarvoor ingevolge artikel 68 van de Ffw een ontheffing kan worden verleend, slechts toegekend indien de ontheffing is verleend en er ondanks dat daarvan naar het oordeel van het Faunafonds op adequate wijze gebruik is gemaakt, bedrijfsmatige schade aan gewassen, teelten of overige producten is opgetreden.
Volgens artikel 8, eerste lid, wordt de hoogte van de tegemoetkoming als bedoeld in artikel 2 door het Faunafonds vastgesteld na kennisneming van het door de aanvrager ingezonden aanvraagformulier met bijlagen, het door de taxateur opgestelde taxatierapport eventueel voorzien van opmerkingen van de aanvrager en eventueel overige op de aanvraag betrekking hebbende stukken.
Volgens het tweede lid wordt een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 2 verminderd met 5% van de door de taxateur vastgestelde schade, met een minimum van € 250,00 per bedrijf per jaar
2. [appellante] heeft verzocht om tegemoetkoming in door grauwe ganzen veroorzaakte schade, ontstaan op het perceel Dodewaard met het gewas sperziebonen.
3. De schade is in het rapport van 4 november 2012, opgesteld door het door het Faunafonds ingeschakelde Taxatiebureau 2000 B.V., vastgesteld op € 42.360,00.
4. Volgens het Faunafonds komt [appellante] niet in aanmerking voor een tegemoetkoming in door grauwe ganzen veroorzaakte schade omdat geen adequaat gebruik is gemaakt van de aan [appellante] verleende ontheffing tot afschot van schadeveroorzakende ganzen op het perceel. Niet is voldaan aan de in het beleid opgenomen voorwaarde dat minstens twee tot drie maal per week gebruik moet zijn gemaakt van de mogelijkheid tot afschot.
5. De rechtbank heeft onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 6 november 2013 in zaak nr. 201210718/1/A3 overwogen dat het Faunafonds zich terecht op dat standpunt heeft gesteld. Voorts heeft het Faunafonds op grond van de beschikbare rapportages en verklaringen en onder verwijzing naar het advies van de bezwaarcommissie voldoende gemotiveerd dat in de relevante periode niet minimaal twee keer per week afschotacties hebben plaatsgevonden op het perceel.
5.1. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in de relevante periode minstens twee- tot driemaal per week gebruikt heeft gemaakt van de ontheffing. Daartoe stelt zij dat uit het rapportageformulier blijkt dat het perceel van 13 april tot en met 26 september 2012 is bejaagd. Nadat de schade is geconstateerd en vervolgens is gemeld op 30 juni 2012 zijn er tot 18 juli 2012 zes acties met afschot geweest. Als gevolg daarvan is het aantal invallende ganzen gedaald en was er geen schade meer. Nadat er begin augustus opnieuw schade is geconstateerd, zijn er tot 18 augustus 2012 opnieuw twee tot drie acties per week geweest.
Voorts heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat aan de verklaring van [persoon 1] van 1 juli 2013 geen relevante betekenis hoeft te worden toegekend, omdat de verklaring onvoldoende is gespecificeerd en niet is onderbouwd met verifieerbare gegevens. Daartoe betoogt [appellante] dat per abuis de dagen waarop geen afschot is gerealiseerd niet zijn vermeld en dat dit ook het geval is in het rapportageformulier. Nu het ondenkbaar is dat er geen dagen zijn geweest waarop geen afschot is gerealiseerd, maakt de verklaring van [persoon 1] het rapportageformulier zelfs meer geloofwaardig en dient deze mee te worden genomen in de beoordeling of er voldoende bejagingsacties hebben plaatsgevonden.
Tot slot betoogt [appellante] dat op grond van de bij brief van 23 oktober 2014 overgelegde aanvullende verklaring van [persoon 2] onomstotelijk vaststaat dat het perceel adequaat is bejaagd.
6. Het Faunafonds heeft in het verweerschrift van 20 november 2014 en ter zitting erkend dat uit de aanvullende rapportage van [persoon 2] volgt dat de verschillende jagers bij elkaar minimaal drie keer per week gebruik hebben gemaakt van de ontheffing. Het Faunafonds stelt echter dat het pas in hoger beroep overleggen van de verklaring van [persoon 2] in strijd is met de goede procesorde, omdat de verklaring ziet op feiten en omstandigheden uit 2012 en reeds eerder in de bezwaarfase dan wel bij de rechtbank overlegd had moeten worden.
7. Omdat de overgelegde verklaring van [persoon 2] inhoudelijk aansluit op en als nader bewijs geldt voor de reeds eerder in de procedure aangevoerde grond dat het perceel adequaat is bejaagd, betrekkelijk beperkt van omvang is, ruimschoots voor de behandeling van de zaak ter zitting is ingediend en niet dusdanig van aard is dat het Faunafonds hierop niet adequaat heeft kunnen reageren, bestaat, anders dan het Faunafonds in het verweerschrift heeft verzocht, geen aanleiding deze verklaring wegens strijd met een goede procesorde buiten beschouwing te laten. Dat [appellante] de verklaring eerder in de procedure had kunnen overleggen is onvoldoende voor het oordeel dat deze niet in hoger beroep mag worden overgelegd. [appellante] heeft vanaf de bezwaarfase gemotiveerd aangevoerd dat zij aannemelijk heeft gemaakt dat het perceel minimaal twee tot drie keer is bejaagd. Gelet op het oordeel van de rechtbank dient de verklaring van [persoon 2] te worden gezien als nader bewijs voor een steeds ingenomen stelling in een voortschrijdende discussie over adequate bejaging van het perceel in de relevante periode.
Het betoog slaagt.
8. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd, omdat thans is komen vast te staan dat [appellante] adequaat gebruik heeft gemaakt van de aan hem verleende ontheffing. Het besluit van 13 augustus 2013 dient te worden vernietigd. De Afdeling ziet aanleiding het geschil definitief te beslechten door met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in samenhang met artikel 8:108, eerste lid, van die wet, zelf in de zaak te voorzien. In dit verband wordt het volgende overwogen.
9. De schade is door het Faunafonds vastgesteld op € 42.360,00. Nu volgens artikel 8, tweede lid, gelezen in verbinding met artikel 2, van de Regeling, zoals deze luidde ten tijde van belang, de tegemoetkoming wordt verminderd met 5% van het vastgestelde bedrag, dient de tegemoetkoming aan [appellante] op € 40.242,00 te worden vastgesteld, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 juli 2012, de datum waarop het Faunafonds de aanvraag heeft ontvangen, tot aan de dag van algehele voldoening. De Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 13 augustus 2013.
10. Het Faunafonds dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 18 juli 2014 in zaak nr. 13/4573;
III. vernietigt het besluit van het bestuur van het Faunafonds van 13 augustus 2013, kenmerk FF 8459/102191;
IV. bepaalt dat het bestuur van het Faunafonds aan [appellante] een tegemoetkoming van € 40.242,00 betaalt, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 juli 2012 tot aan de dag van de algehele voldoening;
V. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
VI. veroordeelt het bestuur van het Faunafonds tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 980,00 (zegge: negenhonderdtachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII. gelast dat het bestuur van het Faunafonds aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 493,00 (zegge: vierhonderddrieënnegentig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzitter, en mr. J.C. Kranenburg en mr. A. Hammerstein, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, griffier.
w.g. Hagen w.g. Planken
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 juni 2015
299.