ECLI:NL:RBNNE:2025:148

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
16 januari 2025
Publicatiedatum
20 januari 2025
Zaaknummer
24/4714 en 24/2781
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een verzoek om voorlopige voorziening tegen lasten onder dwangsom voor asbestverwijdering en andere overtredingen in het omgevingsrecht

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Groningen, wordt een verzoek om voorlopige voorziening behandeld dat is ingediend door eiser tegen de lasten onder dwangsom die aan hem zijn opgelegd door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Waadhoeke. De zaak betreft een aantal overtredingen met betrekking tot de woning van eiser, waaronder de aanwezigheid van asbesthoudend dakbeschot en andere bouwtechnische gebreken. De voorzieningenrechter heeft op 16 januari 2025 uitspraak gedaan en het beroep van eiser gegrond verklaard. De voorzieningenrechter oordeelt dat de opgelegde last om al het asbesthoudend dakbeschot te verwijderen verder reikt dan noodzakelijk is om de overtreding ongedaan te maken. De voorzieningenrechter vernietigt daarom het bestreden besluit voor zover het de last tot verwijdering van al het asbest betreft, maar laat de overige lasten in stand. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de last onder dwangsom en verzocht om een verlenging van de begunstigingstermijn. De voorzieningenrechter heeft de begunstigingstermijnen voor de resterende lasten verlengd en bepaalt dat eiser binnen vier weken de rookgasafvoervoorziening moet verplaatsen en binnen acht weken de overige werkzaamheden moet uitvoeren. De voorzieningenrechter heeft ook bepaald dat het college het griffierecht en de proceskosten aan eiser moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 24/4714 en LEE 24/4781
uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 januari 2025 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaken tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. D. Quakernaat),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Waadhoeke

(gemachtigde: mr. L.M. Blankestijn).
Als derde-partij neemt aan de zaken deel: [naam] en [naam] uit [woonplaats] (derde-partij).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening tegen de lasten onder dwangsom die aan eiser zijn opgelegd om uiterlijk 9 december 2024 werkzaamheden te verrichten aan zijn woning aan de [adres] in [woonplaats].
1.1.
Het college heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift. Derde-partij heeft ook schriftelijk gereageerd.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 9 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser met [naam], de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college met A.L. Bosma.
1.3.
Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van het bestreden besluit beslist hij ook op het beroep van eiser daartegen. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Totstandkoming van het besluit

2. Op 17 november 2023 heeft derde-partij verzocht om handhaving vanwege een aantal gebreken aan de woning van eiser aan de [adres] in [woonplaats].
2.1.
Het college heeft op 1 maart 2024 een last onder dwangsom opgelegd aan eiser voor een aantal overtredingen met betrekking tot zijn woning. Er is volgens het college een dakraam en een dakkapel geplaatst zonder omgevingsvergunning, een rookgasafvoervoorziening te dicht op de perceelsgrens gerealiseerd, het hemelwater wordt niet op een juiste wijze afgevoerd, er is asbest aanwezig in het dakbeschot, de brandgang moet hersteld, de ontbrekende dakpannen moeten worden vervangen en er is sprake van een onveilige situatie in de steeg omdat de dakgoot elk moment naar beneden kan komen.
De strijdigheid met betrekking tot de rookgasafvoervoorziening moet binnen zes weken na verzenddatum van de brief worden beëindigd. De overige overtredingen moeten binnen zes maanden na verzenddatum van de brief beëindigd worden.
2.2.
Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
2.3.
Het college heeft op 11 april 2024 de begunstigingstermijn voor de overtreding met betrekking tot de rookgasafvoervoorziening verlengd tot zes weken na de beslissing op bezwaar.
2.4.
Het college heeft op 12 juli 2024 de algehele begunstigingstermijn verlengd tot zes weken na de beslissing op bezwaar.
2.5.
Het college heeft op 14 oktober 2024 het bezwaar van eiser deels gegrond verklaard en het besluit van 1 maart 2024 herroepen voor zover het ziet op het dakraam en de dakkapel. Voor het overige blijft het besluit ongewijzigd in stand. Dat betekent dat eiser op grond van het bestreden besluit als volgt wordt gelast:
“U dient binnen [6 weken na de beslissing op bezwaar] de strijdigheden met betrekking tot artikel 3.51, derde lid van het Bouwbesluit en artikel 1a, eerste lid, van de Woningwet te beëindigen en beëindigd te houden. Dit kunt u onder ander realiseren door de afvoervoorziening te verplaatsen of te verwijderen. (…)
Wanneer wij constateren dat u niet voldoet aan de last, verbeurt u een dwangsom van € 5.000,- ineens.”
En
“U dient binnen [6 weken na de beslissing op bezwaar] de strijdige situatie met betrekking tot artikel 6.15 en 7.21 van het Bouwbesluit en artikel 1a, eerste lid, van de Woningwet te beëindigen en beëindigd te houden. Dit kunt u onder andere doen door het verwijderen van het asbest door een gecertificeerd asbestverwijderaar en het creëren van een veilige situatie door de goot en het houtwerk te vervangen (…)
Voor elke week dat wij constateren dat niet aan de last is voldaan, verbeurt u een dwangsom van € 1.500 met een maximum van € 15.000,-”
2.6.
Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Dat is het beroep met zaaknummer LEE 24/4714.
2.7.
Eiser heeft verzocht om de begunstigingstermijn voor alle overtredingen te verlengen tot en met 31 december 2024.
2.8.
Op 20 november 2024 heeft een toezichthouder van het college eiser (mondeling) verplicht om onmiddellijk te stoppen met de sloop- en bouwwerkzaamheden op het perceel omdat er bouw- en sloopwerkzaamheden werden uitgevoerd op het perceel zonder de daarvoor vereiste sloopmelding en omgevingsvergunning. Deze stillegging is op 21 november 2024 op schrift gesteld.
Het college heeft eiser in de brief van 21 november 2024 ook gelast met onmiddellijke ingang alle sloop- en bouwwerkzaamheden op het perceel aan de [adres] te staken en gestaakt te houden. Het college heeft een dwangsom opgelegd van € 2.000,- per keer dat de overtreding wordt geconstateerd, met een maximum van € 20.000,-.
2.9.
Het college heeft op 25 november 2024 de begunstigingstermijn voor alle overtredingen waar het besluit van 14 oktober 2024 op ziet, verlengd tot en met maandag 9 december 2024.
2.10.
Eiser heeft de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen om (met terugwerkende kracht) de bij het besluit van 14 oktober 2024 behorende begunstigingstermijn op te schorten, in elk geval tot zes weken na de uitspraak van de rechtbank op het ingediende beroepschrift. Dat is het verzoek met zaaknummer LEE 24/4781.
2.11.
Het college heeft op 6 december 2024 de begunstigingstermijn opgeschort tot de dag na de uitspraak van de voorzieningenrechter.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. De voorzieningenrechter beoordeelt de lasten onder dwangsom die aan eiser zijn opgelegd. Hij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De voorzieningenrechter verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit voor zover daarin is gelast al het asbesthoudende dakbeschot te verwijderen. Ook herroept de voorzieningenrechter het primaire besluit van 1 maart 2024 voor zover daarin ook is bedoeld te gelasten dat het asbestdakbeschot wordt verwijderd. Verder stelt de voorzieningenrechter bij wijze van voorlopige voorziening een nieuwe begunstigingstermijn vast om te voldoen aan de resterende lasten en wordt het verzoek om voorlopige voorziening van eiser niet-ontvankelijk verklaard. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. Eiser voert aan dat de opgelegde last onder dwangsom ten aanzien van asbest verder strekt dan nodig om de overtreding ongedaan te maken. De last houdt in dat hij al het in het dak aanwezige asbest dient te verwijderen terwijl de overtreding zich volgens eiser slechts beperkt tot de losse asbest delen en de op het dak blootgelegde asbest.
Als hij wel al het asbest onder het gehele dak moet saneren, is de door het college gestelde termijn daarvoor te kort volgens eiser. Daarnaast stelt eiser dat hij bereidwillig is om de lasten uit te voeren maar dat hij door de besluiten van 20 en 21 november 2024 alle verdere sloop- en bouwwerkzaamheden moet staken en gestaakt moet houden.
6. Het college stelt zich op het standpunt dat bij het opleggen van de last met betrekking tot het asbest is aangesloten bij een advies van het Asbestinventarisatiebureau Friesland BV. Omdat het Asbestinventarisatiebureau schrijft dat tussentijds herstel van het dakbeschot niet mogelijk is, is gelast het gehele asbesthoudend dakbeschot te saneren.
Het college heeft de begunstigingstermijn gebaseerd op de mededeling van eiser dat de werkzaamheden die volgen uit het besluit tot het opleggen van een last onder dwangsom, in de week van 19 november 2024 zouden worden afgerond. Volgens het college staan de handhavingsbesluiten van 20 en 21 november 2024, niet in de weg aan de uitvoering van de werkzaamheden uit het besluit van 14 oktober 2024. De handhavingsbesluiten van 20 en 21 november 2024 zien volgens het college onder andere op het niet melden van sloopwerkzaamheden met betrekking tot het gehele dak maar hebben geen betrekking op het dakbeschot.
7. De voorzieningenrechter stelt vast dat het college in het bestreden besluit twee van de drie eerder opgelegde lasten onder dwangsom heeft gehandhaafd. De tweede last die is gehandhaafd ziet op het ongedaan maken van meerdere overtredingen. De beroepsgronden van eiser beperken zich tot de vraag of er terecht is gelast om al het in het dak aanwezige asbest te verwijderen en of de daarvoor opgenomen begunstigingstermijn redelijk is. Het geschil spitst zich dan ook toe op dat onderdeel van die last onder dwangsom.
7.1.
Uit de stukken blijkt dat het dak van de woning van eiser bestaat uit keramische dakpannen, op panlatten, op tengels, op een asbesthoudend dakbeschot. Verder staat vast dat op het dak een aantal dakpannen ontbreken waardoor het asbesthoudend dakbeschot bloot is komen te liggen, is gaan verweren waarna asbesthoudende deeltjes in de brandgang tussen de woning van eiser en de woning van derde-partij terecht zijn gekomen. Bij de beoordeling maakt de voorzieningenrechter een onderscheid tussen het asbesthoudend dakbeschot dat nog afgedekt is met dakpannen, het asbesthoudend dakbeschot dat bloot is komen te liggen en de restanten asbesthoudend plaatmateriaal die op de grond in de brandgang zijn aangetroffen. Het college onderscheidt in de lastgeving deze verschillende aanwezige verschijningsvormen van asbest niet.
7.2.
Eiser is gelast, voor zover het asbest betreft, “de strijdige situatie met betrekking tot (…) artikel 7.21 van het Bouwbesluit en artikel 1a, eerste lid, van de Woningwet te beëindigen en beëindigd te houden (…) onder andere (…) door het verwijderen van het asbest door een gecertificeerd asbestverwijderaar.”
Het college heeft op de zitting toegelicht dat de last mede beoogt het volledige asbesthoudend dakbeschot te laten verwijderen, ook het asbesthoudend dakbeschot dat afgedekt is met dakpannen.
7.3.
De voorzieningenrechter overweegt dat het een feit van algemene bekendheid is dat asbest een gevaarlijke stof is en dat bij de bewerking of verwering van asbest asbestvezels vrij kunnen komen en dat de verspreiding van asbestdeeltjes nadelige gevolgen heeft of kan hebben voor de gezondheid en het milieu. Voor zover het asbesthoudend dakbeschot bloot is komen te liggen en kan verweren heeft het college zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter terecht op het standpunt gesteld dat er sprake is van een overtreding van artikel 7.21 van het Bouwbesluit en artikel 1a, eerste lid van de Woningwet.
De voorzieningenrechter constateert dat bij afdoende bedekking van het asbesthoudend dakbeschot er echter niet langer een gevaar bestaat voor verweren en verspreiden van asbestdeeltjes.
Eiser betwist de overtreding, voor zover het het blootliggende asbesthoudende dakbeschot betreft, niet. Eiser is bereid tot herstel van het dak door het afdekken van het blootliggende asbesthoudende dakbeschot met dakpannen zodat het asbesthoudende dakbeschot niet langer kan verweren en daarmee niet langer een gevaar kan vormen voor de gezondheid. Door het college is op de zitting aangegeven dat hij vindt dat die werkzaamheden moeten worden uitgevoerd door een aannemer die gecertificeerd is voor het werken met asbest. Door eiser is verklaard dat hij daartoe bereid is.
7.4.
Het college heeft de last geformuleerd op basis van het advies en het asbestinventarisatierapport van het Asbestinventarisatiebureau van 2 februari 2024. Volgens het college blijkt uit dat advies dat het vervangen van het volledige dakbeschot noodzakelijk is voor het herstel van het dak.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter blijkt echter uit het advies en het rapport niet dat het niet mogelijk is herstelwerkzaamheden uit te voeren zonder dat het aanwezige asbest beschadigd raakt. Uit het rapport blijkt dat in de brandgang asbestverdacht plaatmateriaal is aangetroffen waarvan na bemonstering is gebleken dat het ook daadwerkelijk asbesthoudend was. In het bijbehorende advies is verder opgenomen dat er geen direct gevaar voor de gezondheid is, maar dat door de slechte staat van het dak van [adres], er bij [naastgelegen woning] een asbestverontreiniging is ontstaan en een asbestverontreiniging per definitie een onwenselijke situatie is. Het Asbestinventarisatiebureau adviseert de brandgang te laten reinigen door een gecertificeerd asbestverwijderaar, de goot te herstellen en de ontbrekende dakpannen te herstellen.
Het Asbestinventarisatiebureau heeft verder in het advies de voorkeur uitgesproken om het asbesthoudend dakbeschot te vervangen “omdat tussentijdsherstel eigenlijk niet mogelijk is” maar uit die voorkeur volgt naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet dat het vervangen van het asbesthoudend dakbeschot de enige mogelijkheid is om de overtreding van artikel 7.21 van het Bouwbesluit en artikel 1a, eerste lid van de Woningwet ongedaan te maken. De voorzieningenrechter vindt het ook niet aannemelijk dat dat de enige mogelijkheid zou zijn om de overtreding ongedaan te maken. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de deskundigheid van het Asbestinventarisatiebureau waar het de inventarisatie van het aanwezige asbest betreft maar het advies van het Asbestinventarisatiebureau is niet opgesteld voor beantwoording van de vraag naar de bouwtechnische mogelijkheden om de verloren gegane tengels op het dakbeschot te vervangen en de afdekkende werkzaamheden uit te voeren zonder daarbij het bestaande asbesthoudende dakbeschot te beschadigen. Het college heeft niet uit het advies kunnen concluderen dat de enige mogelijkheid voor het ongedaan maken van de overtreding, het verwijderen van het volledige asbesthoudende dakbeschot is. Ook uit overige overgelegde stukken blijkt niet dat de overtreding met betrekking tot het blootliggende deel van het dakbeschot, alleen ongedaan kan worden gemaakt door al het asbesthoudend dakbeschot te verwijderen.
7.5.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat nu er geen verbod is op een asbesthoudend dakbeschot en dat het college aan het ongedaan maken van de overtreding slechts de overtreding van artikel 7.21 van het Bouwbesluit en artikel 1a, eerste lid van de Woningwet ten grondslag heeft gelegd, er na het herstel en afdekking van het gedeelte van het dak waar het dakbeschot nu blootligt, niet langer sprake zal zijn van een overtreding.
Voor zover de opgelegde last ziet op het volledig verwijderen van het asbesthoudend dakbeschot, reikt de last daarmee verder dan noodzakelijk om de overtreding ongedaan te maken. Om die reden slaagt deze beroepsgrond. De voorzieningenrechter zal daarom het bestreden besluit vernietigen en het primaire besluit herroepen voor zover in die besluiten is gelast dat al het aanwezige asbesthoudende dakbeschot moet worden verwijderd.
7.6.
Omdat eiser de opgelegde lasten voor de andere overtredingen niet betwist, blijven die lasten voor de overige overtredingen in stand. Dat betekent dat eiser in ieder geval gehouden is de rookgasafvoervoorziening te verplaatsen, een veilige situatie moet creëren door de dakgoot en het houtwerk te herstellen en aan artikel 7.21 van het Bouwbesluit en artikel 1a, eerste lid, van de Woningwet moet voldoen door het asbesthoudende dakbeschot af te dekken door het herstellen van de tengels en panlatten en het terugleggen van de dakpannen en door het asbesthoudend materiaal in de brandgang te verwijderen.
7.7.
De gedeeltelijke vernietiging van het bestreden besluit heeft tot gevolg dat eiser binnen de aan hem opgelegde termijn uitvoering moet geven aan de in stand gelaten lasten. De begunstigingstermijn was verlengd tot en met 9 december 2024 maar is, naar aanleiding van het indienen van het verzoek om voorlopige voorziening, door het college opgeschort tot de dag na de uitspraak van de voorzieningenrechter. Omdat eiser direct na deze uitspraak van rechtswege verdere dwangsommen verbeurt als hij niet aan de aan hem opgelegde lasten heeft voldaan, zal de voorzieningenrechter op grond van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb een voorlopige voorziening treffen door de begunstigingstermijnen te verlengen.
Op de zitting is besproken dat eiser op korte termijn de rookgasafvoervoorziening kan (laten) verplaatsen. De voorzieningenrechter geeft eiser daarom een termijn van vier weken na deze uitspraak waarbinnen die werkzaamheden volledig afgerond moeten zijn.
De voorzieningenrechter houdt bij het bepalen van een termijn voor de overige werkzaamheden rekening met het feit dat een aannemer die met asbestdakbeschot wil werken en daarbij aan de daarvoor toepasselijke regels kan voldoen misschien minder snel beschikbaar zal zijn dan een reguliere aannemer. Ook houdt de voorzieningenrechter rekening met de onduidelijkheid die ten gevolge van de formulering van de last is ontstaan over de uit te voeren werkzaamheden. De voorzieningenrechter heeft echter ook begrip voor het belang van het college om deze overtreding snel ongedaan te maken, met name ook gelet op het belang van de derde-partij. De voorzieningenrechter geeft eiser daarom acht weken de tijd om de werkzaamheden ten aanzien van het dak en de dakgoot volledig uit te laten voeren.
Door het treffen van deze voorziening heeft eiser enige tijd om uitvoering te geven aan de lasten zonder dat hij een dwangsom verbeurt.
7.8.
Aangezien de voorzieningenrechter het beroep gegrond verklaart, wordt tevens het bodemgeschil beëindigd zodat er, bij het ontbreken van een bodemprocedure, niet langer de mogelijkheid bestaat om op grond van artikel 8:81 Awb een uitspraak te doen op het verzoek om voorlopige voorziening van eiser. De voorzieningenrechter zal dat verzoek daarom niet-ontvankelijk verklaren. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser wel een vergoeding van de kosten die hij met betrekking tot zijn verzoek om voorlopige voorziening gemaakt heeft.
7.9.
De op 20 en 21 november 2024 genomen handhavingsbesluiten maken geen onderdeel uit van het in deze procedure bestreden besluit maar de voorzieningenrechter vindt het wel noodzakelijk om die handhavingsbesluiten van 20 en 21 november 2024 te duiden. De voorzieningenrechter heeft namelijk geconstateerd dat de uitvoering van de eerder opgelegde lasten onder dwangsom wordt gecompliceerd door de bouwstop ten aanzien van alle werkzaamheden.
Eiser heeft toegelicht dat hij op 20 november 2024 werkzaamheden liet uitvoeren om te voldoen aan de lasten. Het college heeft dat niet weersproken. De voorzieningenrechter constateert dat er slechts sprake zal zijn van sloopwerkzaamheden voor zover die nodig zijn om aan de last te voldoen en dat er geen asbestverwijdering of sloopwerkzaamheden aan het dakbeschot zullen plaats te hoeven vinden en heeft het college gewezen op vaste rechtspraak waaruit volgt dat in beginsel geen omgevingsvergunning is vereist voor het voldoen aan een last [1] . De voorzieningenrechter gaat er dan ook van uit dat het college, gelet op de uitspraak op dit beroep en het verzoek om voorlopige voorziening, het besluit van 20 en 21 november 2024 zal intrekken of niet zal toepassen als eiser werkzaamheden verricht of laat verrichten ter uitvoering van de lasten onder dwangsom zoals die na deze uitspraak zijn komen te luiden. Als het college toch handhaaft op de besluiten van 20 en 21 november 2024 terwijl het gaat om uitvoering van de lasten onder dwangsom zoals die in deze uitspraak nader zijn vastgelegd, kan eiser de voorzieningenrechter een verzoek om een voorlopige voorziening doen hangende het beroep tegen de besluiten van 20 en 21 november 2024.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is gegrond. De voorzieningenrechter vernietigt daarom het bestreden besluit voor zover daarbij is gelast om al het asbest te verwijderen. De voorzieningenrechter herroept ook het primaire besluit voor zover daarbij is gelast om al het asbest te verwijderen. De voorzieningenrechter laat de lastgeving voor het overige in stand waaronder de lastgeving om te voldoen aan artikel 7.21 van het Bouwbesluit en artikel 1a, eerste lid, van de Woningwet met betrekking tot het blootliggende asbesthoudende dakbeschot. Het college hoeft niet opnieuw te beslissen op het bezwaar van eiser ten aanzien van de vraag of de last ook betrekking heeft op de vervanging van het asbest houdende dakbeschot omdat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit dat daarop ziet.
8.1.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb de begunstigingstermijn die is verbonden aan de last onder dwangsom voor de rookgasafvoervoorziening te verlengen tot vier weken na verzending van deze uitspraak. Ook verlengt de voorzieningenrechter de begunstigingstermijn die is verbonden aan de last onder dwangsom voor de overtreding van de artikelen 6.15 en 7.21 van het Bouwbesluit en artikel 1a, eerste lid, van de Woningwet tot acht weken na verzending van deze uitspraak. De voorzieningenrechter gaat er daarbij vanuit dat voor zover eiser het losse asbesthoudende materiaal in de brandgang nog niet heeft laten verwijderen hij dat alsnog direct zal laten doen.
8.2.
Omdat het beroep gegrond is en de voorzieningenrechter zelf een voorziening treft op grond van artikel 8:72, vijfde lid van de Awb, is er geen grond meer om het verzoek van eiser om een voorlopige voorziening te treffen, te beoordelen.
8.3.
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht (twee maal € 187,-) aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend, een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend en heeft aan de zitting van de voorzieningenrechter deelgenomen. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 907,-. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 2.721,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 14 oktober 2024 voor zover daarin is gelast om het asbesthoudende dakbeschot te verwijderen;
- herroept het primaire besluit van 1 maart 2024 voor zover daarin is gelast het asbesthoudende dakbeschot te verwijderen;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
- bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de begunstigingstermijn die is verbonden aan de last onder dwangsom voor de rookgasafvoervoorziening wordt gesteld op vier weken na verzending van deze uitspraak en dat de begunstigingstermijn die is verbonden aan de last onder dwangsom voor de overtreding van de artikelen 6.15 en 7.21 van het Bouwbesluit en artikel 1a, eerste lid, van de Woningwet wordt gesteld op acht weken na verzending van deze uitspraak;
- verklaart het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk;
- bepaalt dat het college het griffierecht van totaal € 374,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 2.721,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.L. Vucsán, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S. G. Steenbergen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Zie onder ander ABRvS 25 september 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1247