ECLI:NL:RBNNE:2025:1402

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
17 april 2025
Publicatiedatum
15 april 2025
Zaaknummer
LEE 23/908
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de watersysteemheffing en de goede procesorde in bezwaarprocedures

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedaan op 17 april 2025, wordt het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van het Noordelijk Belastingkantoor beoordeeld. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een aanslag watersysteemheffing voor het jaar 2021, opgelegd voor een onroerende zaak. De heffingsambtenaar had de aanslag ongegrond verklaard, waarna eiser in beroep ging. Eiser stelde dat de heffingsambtenaar artikel 131 van de Waterschapswet had geschonden door voortijdig uitspraak te doen op bezwaar, voordat de WOZ-beschikking onherroepelijk was. De rechtbank oordeelde dat eiser in strijd met de goede procesorde handelde door te stellen dat de heffingsambtenaar voortijdig had beslist, terwijl hij eerder had aangedrongen op een snelle uitspraak. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar de opbrengstlimiet niet had overschreden en dat het beroep ongegrond was. De uitspraak op bezwaar en de aanslag bleven in stand, en eiser kreeg geen griffierecht of proceskosten vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 23/908

uitspraak van de meervoudige belastingkamer van 17 april 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. M.M. Vrolijk),
en

de heffingsambtenaar van het Noordelijk Belastingkantoor, de heffingsambtenaar,

(gemachtigde: [gemachtigde heffingsambtenaar] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 19 december 2022.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan eiser voor de onroerende zaak gelegen aan [adres] te [woonplaats] (de onroerende zaak) voor het jaar 2021 een aanslag
watersysteemheffing gebouwd (de aanslag) opgelegd.
1.2.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag.
1.3.
Eiser heeft de heffingsambtenaar schriftelijk in gebreke gesteld vanwege het niet tijdig beslissen op het bezwaarschrift. De ingebrekestelling is door de heffingsambtenaar ontvangen op 27 juli 2022.
1.4.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
1.5.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.6.
De rechtbank heeft het beroep op 12 februari 2025 op een zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van de heffingsambtenaar. De gemachtigde van eiser heeft zich vooraf afgemeld voor de zitting.

Feiten

2. De aanslag is gebaseerd op de Verordening op de watersysteemheffing Hunze en Aa’s 2021 (de verordening).
2.1.
De begroting 2021 van het waterschap Hunze en Aa’s (de begroting) is op 9 december 2020 door de vergadering van het algemeen bestuur van het waterschap Hunze en Aa’s vastgesteld.
2.2.
Over de watersysteemheffing is op pagina 37 van de begroting, voor zover van belang, het volgende opgenomen:

“Begroting 2021 watersysteemheffing

(bedragen x € 1.000)

Begroting 2021
Netto kosten
49.743
Bedrag voor onvoorzien
61
Kosten kwijtschelding
850
Algemene opbrengsten (bespaarde rente)
-488
Onttrekking bestemmingsreserves
-928
Saldo: te ontvangen via belastingheffing
49.239
Inzet algemene reserve
-1.97
Te ontvangen belastingopbrengst
47.269
2.3.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking, die is opgenomen in de uitspraak op bezwaar, vastgesteld dat eiser recht heeft op een dwangsom van € 1.442, omdat de heffingsambtenaar na de ingebrekestelling van eiser niet tijdig op het bezwaar heeft beslist.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden van eiser of de uitspraak op bezwaar in stand kan blijven. Eiser heeft gesteld dat artikel 131 van de Waterschapswet is geschonden en dat de zaak daarom moet worden teruggewezen naar de heffingsambtenaar. Daarnaast beoordeelt de rechtbank of de opbrengstlimiet is overschreden en om die reden de aanslag moet worden vernietigd.
4. De rechtbank is van oordeel dat de zaak niet terug hoeft te worden gewezen naar de heffingsambtenaar
.Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de opbrengstlimiet niet is overschreden. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot deze oordelen komt en welke gevolgen deze oordelen hebben.
Heeft de heffingsambtenaar artikel 131 van de Waterschapswet geschonden?
5. Eiser stelt dat de heffingsambtenaar voortijdig uitspraak op bezwaar heeft gedaan en daarmee artikel 131 van de Waterschapswet heeft geschonden. Eiser voert hiervoor aan dat de beschikking op grond van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken (de WOZ-beschikking) voor de woning van eiser nog niet onherroepelijk vaststond op het moment dat de heffingsambtenaar uitspraak op bezwaar deed. De rechtbank moet volgens eiser de uitspraak op bezwaar vernietigen en de heffingsambtenaar opdragen een nieuw besluit te nemen, nadat de WOZ-beschikking onherroepelijk is komen vast te staan.
5.1.
De heffingsambtenaar heeft aangevoerd dat op het moment dat hij uitspraak op bezwaar deed, het hem niet bekend was dat de WOZ-beschikking voor de woning van eiser nog niet onherroepelijk vaststond. Deze status van de WOZ-beschikking was niet vermeld in het door de heffingsambtenaar hiervoor te raadplegen systeem. De heffingsambtenaar heeft er verder op gewezen dat de gemachtigde van eiser in deze zaak ook de procedure tegen de WOZ-beschikking namens eiser voerde. Het is dan ook aan te merken als ‘niet netjes’ dat de gemachtigde zelf niet heeft aangegeven dat de WOZ-beschikking nog niet onherroepelijk vaststond en een ingebrekestelling heeft gestuurd. Ter zitting heeft de heffingsambtenaar gesteld dat de rechtbank inmiddels uitspraak heeft gedaan in de beroepsprocedure tegen de WOZ-beschikking. Voor zover bij hem bekend heeft eiser hiertegen geen hoger beroep ingesteld. Gelet hierop ziet de heffingsambtenaar geen toevoegde waarde in het terugwijzen van de zaak om een nieuwe uitspraak op bezwaar te doen.
5.2.
De rechtbank overweegt als volgt. Eiser heeft de heffingsambtenaar in gebreke gesteld vanwege het niet tijdig beslissen op het bezwaarschrift (zie 1.3.). Eiser heeft daarmee aangedrongen op een uitspraak op bezwaar. In beroep stelt eiser dat de heffingsambtenaar voortijdig uitspraak op bezwaar heeft gedaan en daarmee artikel 131 van de Waterschapswet heeft geschonden. Eiser heeft geen enkele toelichting gegeven waarom hij nu in beroep stelt dat de heffingsambtenaar geen uitspraak op bezwaar had mogen doen, terwijl hij eerder in de bewaarfase juist middels een ingebrekestelling de heffingsambtenaar heeft verzocht om (snel) uitspraak op bezwaar te doen. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het in beroep ingenomen standpunt van eiser dat de uitspraak op bezwaar vernietigd moet worden, omdat de heffingsambtenaar met het doen van uitspraak had moeten wachten totdat de WOZ-beschikking onherroepelijk vaststaat, in strijd is met de goede procesorde. De rechtbank betrekt daarbij dat eiser niet heeft toegelicht welk belang hij heeft bij terugwijzing van de zaak naar de heffingsambtenaar of waarom hij zou zijn benadeeld doordat de heffingsambtenaar niet heeft gewacht met het doen van uitspraak op het bezwaar tegen de aanslag.
5.3.
Omdat de rechtbank van oordeel is dat sprake is van strijd met de goede procesorde, laat de rechtbank het standpunt van eiser over de schending van artikel 131 van de Waterschapswet buiten beschouwing.
Is de opbrengstlimiet overschreden?
6. Eiser stelt dat de heffingsambtenaar voor de posten die behoren tot de in de begroting opgenomen posten ‘
overige diensten door derden en bijdragen door derden’en ‘
personeelslasten’er niet in is geslaagd om de redelijke twijfel weg te nemen dat voor deze posten sprake is van een zogeheten last ter zake. Daarnaast wijst eiser op de gehanteerde verdeelsleutels die zijn toegepast bij de uitsplitsing van de totale kosten in de kosten voor respectievelijk het watersysteembeheer en het zuiveringsbeheer. Eiser stelt dat de verdeling over deze twee categorieën niet duidelijk is. Volgens eiser moet daarom worden aangenomen dat de opbrengstlimiet is overschreden en moet de aanslag vernietigd worden.
6.1.
De heffingsambtenaar stelt dat met de in de bezwaarfase verstrekte gegevens en stukken, de toelichting in de uitspraak op bezwaar en met het overleggen van de gedetailleerde opgave van de personeelslasten in de beroepsfase, voldoende inzicht is verschaft in de ramingen. Volgens de heffingsambtenaar heeft eiser niet voldaan aan zijn bewijslast, omdat hij niet gemotiveerd heeft aangegeven welke gespecificeerde posten volgens hem niet kloppen of onjuist zijn.
6.2.
De rechtbank stelt bij de beoordeling voorop dat uit de bewoordingen en de totstandkomingsgeschiedenis [1] van artikel 117, eerste lid, van de Waterschapswet volgt dat ook bij de watersysteemheffing sprake is van een opbrengstlimiet die niet mag worden overschreden, net zoals dat bijvoorbeeld het geval is in het kader van de rechten van artikel 229b van de Gemeentewet.
6.3.
De rechtbank overweegt in het verlengde daarvan dat bij de beoordeling van de vraag of de opbrengstlimiet is overschreden, de bewijsregels zoals deze door de Hoge Raad in een aantal arresten zijn geformuleerd, van overeenkomstige toepassing zijn. [2] Die regels kunnen als volgt worden samengevat. Uitgangspunt is dat de bewijslast wat betreft de feitelijke onderbouwing van het beroep op limietoverschrijding op eiser rust. Als eiser een overschrijding van de opbrengstlimiet aan de orde stelt, ligt het op de weg van de heffingsambtenaar om inzicht te verschaffen in de raming van de baten en de lasten die in de begroting zijn opgenomen. Hierbij hoeft niet over alle in de begroting opgenomen posten zekerheid of een volledig inzicht te bestaan. Van de heffingsambtenaar mag niet worden verlangd dat hij van alle in de verordening onderscheiden categorieën afzonderlijk en op controleerbare wijze vastlegt hoe de kosten ter zake daarvan zijn geraamd. Omdat op eiser de bewijslast rust van de feiten die een overschrijding van de opbrengstlimiet onderbouwen, moet eiser vervolgens voldoende gemotiveerd stellen waarom naar zijn oordeel over een of meer bepaalde posten in de raming redelijke twijfel bestaat of sprake is van een last ter zake. De heffingsambtenaar moet dan voor die posten verdere inlichtingen te verschaffen. Aan die inlichtingen mag geen zwaardere eis worden gesteld dan dat de heffingsambtenaar naar vermogen duidelijk maakt op grond waarvan hij de stellingen van eiser betwist en waarom dus naar zijn oordeel de door eiser opgeworpen twijfel ongegrond is. Met naar vermogen wordt bedoeld de mate waarin de heffingsambtenaar daartoe in de gegeven omstandigheden in redelijkheid in staat is. Als eiser vervolgens stelt dat de in deze inlichtingen begrepen feitelijke gegevens onjuist zijn, komt bewijslevering aan de orde en draagt eiser de bewijslast. Na de bewijslevering moet de rechtbank de rechtsvraag beantwoorden welke posten kunnen worden beschouwd als een last ter zake en in het licht daarvan beoordelen of de opbrengstlimiet is overschreden. Bij deze beoordeling moet de rechtbank uitgaan van de feiten die zij bewezen vindt.
6.4.
De rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar met de door hem overgelegde stukken voldoende inzicht heeft verschaft in de ramingen van de baten en de lasten van de watersysteemheffing over 2021. Dit heeft eiser ook niet betwist. Uit die stukken volgt dat de begrote baten de begrote lasten van de watersysteemheffing niet overschrijden. Eiser heeft vervolgens onvoldoende concreet gesteld waarom voor wat betreft de posten ‘
overige diensten door derden en bijdragen door derden’en ‘
personeelslasten’redelijke twijfel bestaat of sprake is van een last ter zake. Eiser heeft wat deze posten betreft slechts in algemene zin een vraagteken geplaatst bij de omvang en samenstelling. Daarmee heeft eiser niet aan zijn stelplicht voldaan. Ook ten aanzien van de gehanteerde uitsplitsing van de totale kosten over het watersysteembeheer en het zuiveringsbeheer heeft eiser volstaan met de enkele algemene opmerking dat volgens hem sprake is van redelijke twijfel. Ook daarmee heeft eiser niet voldaan aan zijn stelplicht, nu eiser niet voldoende gemotiveerd heeft gesteld waarom hij twijfelt. De beroepsgrond van eiser dat de opbrengstlimiet is overschreden, slaagt daarom naar het oordeel van de rechtbank niet.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat de uitspraak op bezwaar en de aanslag in stand blijven. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.R. van der Heide, voorzitter, en mr. A. Heidekamp en mr. L.S. Langius, leden, in aanwezigheid van mr. T.R. Bontsema, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 17 april 2025.
griffier
voorzitter

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 2005/06, 30 601, nr. 3.
2.Zie o.a. de arresten van de Hoge Raad van 24 april 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI1968, van 4 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:777 en van 18 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:938.