ECLI:NL:RBNNE:2025:1375

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
6 februari 2025
Publicatiedatum
10 april 2025
Zaaknummer
10907172 BU 24-151
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Misbruik van recht bij massale ingebrekestellingen in bestuursrechtelijke verkeerssancties

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 6 februari 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een verkeerssanctie opgelegd aan de betrokkene. De sanctie was gebaseerd op de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) en betrof het parkeren van een voertuig op een verboden plek. De gemachtigde van de betrokkene, N.G.A. Voorbach, had administratief beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. De kantonrechter heeft de zaak behandeld op een openbare zitting, waar de gemachtigde en de betrokkene niet aanwezig waren, maar de officier van justitie vertegenwoordigd werd door mr. P. Veenstra.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gemachtigde een grote hoeveelheid ingebrekestellingen (2.850) had ingediend, waarvan slechts een klein percentage terecht bleek te zijn. Dit leidde tot de vraag of er sprake was van misbruik van recht. De kantonrechter oordeelde dat de manier waarop de ingebrekestellingen waren ingediend, niet alleen de procedure verstoorde, maar ook de mogelijkheid voor de officier van justitie om adequaat te reageren op de ingebrekestellingen belemmerde. De kantonrechter concludeerde dat er sprake was van misbruik van recht, wat leidde tot de afwijzing van het verzoek om een dwangsom.

Daarnaast werd de hoorplicht geschonden, maar omdat de betrokkene werd bijgestaan door een professionele gemachtigde, werden hieraan geen gevolgen verbonden. De kantonrechter matigde de opgelegde sanctie met 25% vanwege de overschrijding van de redelijke termijn van berechting, waardoor de sanctie werd verlaagd tot € 84,00. Tevens werd de officier van justitie veroordeeld tot betaling van proceskosten van € 453,50. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldigheid bij het indienen van ingebrekestellingen en de gevolgen van misbruik van procesrecht.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
beschikkingsnummer: 253095757
zaaknummer: 10907172 BU 24-151

uitspraak van de kantonrechter van 6 februari 2025

inzake

[betrokkene] (hierna: de betrokkene),

wonende in [woonplaats] ,
gemachtigde: N.G.A. Voorbach, Verkeersboete.nl.

Inleiding

Aan betrokkene is een sanctie opgelegd op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv). De verweten gedraging betreft ‘een voertuig parkeren waar dat niet mag (bord E1, parkeerverbod(szone))’, verricht op 8 oktober 2022, om 15:19 uur, te Keuningsbuurt, Drachten, met een personenauto, met kenteken [kenteken] . De opgelegde sanctie bedraagt € 109,00 (inclusief administratiekosten).
Gemachtigde heeft administratief beroep ingesteld tegen de inleidende beschikking. De officier van justitie heeft het administratief beroep ongegrond verklaard. Gemachtigde heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie.
De behandeling van het beroepschrift heeft plaatsgevonden op de openbare zitting van 30 mei 2024. Gemachtigde en betrokkene zijn niet verschenen. Als vertegenwoordigster van de officier van justitie is verschenen mr. P. Veenstra. De kantonrechter heeft het onderzoek op die zitting gesloten. Hij heeft het onderzoek heropend en de zaak verwezen naar een meervoudige kamer.
Op 18 juli 2024 heeft mr. Voorbach naar aanleiding van de heropening nadere gronden ingediend. Bij brief van 8 oktober 2024 heeft de officier van justitie daarop gereageerd.
De kantonrechter heeft de zaak terug verwezen naar de enkelvoudige kamer. Op de zitting van 17 januari 2025 heeft hij het onderzoek hervat. Gemachtigde en betrokkene zijn niet verschenen. Als vertegenwoordigster van de officier van justitie is verschenen
mr. S. Bayram.

Beoordeling door de kantonrechter

1. Betrokkene betwist de gedraging, de bevoegdheid van de verbalisant en de wettigheid van de gebruikte bewijsmiddelen. Gemachtigde voert verder aan dat de officier van justitie een dwangsom verschuldigd is. Hij heeft de officier van justitie op 30 juli 2023 in gebreke gesteld. De officier van justitie heeft op 29 augustus 2023 een beslissing genomen, deze brief heeft gemachtigde op 8 september 2023 ontvangen. Bij brief van 2 oktober 2023 heeft hij de officier verzocht om te beslissen op de dwangsom. In dit verband verwijst gemachtigde naar een aantal arresten. Het is niet aan de officier om te bepalen welke ingebrekestellingen hij wel en niet in behandeling neemt. De wet biedt geen ruimte aan een bestuursorgaan om op basis van een steekproef te bepalen welke ingebrekestellingen wel en niet worden behandeld. De officier van justitie heeft ook geen tekst en uitleg gegeven over de aard en omvang van de steekproef naar de juistheid van de ingebrekestellingen. Verder heeft de officier van justitie pas na tien weken een gemotiveerd standpunt ingenomen over de ingebrekestellingen. De vermeende buitenbehandelingstelling is te laat. Er valt ook niet uit te sluiten dat de officier van justitie opzettelijk laat reageert op de ingebrekestellingen om daarmee een dwangsom te vermijden, dit komt neer op misbruik van een bevoegdheid (artikel 3:3 van de Algemene wet bestuursrecht, Awb).
2 Daarnaast is de hoorplicht geschonden. Gemachtigde heeft expliciet verzocht om te worden gehoord. De officier heeft hem niet die mogelijkheid gegeven, zelfs niet door middel van een schriftelijke ronde. Gemachtigde verzoekt de kantonrechter de sanctie te matigen met 25 procent. Hij verwijst hierbij naar het arrest van het hof Arnhem-Leeuwarden van 22 november 2022. [1] Ten slotte is artikel 13a, vijfde lid, van de Wahv in strijd met het gelijkheidsbeginsel.
3. De vertegenwoordigster stelt zich op het standpunt dat het verzoek om de dwangsom afgewezen of niet-ontvankelijk verklaard moet worden. De manier waarop gemachtigde de ingebrekestellingen heeft verstuurd, neigt naar misbruik van procesrecht. De CVOM ontving van mr. Voorbach een tweetal dozen met in totaal 2.850 ingebrekestellingen. Uit de steekproef die de CVOM heeft gedaan, bleek dat maar een klein percentage van de ingebrekestellingen terecht was verstuurd. Gemachtigde heeft het de CVOM op die manier onmogelijk gemaakt om adequaat en voortvarend te beslissen op de ingebrekestellingen.
Gedraging
4. In zaken op grond van de Wahv is de verklaring van de verbalisant in het zaakoverzicht in beginsel voldoende voor het vaststellen van de gedraging, tenzij concrete omstandigheden worden aangevoerd die aanleiding geven tot twijfel.
5. De enkele, niet-onderbouwde betwisting van de gedraging, de bevoegdheid van de verbalisant en de wettigheid van de gebruikte bewijsmiddelen, is naar oordeel van de kantonrechter onvoldoende om te leiden tot twijfel aan de gegevens in het zaakoverzicht. De gedraging kan worden vastgesteld. De sanctie is terecht opgelegd.
Dwangsom
6. Op grond van artikel 7:24, eerste lid, van de Awb beslist het beroepsorgaan binnen zestien weken na de dag waarop de termijn voor het indienen van het beroepschrift is verstreken. Lid vier van hetzelfde artikel geeft de officier van justitie de mogelijkheid de beslistermijn met ten hoogste tien weken te verlengen. De beslistermijn begon op 7 december 2022. De officier van justitie heeft per brief van 20 maart 2023 de termijn met tien weken verlengd, zodat hij uiterlijk op 7 juni 2023 een beslissing had moeten nemen. De gemachtigde heeft de officier van justitie per brief van 30 juli 2023 in gebreke gesteld en een termijn gegeven waarin de beslissing genomen moest worden. De officier van justitie heeft pas op 29 augustus 2023 een beslissing genomen op het beroep.
7. Over de vraag of de wijze waarop mr. Voorbach ingebrekestellingen indient, misbruik van recht oplevert, overweegt de kantonrechter het volgende. Op grond van artikel 13, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan degene aan wie een bevoegdheid toekomt, haar niet inroepen, voor zover hij haar misbruikt. Ingevolge het tweede lid kan een bevoegdheid onder meer worden misbruikt door haar uit te oefenen met geen ander doel dan een ander te schaden of met een ander doel dan waarvoor zij is verleend of in geval men, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen. Deze bepalingen zijn op grond van artikel 15 van Boek 3 van het BW ook van toepassing buiten het vermogensrecht, zolang de aard van de rechtsbetrekking zich daar niet tegen verzet. Daarnaast heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) geoordeeld dat de bevoegdheid om bij de bestuursrechter beroep in te stellen niet kan worden ingeroepen voor zover deze bevoegdheid wordt misbruikt. [2] Deze uitspraak acht de kantonrechter ook van belang voor de vraag of in een geval waarin, zoals hier, vele ingebrekestellingen worden ingediend, sprake is van misbruik van recht. Om misbruik van recht te kunnen aannemen zijn zwaarwichtige gronden vereist, die onder meer aanwezig zijn indien rechten of bevoegdheden zodanig evident zijn aangewend zonder redelijk doel of voor een ander doel dan waartoe zij zijn gegeven, dat het aanwenden van die rechten of bevoegdheden blijk geeft van kwade trouw. [3]
8. Gemachtigde heeft in de zaak van betrokkene de ingebrekestelling van 30 juli 2023 verstuurd in de eerdergenoemde bulk met 2.850 zaken. De CVOM heeft een steekproef gedaan, waarbij zij 94 van de ingebrekestellingen heeft bekeken. Van deze 94 ingebrekestellingen bleek dat er maar tien procent terecht was verstuurd. Dit is een sterke aanwijzing dat in een groot deel van die zaken de ingebrekestelling onterecht is verstuurd. Het doel van een ingebrekestelling is dat tijdig een besluit wordt genomen door middel van een dreigende dwangsom. Het sturen van 2.850 ingebrekestellingen, waarvan maar ongeveer tien procent terecht is, is echter niet gericht op het aansporen van het bestuursorgaan om tijdig een beslissing te nemen. De bevoegdheid om een ingebrekestelling te sturen wordt in deze zaak misbruikt, doordat deze niet wordt gebruikt voor het doel waarvoor zij is verleend. Daarnaast voldoen de ingebrekestellingen niet aan de wettelijke vereisten: de manier waarop zij werden verstuurd maakt immers dat niet meer duidelijk is op welke aanvragen zij betrekking hebben. Deze werkwijze maakt het zodanig evident dat mr. Voorbach deze bevoegdheid heeft aangewend zonder redelijk doel of voor een ander doel dan waartoe zij is gegeven, dat het aanwenden van die rechten of bevoegdheden blijk geeft van kwade trouw. De conclusie is dat hij door deze werkwijze misbruik van recht maakt.
9. Dit misbruik van recht kan aan de betrokkene worden toegerekend. Hij heeft mr. Voorbach immers ingeschakeld als zijn professionele gemachtigde. Die heeft ook de ingebrekestelling in deze zaak verstuurd in de eerdergenoemde bulk van 2.850 zaken. Deze ingebrekestelling is daarmee onderdeel van de werkwijze die misbruik van recht oplevert. Verder heeft mr. Voorbach in zijn brief van 18 juli 2024 het standpunt van de CVOM over het misbruik van recht niet bestreden. Hij is ook niet op de zittingen verschenen. De kantonrechter zal het verzoek om het toewijzen van een dwangsom afwijzen.
Hoorplicht
10. Over de hoorplicht overweegt de kantonrechter het volgende. De gemachtigde heeft aangevoerd dat de officier van justitie de hoorplicht heeft geschonden. Betrokkene is echter van meet af aan bijgestaan door een professioneel gemachtigde. Hieraan verbindt de kantonrechter in zo’n geval geen gevolgen aan de schending van de hoorplicht. [4]
Overschrijding redelijke termijn
11. Verder zal de kantonrechter de sanctie matigen met 25 procent, omdat de redelijke termijn is geschonden. In deze zaak is een termijn van meer dan twee jaar verstreken tussen de ontvangst van de inleidende beschikking door betrokkene en deze uitspraak. Gelet hierop is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn van berechting in de zin van artikel 6, eerste lid, van het EVRM. De kantonrechter matigt de sanctie tot een bedrag van € 84,00 (inclusief administratiekosten). Hij zal het beroep in verband met deze overschrijding gegrond verklaren.
Proceskosten
12. Daarom is er aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Ingevolge de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht wordt toegekend voor het indienen van het beroepschrift bij de kantonrechter één punt ter waarde van € 907,00. Gelet op de aard van de zaak en conform de lijn van het hof, past de kantonrechter de wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toe. Aldus zal de kantonrechter de officier van justitie veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 453,50.
15. Met ingang van 1 januari 2024 is in artikel 13a, derde en vierde lid, van de Wahv bepaald dat uitbetalingen ingevolge een beslissing op het administratief beroep of een uitspraak op beroep op grond van deze wet uitsluitend plaatsvinden op een bankrekening die op naam staat van degene aan wie de beschikking van de administratieve sanctie is opgelegd. Er is geen overgangsrecht van toepassing en deze vorderingen tot uitbetaling zijn niet vatbaar voor vervreemding of verpanding. Gelet op de jurisprudentie van het hof Arnhem-Leeuwarden is de kantonrechter niet bevoegd om te beslissen over de wijze van uitbetalen.

Beslissing

De kantonrechter:
  • verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond;
  • vernietigt die beslissing;
  • wijzigt de inleidende beschikking en matigt de sanctie tot € 84,00 (inclusief administratiekosten);
  • wijst het verzoek om een dwangsom af;
  • bepaalt dat betrokkene het teveel betaalde aan zekerheidstelling terugkrijgt;
  • veroordeelt de officier van justitie in de proceskosten van € 453,50;
  • verklaart zich niet bevoegd om te beslissen over de wijze van uitbetalen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.G. Wijtsma, kantonrechter, in aanwezigheid van
mr. M. Hidding, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2025.
griffier, kantonrechter,

Rechtsmiddel

Als u het met de beslissing op uw beroep niet eens bent, dan kunt u binnen zes weken na de hieronder vermelde datum van toezending van deze beslissing hoger beroep instellen bij het
gerechtshof Arnhem - Leeuwarden, maar alleen als:
a. de u opgelegde administratieve sanctie meer dan € 110,00 bedraagt, of
b. uw beroep niet-ontvankelijk is verklaard omdat u geen (of niet op tijd) zekerheid heeft gesteld.
Het (hoger) beroepschrift moet worden ingediend bij de rechtbank Noord-Nederland, Afdeling Bestuursrecht, locatie Groningen (Postbus 150, 9700 AD Groningen). U dient daarbij het zaaknummer te vermelden.
De wet gaat uit van een geheel schriftelijke procedure, tenzij door u bij het (hoger) beroepschrift uitdrukkelijk om een zitting is gevraagd.
Afschrift verzonden aan partijen

Voetnoten

2.ABRvS 19 november 2015, ECLI:NL:RVS:2014:4129.
3.ABRvS 10 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:30.
4.Hof Arnhem-Leeuwarden 17 augustus 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:6930.