Beoordeling door de kantonrechter
1. Betrokkene betwist de gedraging, de bevoegdheid van de verbalisant en de wettigheid van de gebruikte bewijsmiddelen. Gemachtigde voert verder aan dat de officier van justitie een dwangsom verschuldigd is. Hij heeft de officier van justitie op 30 juli 2023 in gebreke gesteld. De officier van justitie heeft op 29 augustus 2023 een beslissing genomen, deze brief heeft gemachtigde op 8 september 2023 ontvangen. Bij brief van 2 oktober 2023 heeft hij de officier verzocht om te beslissen op de dwangsom. In dit verband verwijst gemachtigde naar een aantal arresten. Het is niet aan de officier om te bepalen welke ingebrekestellingen hij wel en niet in behandeling neemt. De wet biedt geen ruimte aan een bestuursorgaan om op basis van een steekproef te bepalen welke ingebrekestellingen wel en niet worden behandeld. De officier van justitie heeft ook geen tekst en uitleg gegeven over de aard en omvang van de steekproef naar de juistheid van de ingebrekestellingen. Verder heeft de officier van justitie pas na tien weken een gemotiveerd standpunt ingenomen over de ingebrekestellingen. De vermeende buitenbehandelingstelling is te laat. Er valt ook niet uit te sluiten dat de officier van justitie opzettelijk laat reageert op de ingebrekestellingen om daarmee een dwangsom te vermijden, dit komt neer op misbruik van een bevoegdheid (artikel 3:3 van de Algemene wet bestuursrecht, Awb).
2 Daarnaast is de hoorplicht geschonden. Gemachtigde heeft expliciet verzocht om te worden gehoord. De officier heeft hem niet die mogelijkheid gegeven, zelfs niet door middel van een schriftelijke ronde. Gemachtigde verzoekt de kantonrechter de sanctie te matigen met 25 procent. Hij verwijst hierbij naar het arrest van het hof Arnhem-Leeuwarden van 22 november 2022.Ten slotte is artikel 13a, vijfde lid, van de Wahv in strijd met het gelijkheidsbeginsel.
3. De vertegenwoordigster stelt zich op het standpunt dat het verzoek om de dwangsom afgewezen of niet-ontvankelijk verklaard moet worden. De manier waarop gemachtigde de ingebrekestellingen heeft verstuurd, neigt naar misbruik van procesrecht. De CVOM ontving van mr. Voorbach een tweetal dozen met in totaal 2.850 ingebrekestellingen. Uit de steekproef die de CVOM heeft gedaan, bleek dat maar een klein percentage van de ingebrekestellingen terecht was verstuurd. Gemachtigde heeft het de CVOM op die manier onmogelijk gemaakt om adequaat en voortvarend te beslissen op de ingebrekestellingen.
4. In zaken op grond van de Wahv is de verklaring van de verbalisant in het zaakoverzicht in beginsel voldoende voor het vaststellen van de gedraging, tenzij concrete omstandigheden worden aangevoerd die aanleiding geven tot twijfel.
5. De enkele, niet-onderbouwde betwisting van de gedraging, de bevoegdheid van de verbalisant en de wettigheid van de gebruikte bewijsmiddelen, is naar oordeel van de kantonrechter onvoldoende om te leiden tot twijfel aan de gegevens in het zaakoverzicht. De gedraging kan worden vastgesteld. De sanctie is terecht opgelegd.
6. Op grond van artikel 7:24, eerste lid, van de Awb beslist het beroepsorgaan binnen zestien weken na de dag waarop de termijn voor het indienen van het beroepschrift is verstreken. Lid vier van hetzelfde artikel geeft de officier van justitie de mogelijkheid de beslistermijn met ten hoogste tien weken te verlengen. De beslistermijn begon op 7 december 2022. De officier van justitie heeft per brief van 20 maart 2023 de termijn met tien weken verlengd, zodat hij uiterlijk op 7 juni 2023 een beslissing had moeten nemen. De gemachtigde heeft de officier van justitie per brief van 30 juli 2023 in gebreke gesteld en een termijn gegeven waarin de beslissing genomen moest worden. De officier van justitie heeft pas op 29 augustus 2023 een beslissing genomen op het beroep.
7. Over de vraag of de wijze waarop mr. Voorbach ingebrekestellingen indient, misbruik van recht oplevert, overweegt de kantonrechter het volgende. Op grond van artikel 13, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan degene aan wie een bevoegdheid toekomt, haar niet inroepen, voor zover hij haar misbruikt. Ingevolge het tweede lid kan een bevoegdheid onder meer worden misbruikt door haar uit te oefenen met geen ander doel dan een ander te schaden of met een ander doel dan waarvoor zij is verleend of in geval men, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen. Deze bepalingen zijn op grond van artikel 15 van Boek 3 van het BW ook van toepassing buiten het vermogensrecht, zolang de aard van de rechtsbetrekking zich daar niet tegen verzet. Daarnaast heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) geoordeeld dat de bevoegdheid om bij de bestuursrechter beroep in te stellen niet kan worden ingeroepen voor zover deze bevoegdheid wordt misbruikt.Deze uitspraak acht de kantonrechter ook van belang voor de vraag of in een geval waarin, zoals hier, vele ingebrekestellingen worden ingediend, sprake is van misbruik van recht. Om misbruik van recht te kunnen aannemen zijn zwaarwichtige gronden vereist, die onder meer aanwezig zijn indien rechten of bevoegdheden zodanig evident zijn aangewend zonder redelijk doel of voor een ander doel dan waartoe zij zijn gegeven, dat het aanwenden van die rechten of bevoegdheden blijk geeft van kwade trouw.
8. Gemachtigde heeft in de zaak van betrokkene de ingebrekestelling van 30 juli 2023 verstuurd in de eerdergenoemde bulk met 2.850 zaken. De CVOM heeft een steekproef gedaan, waarbij zij 94 van de ingebrekestellingen heeft bekeken. Van deze 94 ingebrekestellingen bleek dat er maar tien procent terecht was verstuurd. Dit is een sterke aanwijzing dat in een groot deel van die zaken de ingebrekestelling onterecht is verstuurd. Het doel van een ingebrekestelling is dat tijdig een besluit wordt genomen door middel van een dreigende dwangsom. Het sturen van 2.850 ingebrekestellingen, waarvan maar ongeveer tien procent terecht is, is echter niet gericht op het aansporen van het bestuursorgaan om tijdig een beslissing te nemen. De bevoegdheid om een ingebrekestelling te sturen wordt in deze zaak misbruikt, doordat deze niet wordt gebruikt voor het doel waarvoor zij is verleend. Daarnaast voldoen de ingebrekestellingen niet aan de wettelijke vereisten: de manier waarop zij werden verstuurd maakt immers dat niet meer duidelijk is op welke aanvragen zij betrekking hebben. Deze werkwijze maakt het zodanig evident dat mr. Voorbach deze bevoegdheid heeft aangewend zonder redelijk doel of voor een ander doel dan waartoe zij is gegeven, dat het aanwenden van die rechten of bevoegdheden blijk geeft van kwade trouw. De conclusie is dat hij door deze werkwijze misbruik van recht maakt.
9. Dit misbruik van recht kan aan de betrokkene worden toegerekend. Hij heeft mr. Voorbach immers ingeschakeld als zijn professionele gemachtigde. Die heeft ook de ingebrekestelling in deze zaak verstuurd in de eerdergenoemde bulk van 2.850 zaken. Deze ingebrekestelling is daarmee onderdeel van de werkwijze die misbruik van recht oplevert. Verder heeft mr. Voorbach in zijn brief van 18 juli 2024 het standpunt van de CVOM over het misbruik van recht niet bestreden. Hij is ook niet op de zittingen verschenen. De kantonrechter zal het verzoek om het toewijzen van een dwangsom afwijzen.
10. Over de hoorplicht overweegt de kantonrechter het volgende. De gemachtigde heeft aangevoerd dat de officier van justitie de hoorplicht heeft geschonden. Betrokkene is echter van meet af aan bijgestaan door een professioneel gemachtigde. Hieraan verbindt de kantonrechter in zo’n geval geen gevolgen aan de schending van de hoorplicht.
Overschrijding redelijke termijn
11. Verder zal de kantonrechter de sanctie matigen met 25 procent, omdat de redelijke termijn is geschonden. In deze zaak is een termijn van meer dan twee jaar verstreken tussen de ontvangst van de inleidende beschikking door betrokkene en deze uitspraak. Gelet hierop is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn van berechting in de zin van artikel 6, eerste lid, van het EVRM. De kantonrechter matigt de sanctie tot een bedrag van € 84,00 (inclusief administratiekosten). Hij zal het beroep in verband met deze overschrijding gegrond verklaren.
12. Daarom is er aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Ingevolge de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht wordt toegekend voor het indienen van het beroepschrift bij de kantonrechter één punt ter waarde van € 907,00. Gelet op de aard van de zaak en conform de lijn van het hof, past de kantonrechter de wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toe. Aldus zal de kantonrechter de officier van justitie veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 453,50.
15. Met ingang van 1 januari 2024 is in artikel 13a, derde en vierde lid, van de Wahv bepaald dat uitbetalingen ingevolge een beslissing op het administratief beroep of een uitspraak op beroep op grond van deze wet uitsluitend plaatsvinden op een bankrekening die op naam staat van degene aan wie de beschikking van de administratieve sanctie is opgelegd. Er is geen overgangsrecht van toepassing en deze vorderingen tot uitbetaling zijn niet vatbaar voor vervreemding of verpanding. Gelet op de jurisprudentie van het hof Arnhem-Leeuwarden is de kantonrechter niet bevoegd om te beslissen over de wijze van uitbetalen.