ECLI:NL:RBNNE:2025:1197

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
1 april 2025
Publicatiedatum
2 april 2025
Zaaknummer
11178212 BU VERZ 24-1364
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verkeersboete wegens snelheidsoverschrijding binnen bebouwde kom

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 1 april 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete die aan de betrokkene was opgelegd op basis van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv). De betrokkene had een boete van € 349,00 ontvangen voor het rijden van 23 km per uur boven de toegestane snelheid binnen de bebouwde kom. De overtreding vond plaats op 6 juli 2023, en de betrokkene betwistte de juistheid van de snelheidsmeting. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de verbalisant zich mogelijk niet heeft gehouden aan de minimumafstand van 80 meter tussen het verkeersbord en de meetlocatie, zoals voorgeschreven in de Aanwijzing meting snelheidsoverschrijding. Hierdoor kon niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat de meting correct was uitgevoerd. De kantonrechter heeft het beroep gegrond verklaard, de boete vernietigd en de officier van justitie veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, die in totaal € 1.100,50 bedragen. De uitspraak benadrukt het belang van de juiste uitvoering van snelheidsmetingen en de bewijspositie van de betrokkene.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Leeuwarden
Bestuursrecht
beschikkingsnummer: 259234884
zaaknummer: 11178212 BU VERZ 24-1364

uitspraak van de kantonrechter van 1 april 2025

in de zaak van

[betrokkene] (de betrokkene),

die woont in [woonplaats],
gemachtigde: mr. M. Lagas, Appjection B.V..

Inleiding

1. Aan betrokkene is een boete opgelegd op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv). De verkeersovertreding waarvoor de boete is opgelegd is: VS023 – ‘23 km per uur harder rijden dan mag binnen de bebouwde kom terwijl 30 km per uur is toegestaan (verkeersbord A1)’, verricht op 6 juli 2023, om 12:15 uur, op de Oudebildtdijk in Oudebildtzijl, met een personenauto met kenteken [kenteken]. De opgelegde boete bedraagt € 349,00 (inclusief administratiekosten).
1.1.
Betrokkene heeft tegen de boete beroep ingesteld bij de officier van justitie. Deze heeft het beroep ongegrond verklaard. Tegen die beslissing heeft betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
1.2.
De kantonrechter heeft het beroep op 19 maart 2025 op de zitting behandeld. Daarbij zijn betrokkene en de gemachtigde niet verschenen. Als vertegenwoordiger van de officier van justitie is verschenen mr. P. Belopavlovic (de vertegenwoordiger).

Beoordeling door de kantonrechter

2. De kantonrechter beoordeelt het beroep aan de hand van de beroepsgronden van betrokkene. Hij oordeelt dat het beroep gegrond is en zal de boete vernietigen. De kantonrechter zal hierna uitleggen waarom hij dat doet.
Juistheid van de bebording
3. De gemachtigde schrijft dat betrokkene de bebording betwist. Dit strookt echter niet met de verklaring van betrokkene zelf, zoals opgenomen in het beroepschrift. Daarin wordt namelijk enkel de meting betwist, niet de bebording. De kantonrechter passeert deze gronden daarom.
Is de meting correct uitgevoerd?
4. Betrokkene betwist dat de meting juist is uitgevoerd. Zij stelt dat de meting direct na het 30 km/u-bord heeft plaatsgevonden, terwijl uit de Aanwijzing meting snelheidsoverschrijding (de aanwijzing) blijkt dat de meting niet binnen 80 meter van het bord mag plaatsvinden. Ze was nog aan het afremmen en hield zich tijdig aan de maximumsnelheid. In het proces-verbaal wordt de meetafstand wel genoemd (260,20 meter) maar de meetlocatie niet. Het is dus niet duidelijk of de verbalisant op een afstand van meer of minder dan 340,20 meter vanaf het bord stond. [1]
4.1.
De vertegenwoordiger heeft geprobeerd een aanvullend proces-verbaal op te vragen, maar beide verbalisanten zijn niet meer werkzaam bij de politie. Desondanks is hij van mening dat de boete terecht is opgelegd. Hij stelt dat de verklaring van betrokkene dat zij nog aan het afremmen was, onvoldoende is om te twijfelen aan de juistheid van de meting. Volgens hem is het traject waar het om gaat 500 meter lang. Kijkend naar de inrichting van het traject, vindt hij het onwaarschijnlijk dat betrokkene de verbalisant op 260 meter afstand kon zien. Dat vrij snel na het bord is gelaserd zou kunnen, maar betekent niet dat dit binnen 80 meter is geweest. De snelheidsmeting klopt volgens de vertegenwoordiger ook , betrokkene kan eerder zelfs nog harder hebben gereden. Hij stelt verder dat het aannemelijk is dat de verbalisant de lasergun op de voorgeschreven wijze heeft gebruikt en de juiste afstand heeft gehanteerd. Dat de afstand te kort was, is pure speculatie. In het zaakoverzicht staat niets over de afstand, maar het enkele opwerpen van vragen daarover is onvoldoende. Hierbij verwijst de vertegenwoordiger naar een (niet-gepubliceerd maar ter zitting overgelegd) arrest van het hof Arnhem-Leeuwarden van 1 november 2023. [2]
4.2.
De kantonrechter overweegt als volgt.
4.3.
In de aanwijzing staat inderdaad dat de minimale afstand tussen gebod en meetplaats bij een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur, 80 meter bedraagt. Als de verbalisant deze afstand in acht heeft genomen, stond hij op 340,20 meter afstand van het bord bij een meetafstand van 260,20 meter. Als de afstand korter was dan dat, stond hij namelijk te dicht bij het bord te laseren. Met de gegevens in het dossier kan alleen niet worden vastgesteld dat de minimumafstand ook in acht is genomen.
4.4.
De vertegenwoordiger stelt onder verwijzing naar het eerdergenoemde arrest dat het beroep onvoldoende onderbouwd is en dat het enkel opwerpen van vragen niet voldoende is voor twijfel. Maar anders dan in dat arrest is hier sprake van meer dan dat, namelijk van het verweer dat betrokkene nog aan het afremmen was en binnen 80 meter op de juiste snelheid reed. Door het niet vermelden van de meetlocatie wordt betrokkene in een moeilijke bewijspositie gebracht. Het is voor haar immers niet mogelijk om zich te verdedigen zonder de meetlocatie te weten. Dat betrokkene de lasergun niet heeft kunnen zien volgens de vertegenwoordiger, is niet relevant. Sterker nog, het roept nog meer vragen op over de meetlocatie, aangezien betrokkene nu geen aanknopingspunten heeft om haar verdediging nader te onderbouwen. Verder heeft de vertegenwoordiger zelf ook aanleiding gezien om nadere inlichtingen te vragen, dus was het beroep kennelijk wél genoeg aanleiding voor het inwinnen van aanvullende informatie. Dit, samengenomen met de andere omstandigheden, leidt tot teveel vraagtekens bij de juistheid van de meting.
4.5.
De kantonrechter oordeelt daarom dat niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat de meting juist is uitgevoerd. De ontstane twijfel wordt in het voordeel van betrokkene uitgelegd.

Conclusie en gevolgen

5. Dit heeft tot gevolg dat de kantonrechter het beroep gegrond zal verklaren en dat de beslissing van de officier van justitie en inleidende beschikking niet in stand kunnen blijven.
6. Omdat het beroep gegrond wordt verklaard, zijn er gronden aanwezig om de door betrokkene gemaakte kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand te vergoeden. Op grond van de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht worden toegekend:
  • één punt ter waarde van € 907,00 voor het indienen van het beroepschrift bij de kantonrechter;
  • één punt ter waarde van € 647,00 voor het indienen van het beroepschrift bij de officier van justitie;
  • één punt ter waarde van € 647,00 voor het bijwonen van de hoorzitting.
6.1.
Gelet op de aard van de zaak past de kantonrechter de wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toe. Hij veroordeelt de officier van justitie in de proceskosten tot een bedrag van (€ 907,00 + € 647,00 + € 647,00) x 0,5 = € 1.100,50.
6.2.
De kantonrechter verklaart zich ten slotte onbevoegd om zich uit te laten over de wijze van uitbetaling van de proceskostenvergoeding, onder verwijzing naar het arrest van het hof van 17 juni 2024. [3] Met ingang van 1 januari 2024 is in artikel 13a, derde en vierde lid, van de Wahv bepaald dat uitbetalingen vanwege een beslissing op het administratief beroep of een uitspraak op beroep op grond van deze wet uitsluitend plaatsvinden op een bankrekening die op naam staat van degene aan wie de beschikking van de administratieve sanctie is opgelegd. Er is geen overgangsrecht van toepassing en deze vorderingen tot uitbetaling zijn niet vatbaar voor vervreemding of verpanding.

Beslissing

De kantonrechter:
  • verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond;
  • vernietigt die beslissing;
  • verklaart het beroep tegen de inleidende beschikking gegrond;
  • vernietigt die beschikking;
  • bepaalt dat de zekerheidstelling moet worden terugbetaald aan betrokkene;
  • veroordeelt de officier van justitie in de proceskosten, begroot op € 1.100,50;
  • verklaart zich onbevoegd om te oordelen over de wijze van uitbetaling van de proceskostenvergoeding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.G. Wijtsma, kantonrechter, in aanwezigheid van
D.W. Veenstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 april 2025.
griffier kantonrechter

Rechtsmiddel

Als u het met de beslissing op uw beroep niet eens bent, dan kunt u binnen zes weken na de hieronder vermelde datum van toezending van deze beslissing hoger beroep instellen bij het
gerechtshof Arnhem - Leeuwarden, maar alleen als:
a. de u opgelegde administratieve boete meer dan € 110,00 bedraagt, of
b. uw beroep niet-ontvankelijk is verklaard omdat u geen (of niet op tijd) zekerheid heeft gesteld.
Het (hoger) beroepschrift moet worden ingediend bij de rechtbank Noord-Nederland, Afdeling Bestuursrecht, locatie Groningen (Postbus 150, 9700 AD Groningen). U dient daarbij het zaaknummer te vermelden.
De wet gaat uit van een geheel schriftelijke procedure, tenzij door u bij het (hoger) beroepschrift uitdrukkelijk om een zitting is gevraagd.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Voetnoten

1.Opmerking van de kantonrechter: 340,20 meter is de minimale afstand waarop de verbalisant had moeten staan, aangezien de meting vanaf 80 meter verricht mag worden en de meetafstand 260,20 meter was.
2.Hof Arnhem-Leeuwarden d.d. 1 november 2023, Wahv 200.326.144/01, ECLI:NL:GHARL:2023:9238 (bijlage)
3.Hof Arnhem-Leeuwarden d.d. 17 juni 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:4051.