ECLI:NL:RBNNE:2025:1138

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
26 maart 2025
Publicatiedatum
27 maart 2025
Zaaknummer
C/18/243196 / HA RK 25-11
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inbewaringstelling gefailleerde wegens schending inlichtingenplicht en weigering tot medewerking

Op 26 maart 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland een beschikking gegeven in het faillissement van een gefailleerde, die in bewaring was gesteld wegens het niet voldoen aan zijn inlichtingenplicht. De rechtbank had eerder op 17 oktober 2024 bevolen dat de gefailleerde in bewaring zou worden gesteld voor dertig dagen, omdat hij niet aan zijn verplichtingen voldeed. De gefailleerde werd op 21 maart 2025 in bewaring gesteld, maar verleende geen medewerking aan de curator. Tijdens een hoorzitting op 24 maart 2025 verzocht de gefailleerde om opheffing van de inbewaringstelling, maar de curator stelde dat de gefailleerde nog steeds onvoldoende medewerking verleende. De rechtbank oordeelde dat de inbewaringstelling moest voortduren, omdat de gefailleerde onbereikbaar was voor de curator en niet verscheen op de oproep voor verhoor. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende vertrouwen was dat de gefailleerde zijn verplichtingen zou nakomen bij invrijheidstelling. De rechtbank bepaalde ook dat de inlichtingen die de gefailleerde moest verstrekken, uitsluitend gebruikt mochten worden voor de afwikkeling van zijn faillissement, ter bescherming van zijn recht om niet mee te werken aan zelfincriminatie. Het verzoek tot opheffing van de inbewaringstelling werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Groningen
Zaaknummer / rekestnummer: C/18/243196 / HA RK 25-11
Beschikking van 26 maart 2025
in het faillissement van
[gefailleerde],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
voorheen handelend onder de naam [handelsnaam],
voorheen gevestigd te [adres],
hierna te noemen: [gefailleerde],
welk faillissement is uitgesproken op 30 juli 2024 met benoeming van mr. K.M. Felt-Löwik tot curator en met aanstelling van mr. N.A. Baarsma als rechter-commissaris.

1.De procedure

1.1.
Bij beschikking van 17 oktober 2024 heeft de rechtbank bevolen dat [gefailleerde] in bewaring wordt gesteld voor de duur van dertig dagen, behoudens verlenging, omdat [gefailleerde] (kort gezegd) niet aan zijn inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 105 Fw heeft voldaan.
1.2.
Op 21 maart 2025 is [gefailleerde] in bewaring gesteld. De termijn voor inbewaringstelling verloopt op 20 april 2025.
1.3.
Op 21 maart 2025 heeft de curator [gefailleerde] bezocht op de locatie waar hij in bewaring is gesteld.
1.4.
Bij brief van 24 maart 2025 heeft de rechter-commissaris haar standpunt ten aanzien van de voortzetting van de inbewaringstelling kenbaar gemaakt aan de rechtbank.
1.5.
Op 24 maart 2025 is [gefailleerde] gehoord door de rechtbank. Daarbij is een kopie van de brief van de rechter-commissaris aan [gefailleerde] en de curator overhandigd. Van de hoorzitting is proces-verbaal opgemaakt.
1.6.
De beschikking is bepaald op vandaag.

2.De beoordeling

2.1.
[gefailleerde] heeft op de hoorzitting verzocht om de inbewaringstelling te beëindigen. Daartoe heeft hij aangevoerd dat hij bereid is om de gevraagde informatie op het kantoor van de curator af te geven. Volgens [gefailleerde] is het lastiger om aan zijn verplichtingen te voldoen vanuit de situatie waarin hij in bewaring is gesteld.
2.2.
De curator heeft zich op de hoorzitting op het standpunt gesteld dat de inbewaringstelling dient voort te duren omdat [gefailleerde] nog altijd onvoldoende medewerking verleent. Volgens de curator beschikt zij nog altijd niet over de gevraagde informatie, en heeft [gefailleerde] tijdens het bezoek in het huis van bewaring geen of ontwijkende antwoorden gegeven op de gestelde vragen, en kan daaraan niet het vertrouwen worden ontleend dat [gefailleerde] bij invrijheidstelling wel aan zijn verplichtingen zal voldoen.
2.3.
De rechter-commissaris onderschrijft het standpunt van de curator.
2.4.
De rechtbank stelt het volgende voorop. De inbewaringstelling is een vrijheidsbeperkende maatregel, die slechts in overeenstemming is met artikel 5 lid 1, aanhef en onder b, EVRM indien zij wordt aangewend om de gefailleerde te dwingen tot naleving van de wettelijke verplichtingen die voor hem aan zijn faillissement zijn verbonden. In het licht van het uit het EVRM voortvloeiende subsidiariteitsbeginsel kan een inbewaringstelling slechts worden bevolen indien het daarmee beoogde doel niet op minder ingrijpende wijze kan worden bereikt. Het subsidiariteitsbeginsel houdt in dat de rechter gehouden is te onderzoeken of hij in het voorkomende geval kan volstaan met het bevelen van een inbewaringstelling met gelijktijdige schorsing van de tenuitvoerlegging ervan [1] .
2.5.
De rechtbank is van oordeel dat er op dit moment onvoldoende aanleiding bestaat om de inbewaringstelling op te heffen of te schorsen. Daartoe overweegt de rechtbank dat [gefailleerde] al geruime tijd onbereikbaar is voor de curator en niet is verschenen nadat hij door de rechter-commissaris is opgeroepen voor verhoor. Dit terwijl de curator informatie van [gefailleerde] nodig heeft voor de afwikkeling van diens faillissement. Het is de curator bovendien gebleken dat [gefailleerde] op de dag nadat hij failliet is verklaard een nieuwe bankrekening heeft geopend bij Bunq en daarop ruim € 30.000,00 aan betalingen heeft ontvangen. Hierover bevraagd door de curator bij haar bezoek en door de rechtbank tijdens de hoorzitting heeft [gefailleerde] ontwijkend en zelfs leugenachtig geantwoord. Op de vraag of [gefailleerde] werkzaamheden heeft verricht tijdens zijn faillissement heeft hij eerst ontkennend geantwoord. Nadat hij werd geconfronteerd met de transacties op de bankrekening bij Bunq, waaronder een groot bedrag met omschrijving “aanbetaling”, heeft [gefailleerde] erkend dat hij een klus gedaan heeft. Deze houding geeft de rechtbank te weinig vertrouwen dat [gefailleerde] zijn toezegging om de gevraagde informatie op het kantoor van de curator af te leveren ook zal nakomen. De rechtbank acht het risico aanwezig dat [gefailleerde] bij invrijheidstelling wederom uit het zicht van de curator verdwijnt. Daarbij weegt de rechtbank mee dat [gefailleerde] ter zitting weliswaar heeft aangekondigd mee te zullen werken, maar direct daarna het tegendeel heeft laten zien door te weigeren zelfs de basale vraag naar zijn huidige woonadres te beantwoorden. Naar het oordeel van de rechtbank moet [gefailleerde] in staat worden geacht om de gevraagde informatie vanuit de situatie van inbewaringstelling te verstrekken. [gefailleerde] heeft verklaard dat een deel van de informatie zich op zijn laptop bevindt die bij een vriend van hem staat, en dat een deel van de informatie in een boekhoudprogramma zit waarvan de inlogcodes in zijn agenda staan die bij zijn vriendin ligt. [gefailleerde] kan de agenda en laptop naar de curator laten brengen, waarna de curator in staat is om de benodigde informatie in het huis van bewaring in aanwezigheid van [gefailleerde] te verkrijgen. De curator heeft zelfs aangeboden de laptop en agenda zelf op te halen, maar daarop heeft [gefailleerde] afwijzend gereageerd met “als jullie moeilijk willen doen dan doe ik dat ook”. Die houding is de eigen keuze van [gefailleerde] maar ontheft hem niet van de verplichting om er voor te zorgen dat de curator de gevraagde informatie verkrijgt.
2.6.
Er zijn door [gefailleerde] geen feiten of omstandigheden gesteld die meebrengen dat zijn belang bij invrijheidstelling zwaarder weegt dan de belangen bij voortduren van de inbewaringstelling. Al met al is de rechtbank van oordeel dat de inbewaringstelling dient voort te duren totdat de gevraagde informatie is verstrekt dan wel totdat [gefailleerde] in zodanige mate aan zijn verplichtingen heeft voldaan dat het vertrouwen bestaat dat dit ook in de toekomst het geval zal zijn.
2.7.
Ambtshalve overweegt de rechtbank nog als volgt. Om te waarborgen dat
[gefailleerde] zijn recht om niet mee te werken aan zelfincriminatie effectief kan uitoefenen,
zal de rechtbank bepalen dat de door hem te verstrekken inlichtingen uitsluitend mogen
worden gebruikt ten behoeve van de afwikkeling van zijn faillissement. De rechtbank
verwijst in dit verband naar het arrest van de Hoge Raad van 24 januari 2014 (ECLI:NL:HR:2014:161).

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
wijst het verzoek van [gefailleerde] tot opheffing van de inbewaringstelling af;
3.2.
bepaalt dat de door [gefailleerde] te verstrekken inlichtingen uitsluitend mogen
worden gebruikt ten behoeve van de afwikkeling van zijn faillissement.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.A.B. Faber-Siermann, mr. M. Haisma en
mr. C.S. Huizinga en in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2025.
524 / MvdH

Voetnoten

1.HR 22 januari 2021, ECLI:NL:HR:2021:102