ECLI:NL:RBNNE:2024:786

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
25 januari 2024
Publicatiedatum
8 maart 2024
Zaaknummer
23/408
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling handhavingsverzoek opslag grasbalen in relatie tot bestemmingsplan

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Noord-Nederland het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn handhavingsverzoek met betrekking tot de opslag van grasbalen. Eiser, die een agrarisch bedrijf voert, heeft op 28 juni 2022 een handhavingsverzoek ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Noordenveld, omdat hij meent dat de opslag van grasbalen in strijd is met het bestemmingsplan. Het college heeft het verzoek afgewezen met een besluit van 10 augustus 2022, en dit is later bevestigd in een bestreden besluit van 20 december 2022 na bezwaar van eiser.

De rechtbank heeft het beroep op 11 januari 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde, de gemachtigden van het college, en een derde-partij aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat de opslag van grasbalen niet in strijd is met het bestemmingsplan. De rechtbank stelt vast dat de grasbalen zijn opgeslagen op gronden met de bestemming 'Agrarisch - agrarisch bedrijf', waar geen beperkingen zijn voor deze activiteit. Eiser had aangevoerd dat slechts één agrarisch bedrijf per perceel is toegestaan, maar de rechtbank oordeelt dat de planregels geen dergelijke beperking bevatten.

De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand, omdat de opslag van grasbalen niet in strijd is met het bestemmingsplan. Eiser krijgt recht op vergoeding van griffierecht en proceskosten, die door het college moeten worden betaald. De uitspraak is gedaan door mr. R.L. Vucsán en is openbaar uitgesproken op 25 januari 2024.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 23/408

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 januari 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats], eiser

(gemachtigde: ir. S. Boonstra),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Noordenveld

(gemachtigden: A. Schwartz en E. Oosterloo)
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [naam] uit [plaats] (eigenaar van het betrokken perceel)
(gemachtigde: mr. P.J.G.G. Sluyter).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn handhavingsverzoek met betrekking tot de opslag van grasbalen.
1.1.
Het college heeft het handhavingsverzoek met het besluit van 10 augustus 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 20 december 2022 op het bezwaar van eiser is het college bij de afwijzing van het handhavingsverzoek gebleven.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. De eigenaar van het betrokken perceel heeft ook schriftelijk gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 11 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser met zijn echtgenote de gemachtigde van eiser, de gemachtigden van het college en derde-partij met zijn gemachtigde en de heer [naam], bedrijfsleider van het agrarisch bedrijf van derde-partij.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser woont en voert een agrarisch bedrijf op het adres [adres] te [plaats]. Aangrenzend aan zijn perceel bevindt zich een agrarisch perceel dat kadastraal bekend staat als gemeente Roden, sectie Q, nr. 1649. Eigenaar van dit stuk grond is [naam] Holding B.V. en de werkmaatschappij Reijen Sealing B.V (hierna: [naam]). [naam] voert zelf een agrarisch bedrijf op een ander naastliggend perceel op het adres [adres] te [plaats].
2.1.
Op het betreffende perceel worden grasbalen opgeslagen door Tepper. Eiser meent dat deze activiteit in strijd is met het bestemmingsplan. Eiser heeft daarom op 28 juni 2022 een handhavingsverzoek bij het college ingediend.
2.2.
Ter plaatse gold ten tijde van het bestreden besluit op grond van het bestemmingsplan ‘Buitengebied Noordenveld’ op dit perceel gedeeltelijk de enkelbestemming ‘Agrarisch – Agrarisch bedrijf’ en gedeeltelijk de enkelbestemming ‘Agrarisch met waarden’. Verder gelden de dubbelbestemmingen ‘Waarde – Archeologie 2’ en ‘Waarde – Landschap’.
2.3.
Het college heeft op 12 juli 2022 een voornemen tot afwijzing van het handhavingsverzoek aan eiser verstuurd.
2.4.
Met het besluit van 10 augustus 2022 heeft het college het handhavingsverzoek afgewezen.
2.5.
Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
2.6.
Eiser heeft zijn bezwaren toegelicht bij een hoorzitting bij de commissie voor de behandeling van bezwaarschriften van de gemeente Noordenveld (hierna: de commissie).
2.7.
De commissie heeft op 8 december 2022 geadviseerd het bezwaar ongegrond te verklaren. Onder overname van dit advies heeft het college het bezwaar met het bestreden besluit van 20 december 2022 ongegrond verklaard.
2.8.
Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van het handhavingsverzoek. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. Het beroep is gegrond, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit blijven in stand. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een besluit is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo). Het handhavingsverzoek, dat kwalificeert als een aanvraag om een besluit te nemen, is ingediend op 10 augustus 2022. Dat betekent dat in deze procedure het oude recht (waaronder de Wabo) nog van toepassing is.
6. Eiser voert aan dat het opslaan van grasbalen op het betreffende perceel in strijd is met het bestemmingsplan. Volgens de planregels is het perceel bestemd voor het uitoefenen van het agrarisch bedrijf. Hieruit leidt eiser af dat binnen het bouwblok slechts één agrarisch bedrijf is toegestaan, zoals ook door de commissie is overwogen. Eiser verwijst daarbij onder naar een uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2020:718) en de rechtbank Gelderland (ECLI:NL:RBGEL:2022:4019). Uit die uitspraken volgt dat bij gebruik van het begrip ‘agrarisch bedrijf’ in enkelvoud slechts één agrarisch bedrijf per perceel is toegestaan. Alleen het bestaande agrarische bedrijf van eiser mag hier daarom zijn gevestigd, niet een ander agrarisch bedrijf. Bovendien heeft de opslag van de grasbalen geen directe relatie met de bedrijfsvoering op dit perceel, nu het agrarische bedrijf van [naam] op een ander perceel is gevestigd. De balen worden ook niet (volledig) op het perceel zelf geproduceerd. Eiser trekt in twijfel of de solitaire opslag van grasbalen op een perceel überhaupt als agrarische activiteit kan worden aangemerkt.
6.1.1.
Eiser voert verder aan dat artikel 6.4.2. onder c van het bestemmingsplan, waaruit volgt dat de tijdelijke opslag van agrarische producten voor ten hoogste zes maanden is toegestaan, ter plaatse niet van toepassing is. Deze gebruiksregel geldt namelijk enkel ter plaatse van de bestemming ‘Agrarisch met waarden’ die hier niet van toepassing is. Het ontbreken van een dergelijke gebruiksregel binnen de bestemming ‘Agrarisch – Agrarisch bedrijf’ leidt er volgens eiser toe dat de opslag van grasbalen binnen deze bestemming in het geheel verboden is. Indien artikel 6.4.2. onder c ter plaatse wel van toepassing moet worden geacht, wordt in strijd met dit artikel gehandeld nu de grasbalen inmiddels gedurende een langere periode dan 6 maanden ter plaatse zijn opgeslagen.
6.1.2.
Eiser voert ten slotte aan dat [naam] geen bedrijfsmatig gezien geen belang heeft bij de opslag van de grasbalen op het betreffende perceel. Op het perceel waar zijn eigen agrarisch bedrijf is gevestigd is voldoende ruimte voor de opslag van de balen. De opslag heeft daar voorheen ook plaatsgevonden. Dit leidt bij eiser tot het gevoel dat de balen niet bestemd zijn voor de bedrijfsvoering van [naam] zelf, maar voor verkoop aan andere partijen.
6.2.
Het college stelt dat er maar één agrarisch bedrijf per perceel is toegestaan, maar het opslaan van grasbalen desondanks niet in strijd is met het bestemmingsplan. Het betreft een agrarische activiteit die ter plaatse krachtens het bestemmingsplan is toegestaan. Nu het gaat om gebruik van de gronden zijn de grenzen van het bouwvlak en de bouwregels volgens het college niet van belang.
6.2.1.
Daarnaast brengt het college naar voren dat de opmerking in het advies van de commissie met betrekking tot de strijdigheid met artikel 6.4.2. onder c indien de balen voor een periode langer dan 6 maanden worden opgeslagen onjuist is. Die bepaling is hier niet van toepassing.
6.3.
De rechtbank overweegt als volgt.
6.3.1.
De grasbalen zijn, in elk geval grotendeels, opgeslagen op gronden met de bestemming ‘Agrarisch – agrarisch bedrijf’. Binnen deze bestemming zijn de grasbalen zowel binnen als buiten het bouwvlak opgeslagen. Uit luchtfoto’s in het Omgevingsloket lijkt te volgen dat de grasbalen voor een klein deel ook binnen de bestemming ‘Agrarisch met waarden’ zijn opgeslagen.
6.3.2.
Uit artikel 4.1, onder a, van de planregels volgt dat gronden met de bestemming ‘Agrarisch – agrarisch bedrijf’ zijn bestemd voor ‘uitoefening van het agrarisch bedrijf’. Volgens artikel 6.1, onder a van de planregels zijn ook de gronden met de bestemming ‘Agrarisch met waarden’ bestemd voor ‘uitoefening van het agrarisch bedrijf’. Tussen partijen is in geschil of artikel 4.1. van de planregels volgt dat slechts één agrarisch bedrijf op een perceel mag worden uitgeoefend.
6.3.3.
De rechtbank is van oordeel dat uit de planregels niet volgt dat slechts één agrarisch bedrijf per perceel mag worden uitgeoefend. Daartoe overweegt de rechtbank dat zowel in artikel 4.1 als in artikel 6.1 van de planregels staat dat de gronden zijn bestemd voor de uitoefening van ‘het agrarisch bedrijf’. Op het grote aaneengesloten stuk grond met de bestemming ‘Agrarisch met waarden’ worden (activiteiten ten behoeve van) meerdere agrarische bedrijven uitgeoefend. Met die bepaling kan dus niet bedoeld zijn dat slechts één agrarisch bedrijf op alle gronden met de bestemming ‘Agrarisch met waarden’ mag worden uitgevoerd. Nu in artikel 4.1, onder a, precies dezelfde bestemmingsomschrijving is opgenomen, leidt de rechtbank daaruit af dat ook met deze bepaling geen beperking is gesteld aan het aantal bedrijven dat op het perceel mag worden uitgeoefend. Daarbij merkt de rechtbank op dat in de planregels geen regels zijn opgenomen over het mogen vestigen van een agrarisch bedrijf, maar enkel over de uitoefening van een agrarisch bedrijf en de daarbij behorende activiteiten. Voor zover eiser en het college verwijzen naar eerdere uitspraken waaruit zou volgen dat bij een dergelijke bepaling in het bestemmingsplan slechts één agrarisch bedrijf is toegestaan, overweegt de rechtbank dat in die zaken uit de tekst en context van het bestemmingsplan en de daarbij behorende toelichting kon worden afgeleid dat het de bedoeling was van de planwetgever om slechts één agrarisch bedrijf per perceel toe te staan. Uit de tekst en context van het voorliggende bestemmingsplan volgt juist dat er, voor wat betreft de reguliere agrarische activiteiten, geen beperkingen zijn gesteld aan het aantal bedrijven dat per perceel wordt uitgeoefend. Bovendien ging het in die uitspraken over bouwactiviteiten en gaat het hier enkel om gebruiksactiviteiten. De rechtbank overweegt ten overvloede dat dit niet betekent dat er ook voor meerdere bedrijven stallen en bedrijfswoningen gebouwd zouden mogen worden. Nu die vraag echter niet voorligt zal de rechtbank daarover ook verder geen oordeel geven.
6.3.4.
Het voorgaande leidt ertoe dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt kon stellen dat op het perceel slechts één agrarisch bedrijf mag worden uitgeoefend. In zoverre kent het bestreden besluit een gebrek.
6.3.5.
Verder is in het bestreden besluit, onder overname van het adviesrapport, door het college de stelling ingenomen dat de grasbalen slechts gedurende zes maanden op het perceel mogen worden opgeslagen. Daarbij is niet onderkend dat de grasbalen, in elk geval grotendeels, opgeslagen zijn op de gronden met de bestemming ‘Agrarisch – agrarisch bedrijf’. Binnen die bestemming geldt geen eis met betrekking tot de maximale duur van de opslag van de grasbalen. Ook dit levert een gebrek in het bestreden besluit op.
6.3.6.
De rechtbank moet nu beoordelen of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven. Daartoe moet de vraag worden beantwoord of de opslag van grasbalen in strijd is met het bestemmingsplan.
6.3.7.
Voor zover de grasbalen zijn opgeslagen op de gronden met de bestemming ‘Agrarisch met waarden’, overweegt de rechtbank dat de opslag van grasbalen hier is toegestaan, zij het dat een beperking is gesteld aan de duur van de opslag (maximaal zes maanden). De opslag van grasbalen op gronden met deze bestemming is daarom niet in strijd met het bestemmingsplan.
6.3.8.
Voor zover de grasbalen zijn opgeslagen op gronden met de bestemming ‘Agrarisch – agrarisch bedrijf’, overweegt de rechtbank dat artikel 4 van de planregels van het bestemmingsplan geen beperkingen kent voor deze activiteit. Dat uit de bouwregels in artikel 4 eventueel zou kunnen worden afgeleid dat er slechts voor één bedrijf gebouwd zou mogen worden is hier niet relevant nu het hier slechts gaat om een reguliere agrarische activiteit, de opslag van grasbalen. Inde gebruiksregels zijn geen beperkingen gesteld met betrekking tot de opslag van grasbalen. Deze activiteit is volgens de rechtbank daarom ter plaatste toegestaan. Het feit dat wellicht een deel van de grasbalen van elders afkomstig is of wordt doorverkocht maakt dat niet anders. Het inkopen en verkopen van agrarische producten bij een tekort of overschot is immers gangbaar binnen de agrarische bedrijfsvoering. Door eiser is niet voldoende onderbouwd dat de in- en verkoop de hoofdactiviteit zou zijn geworden zodat niet langer zou kunnen worden gesproken van agrarische bedrijfsvoering. Deze gronden slagen niet.
6.3.9.
Uit het voorgaande volgt dat de opslag van grasbalen niet in strijd is met het bestemmingsplan. Het college heeft het handhavingsverzoek daarom terecht afgewezen. De rechtbank laat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit daarom in stand.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond, zoals de rechtbank onder 6.3.3 tot en met 6.3.5. heeft toegelicht. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. Maar de rechtbank laat met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand. Dit omdat de opslag van grasbalen niet in strijd is met het bestemmingsplan en het college het handhavingsverzoek daarom terecht heeft afgewezen. Dat betekent dat de afwijzing van het handhavingsverzoek in stand blijft.
7.1.
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten.
Het college moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 624,-. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875,-. Eiser heeft in bezwaar gevraagd om vergoeding van de proceskosten. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, de hoorzitting bijgewoond, een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 2.998,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 20 december 2022;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 184 aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 2.998,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.L. Vucsán, rechter, in aanwezigheid van mr. E.T. de Boer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2024.
griffier
De rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak relevante wet- en regelgeving

Bestemmingsplan Buitengebied Noordenveld
Artikel 1.13 agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of door het houden van dieren;
Artikel 4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor '
Agrarisch - Agrarisch Bedrijf (https://www.ruimtelijkeplannen.nl/documents/NL.IMRO.1699.2009BP007-vg02/r_NL.IMRO.1699.2009BP007-vg02_2.4.html)' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
uitoefening van het agrarisch bedrijf;
(co-)vergistingsinstallatie in de bestaande omvang, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - mestvergisting';
ultuurgrond;
alsmede voor:
wonen ten dienste van het bedrijf;
aan huis verbonden werkactiviteiten en/of een bed & breakfast;
uitsluitend opgaand groen ter plaatse van de aanduiding 'houtwal';
de instandhouding van de bestaande karakteristieke hoofdvorm van de gebouwen, ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
met de daarbij behorende:
bedrijfsgebouwen;
bedrijfswoningen;
aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
tuinen, erven, terreinen, parkeervoorzieningen, water en watergangen, straten en paden;
nutsvoorzieningen;
waterhuishoudkundige voorzieningen;
groenvoorzieningen;
bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
De rijksmonumentale en de provinciale monumentale panden zijn voorzien van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - monument'. De gemeentelijke karakteristieke panden zijn aangeduid als 'karakteristiek'.
Voor rijksmonumenten gelden de beschermende bepalingen van de Monumentenwet 1988. Voor provinciale monumenten gelden de beschermende bepalingen van de Provinciale Monumentenverordening.
Artikel 4.2 Bouwregels
4.2.1 Bedrijfsgebouwen
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:
ten behoeve van de uitoefening van een agrarisch bedrijf is bebouwing toegestaan tot een oppervlakte van ten hoogste 15.000 m2, mits deze wordt opgericht binnen het bouwvlak;
In afwijking van het gestelde in lid
4.2.1onder a is ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bestaande oppervlakte' ten hoogste de bestaande bebouwde oppervlakte aan bebouwing toegestaan;
uitsluitend de bestaande stallen zijn toegestaan;
een uitzondering op het bepaald onder c geldt voor het oprichten van nieuwe gebouwen ten behoeve van het houden van landbouwhuisdieren onder de voorwaarde dat dit uitsluitend is toegestaan indien is aangetoond dat er geen sprake is van een toename van de ammoniakemissie van het betreffende bedrijf;
in afwijking van het gestelde in lid
4.2.1onder a, c en d mag de oppervlakte van dierenverblijven ten behoeve van fokkerijen, mesterijen en/of pluimvee per agrarisch bedrijf ten hoogste de bestaande oppervlakte bedragen;
(co-)vergistingsinstallaties zijn alleen toegestaan voor zover bestaand en in de bestaande omvang;
de oppervlakte van kassen mag per agrarisch bedrijf ten hoogste de bestaande oppervlakte bedragen;
bebouwing verbonden door middel van de aanduiding 'relatie' wordt aangemerkt als behorend tot één agrarisch bedrijf;
de afstand van bedrijfsbebouwing tot de zijdelingse perceels- en/of erfgrens bedraagt minimaal 5 m, dan wel de afstand van de bestaande bedrijfsbebouwing tot de zijdelingse perceelgrens indien deze minder bedraagt;
de goot- en bouwhoogte bedragen ten hoogste 4,5 m, respectievelijk 12 m;
de dakhelling van bedrijfsgebouwen bedraagt ten minste 20° en ten hoogste 60°.
4.2.2 Bedrijfswoningen
Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:
per bedrijf is ten hoogste één bedrijfswoning toegestaan dan wel het bestaande aantal, tenzij de gronden zijn voorzien van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten', dan is geen bedrijfswoning toegestaan; ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' is één bedrijfswoning toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' is uitsluitend de bestaande bedrijfswoning in de bestemming begrepen;
bedrijfswoningen dienen te worden gebouwd binnen het bouwvlak, in de naar de weg gekeerde bouwgrens, dan wel de bestaande voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning;
de oppervlakte van de bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 150 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
e afstand van de bedrijfswoning tot de zijdelingse perceelgrens bedraagt minimaal 5 m, dan wel de afstand van de bestaande bedrijfswoning tot de zijdelingse perceelgrens indien deze minder bedraagt;
de goot- en bouwhoogte bedragen ten hoogste 3,5 m, respectievelijk 9 m, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
de bedrijfswoning moet zijn voorzien van een kap, waarvan de helling minimaal 30° en maximaal 60° dient te bedragen;
bij verbouw dient te worden aangesloten bij de bestaande hoofdvorm.
4.5.2 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving.
Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan:
het gebruik van bestaande gebouwen niet zijnde stallen, voor het houden van landbouwhuisdieren;
het gebruik van gronden en bouwwerken voor het opwekken van elektriciteit door middel van (co-)vergisting en/of de productie van bio-ethanol;
het gebruik van gronden voor reclamedoeleinden anders dan voor het op de gronden gevestigde bedrijf;
het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
Artikel 6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor '
Agrarisch met waarden (https://www.ruimtelijkeplannen.nl/documents/NL.IMRO.1699.2009BP007-vg02/r_NL.IMRO.1699.2009BP007-vg02_2.6.html)' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. uitoefening van het agrarisch bedrijf;
(…)
Artikel 6.4.2 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving.
Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan:
(…)
c. het gebruik van cultuurgrond voor de opslag van agrarische producten, met uitzondering van de tijdelijke opslag tot ten hoogste zes maanden per jaar.