Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 juli 2022
[Eiser A] , uit [plaats B] , eiser
Inleiding
Totstandkoming van het besluit
Beoordeling door de rechtbank
a. de uitoefening van het agrarisch bedrijf.
Uit het bestemmingsplan blijkt dat per bouwperceel één agrarisch bedrijf is toegestaan. Dit volgt uit artikel 1 en 6 van het bestemmingsplan waarin ‘agrarisch bedrijf’ in enkelvoud is gebruikt. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 11 maart 2020 geoordeeld dat als ‘agrarisch bedrijf’ in enkelvoud wordt gebruikt, daaruit kan worden afgeleid dat maximaal één agrarisch bedrijf per bouwvlak is toegestaan. [2] In dit geval wordt het ook ondersteund door de toelichting bij het bestemmingsplan waaruit blijkt dat nieuwvestiging van agrarische bedrijven niet de bedoeling is. Het college heeft terecht overwogen dat vanuit een planologisch oogpunt het perceel als één geheel wordt beschouwd. Daarbij moet worden gekeken op welk gedeelte van het bouwperceel het recht om een agrarisch bouwbedrijf te exploiteren rust. Het college is daarbij uitgegaan van het planologisch oogpunt dat een agrarisch bedrijf op het perceel wordt uitgeoefend waar de bedrijfswoning staat. Dat standpunt acht de rechtbank niet onjuist. Het college wil voorkomen, gelet ook op het tegengaan van nieuwvestiging, dat door kadastrale splitsing voor meerdere grondeigenaren op hetzelfde bouwperceel de mogelijkheid ontstaat om een agrarisch bedrijf uit te voeren.