ECLI:NL:RBGEL:2022:4019

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
28 juli 2022
Publicatiedatum
27 juli 2022
Zaaknummer
AWB - 21/2554
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.L.M. Steinebach - de Wit
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing omgevingsvergunning voor vestiging wijngoed in strijd met bestemmingsplan

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Gelderland het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een omgevingsvergunning, die hij had ingediend voor de vestiging van een wijngoed. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Berkelland had de aanvraag op 23 september 2020 afgewezen, en het bestreden besluit van 15 april 2021 bevestigde deze afwijzing. De rechtbank heeft de zaak op 24 juni 2022 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigden aanwezig waren, evenals de gemachtigden van het college. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van een agrarisch bedrijf, zoals vereist door het bestemmingsplan, en dat het bouwplan in strijd is met dit bestemmingsplan. Eiser had vier omgevingsvergunningen aangevraagd voor verschillende bouwwerken op een perceel dat agrarisch is bestemd. De rechtbank oordeelt dat de activiteiten die eiser voor ogen heeft, zoals het bottelen van wijn en het aanbieden van proeverijen, niet onder de definitie van een agrarisch bedrijf vallen. De rechtbank wijst ook de beroepsgrond van eiser af dat de hoorzitting ten onrechte is gehouden, omdat de voorzitter van de commissie bezwaarschriften in zijn recht stond om de hoorzitting door te laten gaan, ondanks de wens van eiser om niet gehoord te worden. Tot slot wordt het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn afgewezen, omdat de termijn van twee jaar nog niet is overschreden. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 21/2554

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 juli 2022

[Eiser A] , uit [plaats B] , eiser

(gemachtigden: mr. I.C. Dunhof-Lampe en mr. C. Ebbers),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Berkelland, het college
(gemachtigden: mr. I. Nikkels, R. Groot Kormelinck en M.J.G. Lubberink).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een omgevingsvergunning.
Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 23 september 2020 afgewezen. Met het bestreden besluit van 15 april 2021 op het bezwaar van eiser is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
De rechtbank heeft het beroep op 24 juni 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigden van eiser en het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Gelijktijdig met dit beroep is op de zitting ook de zaak met het kenmerk ARN 20/6668 en ARN 20/2825 behandeld omdat deze zaken met elkaar samenhangen.

Totstandkoming van het besluit

1. Eiser heeft op 26 mei 2020 vier omgevingsvergunningen aangevraagd, namelijk voor het bouwen van een toegangspoort, het wijzigen van de gevel, het bouwen van een nieuwe gevel en tuinmuur en voor een serre, op grond van artikel 2.1 lid 1 onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Eiser wil namelijk een wijngoed vestigen op de locatie naast [het adres C] te Beltrum. Eiser heeft daarvoor al druiven en hop geplant en wil deze bouwwerken realiseren voor zijn gewenste wijngoed Camman.
2. Het gaat om het perceel, kadastraal bekend als gemeente Eibergen, sectie V, nr. 694. Op het gebied is het bestemmingsplan “Buitengebied” van toepassing. Het perceel heeft de bestemming “Agrarisch gebied” en is voorzien van een agrarisch bouwperceel. Het agrarisch bouwperceel is kadastraal gesplitst. Het gedeelte waar de bedrijfswoning op staat (kadastraal bekend 699) is overgedragen aan een derde. Er wordt bij de (voormalige) bedrijfswoning geen agrarisch bedrijf uitgevoerd.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag omgevingsvergunningen. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
4. De rechtbank acht het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Mocht het college beoordelen of sprake was van strijd met het bestemmingsplan?
6. Volgens eiser is ten onrechte beoordeeld of sprake was van strijd met het bestemmingsplan. De vergunning is aangevraagd voor het bouwen en het past in het bestemmingsplan.
6.1.
Artikel 2.10 lid 1 aanhef en onder c van de Wabo bepaalt dat: Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
(…)
c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan (…).
6.2.
De aanvraag voor een omgevingsvergunning bouwen wordt van rechtswege gezien als aanvraag om af te wijken in strijd met het bestemmingsplan. Hier verschillen partijen van mening over de vraag of sprake is van strijd met het bestemmingsplan.
Strijd met bestemmingsplan?
7. Eiser stelt dat het bouwplan niet in strijd is met het bestemmingsplan omdat het past binnen de bestemming agrarisch en ziet op de bouw binnen het agrarisch bouwvlak.
7.1.
In het bestemmingsplan Buitengebied wordt onder een agrarisch bedrijf verstaan: een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren.
Onder agrarisch bouwperceel wordt verstaan: een in het plan als zodanig aangegeven bebouwingsoppervlak, waarop de agrarische bedrijfsbebouwing met de (bedrijfs)woning is geconcentreerd.
Artikel 6 van het bestemmingsplan:
1 doeleindenomschrijving
De gronden met de bestemming "agrarisch gebied" zijn bestemd voor:
a. de uitoefening van het agrarisch bedrijf.
7.2.
De rechtbank zal allereerst de vraag beantwoorden of sprake is van een agrarisch bedrijf. Het college heeft aan zijn weigering mede ten grondslag gelegd dat het wijngoed geen agrarisch bedrijf is en dus in strijd met het bestemmingsplan. Eiser bestrijdt dat. Volgens hem heeft het college ten onrechte geconcludeerd dat er geen sprake is van een agrarisch bedrijf. Gekeken moet worden of er enige feitelijke aanzet tot agrarische activiteiten is gedaan en/of het aannemelijk is te veronderstellen dat ter plaatse een agrarisch bedrijf tot stand zal komen, aldus eiser.
7.3.
Om te beoordelen of er sprake is van een agrarisch bedrijf heeft het college, op advies van de commissie bezwaarschriften, de Stichting Advisering Agrarische Bedrijven (hierna: SAAB) om advies gevraagd. De conclusie van de SAAB is dat er geen sprake is van een agrarisch bedrijf. De omvang van het bedrijf is te klein om van een bedrijf te kunnen spreken. Het gaat om 1.275 druivenstokken en 82 hopplanten op 0,6 hectare grond.
Daarnaast schrijft de SAAB dat: “Gelet op het ontbreken van een boekhouding dan wel een begroting met concrete cijfers, alsmede het beperkte beschikbare en beoogde teeltoppervlak om welke reden de daadwerkelijke verdiensten zeer bepalend zijn, kan thans niet gesproken worden van een bedrijfsmatige activiteit.”
7.4.
De rechtbank stelt vast dat de bouwwerken die eiser wil oprichten zijn bedoeld voor het verwerken van de druiven en de hop, het bottelen van wijn en bier, de verkoop van wijn en bier en het aanbieden van rondleidingen en proeverijen op het wijngoed. Deze activiteiten vallen niet onder de definitie van een agrarisch bedrijf volgens het bestemmingsplan zoals hiervoor onder 7.1 genoemd. De rechtbank sluit aan bij de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 21 oktober 2020 waarin in een bestemmingsplan dezelfde definitie voor een agrarisch bedrijf werd gebruikt. De Afdeling overweegt daarin dat gedistilleerde drank niet kan worden aangemerkt als een door het agrarisch bedrijf zelf voortgebracht agrarisch product, omdat het een verwerkt product betreft. [1] In dit geval is het zelf voortgebrachte agrarische product de druiven en de hop. Alle andere activiteiten die eiser daar omheen wil doen, zoals het verwerken van de druiven en de hop, het bottelen van wijn en bier, de verkoop van wijn en bier en het aanbieden van rondleidingen en proeverijen op het wijngoed, zijn in strijd met de agrarische bestemming. Eiser heeft op de zitting toegelicht dat het om het hele plaatje gaat. Als hij alleen maar de gewassen mag telen dan blijft er volgens hem van het bedrijf niets over. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat geen sprake is van een agrarisch bedrijf en het bouwplan dan ook in strijd is met het bestemmingsplan. Reeds hierom heeft het college de gevraagde vergunningen kunnen weigeren.
Deze beroepsgrond slaagt niet. In verband met het vorenstaande hoeft hetgeen eiser naar voren heeft gebracht omtrent het advies van de SAAB geen verdere bespreking.
7.5.
Voor zover het college aan zijn weigering ten grondslag heeft gelegd dat ter plaatse maar één agrarisch bedrijf is toegestaan overweegt de rechtbank als volgt.
Uit het bestemmingsplan blijkt dat per bouwperceel één agrarisch bedrijf is toegestaan. Dit volgt uit artikel 1 en 6 van het bestemmingsplan waarin ‘agrarisch bedrijf’ in enkelvoud is gebruikt. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 11 maart 2020 geoordeeld dat als ‘agrarisch bedrijf’ in enkelvoud wordt gebruikt, daaruit kan worden afgeleid dat maximaal één agrarisch bedrijf per bouwvlak is toegestaan. [2] In dit geval wordt het ook ondersteund door de toelichting bij het bestemmingsplan waaruit blijkt dat nieuwvestiging van agrarische bedrijven niet de bedoeling is. Het college heeft terecht overwogen dat vanuit een planologisch oogpunt het perceel als één geheel wordt beschouwd. Daarbij moet worden gekeken op welk gedeelte van het bouwperceel het recht om een agrarisch bouwbedrijf te exploiteren rust. Het college is daarbij uitgegaan van het planologisch oogpunt dat een agrarisch bedrijf op het perceel wordt uitgeoefend waar de bedrijfswoning staat. Dat standpunt acht de rechtbank niet onjuist. Het college wil voorkomen, gelet ook op het tegengaan van nieuwvestiging, dat door kadastrale splitsing voor meerdere grondeigenaren op hetzelfde bouwperceel de mogelijkheid ontstaat om een agrarisch bedrijf uit te voeren.
De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat het vestigen van een tweede agrarisch bedrijf ter plaatse in strijd is met het bestemmingsplan. De beroepsgrond slaagt niet.
Hoorzitting ten onrechte gehouden?
8. Eiser voert aan dat er ten onrechte een hoorzitting is gehouden op 14 december 2020 omdat hij nadrukkelijk heeft aangegeven dat hij geen gebruik wilde maken van het recht om te worden gehoord. Het bestuursorgaan is zelf geen belanghebbende in de van artikel 7:2 lid 1 Algemene wet bestuursrecht (Awb) en wordt daarom niet in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Daarnaast is de hoorzitting ten onrechte besloten gehouden.
8.1.
Artikel 7:2 lid 1 Awb bepaalt dat voordat een bestuursorgaan op het bezwaar beslist, het belanghebbenden in de gelegenheid stelt te worden gehoord. Het horen heeft onder andere tot doel om nadere informatie over de beschikking te krijgen. Artikel 7:3 bepaalt dat het van het horen kan worden afgezien, onder andere wanneer de belanghebbende heeft verklaard geen gebruik te willen maken van het recht om gehoord te worden. Het college heeft een adviescommissie ingesteld, als bedoeld in artikel 7:13 Awb.
8.2.
Eiser heeft op 11 november 2020 aangegeven dat hij van het horen wilde afzien. De voorzitter van de commissie bezwaarschriften heeft vervolgens besloten om de hoorzitting wel te laten doorgaan. Volgens artikel 9 lid 2 de Verordening commissie bezwaarschriften van de gemeente Berkelland (Verordening) mag de voorzitter beslissen over het afzien van het horen. De voorzitter heeft in de brief van 30 november 2020 toegelicht dat hij de hoorzitting wel wil laten doorgaan omdat het een belangrijke toegevoegde bijdrage kan leveren aan de door het college te nemen beslissing op bezwaar en omdat het college heeft verzocht om nadere uitleg te kunnen geven op de genomen besluiten. Omdat artikel 7:3 Awb een bevoegdheid schept om van het horen af te zien, mag in dit geval de voorzitter beslissen om de hoorzitting wel te laten doorgaan. Dat er geen belanghebbenden zouden zijn om gehoord te worden, staat er niet aan in de weg om andere betrokkenen, zoals het college, wel te horen.
8.3.
Ten aanzien van de beslotenheid van de hoorzitting overweegt de rechtbank dat in artikel 13 lid 2 van de Verordening is opgenomen dat de voorzitter kan besluiten om de deuren gesloten te houden. In dit geval heeft de voorzitter besloten om de deuren gesloten te houden, omdat de hoorzitting plaats vond op 14 december 2020 tijdens een lockdown vanwege de covid-19 pandemie waarbij het advies was om zoveel mogelijk thuis te blijven en publieke toegankelijke locaties dicht waren. Vanaf 14 december 2020 werden alle niet-essentiële winkels, sportscholen, scholen, kinderdagverblijf en buitenschoolse opvang gesloten. De hoorzitting vond plaats in een tijd dat er sprake was van een forse toename van besmettingen. Daarom is besloten om maar twee personen aanwezig te laten zijn. Gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden heeft de voorzitter dat in redelijkheid kunnen besluiten. Daarbij is niet aannemelijk gemaakt dat eiser hierdoor in zijn belangen is geschaad.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Schadevergoeding
9. Eiser heeft ter zitting verzocht om een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
9.1.
De vraag of de redelijke termijn is overschreden moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij zijn van betekenis de ingewikkeldheid van de zaak, de wijze waarop de zaak door het bestuursorgaan en de rechter is behandeld, het processuele gedrag van eiser gedurende de procesgang en de aard van de maatregel en het daardoor getroffen belang van eiser zoals ook uit de jurisprudentie van het Europese Hof voor de rechten van de mens naar voren komt.
9.2.
De rechtbank stelt voorop dat de maximale redelijke termijn in beginsel twee jaar bedraagt, waarbij het bestuursorgaan een beslistermijn van zes maanden heeft en de rechtbank aansluitend een termijn van anderhalf jaar om uitspraak in eerste aanleg te doen. Het bezwaarschrift is ingediend op 29 oktober 2020. De redelijke termijn van twee jaar is daarom nog niet overschreden. In verband hiermede zal de rechtbank het verzoek om schadevergoeding afwijzen

Conclusie en gevolgen

10. Samengevat is de rechtbank van oordeel dat eiser geen agrarisch bedrijf heeft en dus de gevraagde vergunningen in strijd zijn met het bestemmingsplan. Eiser heeft geen gronden naar voren gebracht tegen de weigering van het college om mee te werken aan een afwijkingsprocedure. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond;
wijst af het verzoek om schadevergoeding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.L.M. Steinebach - de Wit, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. van Gerwen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op: 28 juli 2022
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 7:2 Awb
1. Voordat een bestuursorgaan op het bezwaar beslist, stelt het belanghebbenden in de gelegenheid te worden gehoord.
Artikel 7:13
3. Het horen geschiedt door de commissie. De commissie kan het horen opdragen aan de voorzitter of een lid dat geen deel uitmaakt van en niet werkzaam is onder verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan.
5. Een vertegenwoordiger van het bestuursorgaan wordt voor het horen uitgenodigd en wordt in de gelegenheid gesteld een toelichting op het standpunt van het bestuursorgaan te geven.
6. Het advies van de commissie wordt schriftelijk uitgebracht en bevat een verslag van het horen.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
het bouwen van een bouwwerk;
(…)
het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet.
Artikel 2.10
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
a. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120 van de Woningwet;
b. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij de bouwverordening of, zolang de bouwverordening daarmee nog niet in overeenstemming is gebracht, met de voorschriften die zijn gesteld bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8, achtste lid, van de Woningwet dan wel bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 120 van die wet;
c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;
d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend;
Artikel 2.12
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°.met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2°.in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3°.in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat;
indien de activiteit in strijd is met het exploitatieplan: met toepassing van de daarin opgenomen regels inzake afwijking;
indien de activiteit in strijd is met de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening: voor zover de betrokken regels afwijking daarvan toestaan;
indien de activiteit in strijd is met een voorbereidingsbesluit: met toepassing van de in het voorbereidingsbesluit opgenomen regels inzake afwijking.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent de inhoud van de ruimtelijke onderbouwing, bedoeld in het eerste lid, onder a, onder 3°.
Bestemmingsplan Buitengebied
Bestemmingsplan Buitengebied (vastgesteld in 1995) is van toepassing.
Agrarisch bedrijf: een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren.
Agrarisch bouwperceel: een in het plan als zodanig aangegeven bebouwingsoppervlak, waarop de agrarische bedrijfsbebouwing met de (bedrijfs)woning is geconcentreerd.
Artikel 4 algemene gebruiksbepaling:
Lid 1 Het is verboden de onbebouwde grond en/of de daarop aanwezige bebouwing te gebruiken op een wijze of tot een doel in strijd met het in de bestemming bepaalde onder verboden gebruik in verband met alle bestemmingen wordt in ieder geval verstaan:
(…)
(…)
(….)
Lid 2: onder verboden gebruik in verband met de bestemmingen, "agrarisch
gebied" (artikel 6) "agrarisch gebied met landschapswaarden" (artikel 7) en "agrarisch kernrandgebied" (artikel 8) wordt in ieder geval verstaan:
a een gebruik voor (detail)handel met uitzondering van agrarische (detail)handel overeenkomstig de bestemming;
b een gebruik ten behoeve van verblijfsrecreatie anders dan het recreatief medegebruik in de vorm van kamperen bij de boer;
Artikel 5 lid 3 van de planregels: Nieuwvestiging van agrarische bedrijven, dat wil zeggen het nieuw starten van een agrarisch bedrijf dat niet reeds eerder ergens was gevestigd, is in alle agrarische bestemmingen uitgesloten, met uitzondering van de vestiging van grondgebonden niet-veehouderijbedrijven in de "agrarische hoofdstructuur" (deelgebied 11).
Artikel 6
1. doeleindenomschrijving
De gronden met de bestemming "agrarisch gebied" zijn bestemd voor:
a de uitoefening van het agrarisch bedrijf”.

Voetnoten

1.ABRvS, 21 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2489.
2.ABRvS, 11 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:718.