ECLI:NL:RBNNE:2024:768

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
5 maart 2024
Publicatiedatum
7 maart 2024
Zaaknummer
LEE 22/2243, 22/2244, 22/2247 en 22/2248
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van navorderingsaanslagen en vergrijpboeten in het kader van inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen met betrekking tot schadevergoedingen en vorderingen op de Staat

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedaan op 5 maart 2024, worden de beroepen van eiser tegen de navorderingsaanslagen IB/PVV voor de jaren 2013, 2014 en 2015 en de daarbij opgelegde vergrijpboeten beoordeeld. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de uitspraken van de inspecteur van de Belastingdienst, die hem navorderingsaanslagen had opgelegd op basis van ontvangen schadevergoedingen en vorderingen op de Staat wegens onterecht voorarrest. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur de schadevergoedingen terecht heeft belast in box 1, omdat deze zijn toegekend ter vervanging van gederfd loon. De rechtbank concludeert dat de navorderingsaanslagen voor de jaren 2013 en 2014 terecht zijn opgelegd, maar dat de inspecteur ten onrechte een vordering op de Staat in box 3 heeft meegenomen, omdat er op de peildata geen vermogensrecht bestond met een waarde in het economische verkeer. De vergrijpboeten worden vernietigd, omdat de rechtbank oordeelt dat eiser niet in grove schuld heeft gehandeld. De rechtbank vermindert de navorderingsaanslagen en vernietigt de vergrijpboeten, waarbij de proceskostenvergoeding en het griffierecht aan eiser worden toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 22/2243, 22/2244, 22/2247 en 22/2248

uitspraak van de meervoudige belastingkamer van 5 maart 2024 in de zaken tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: [gemachtigde eiser] ),
en

De inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Groningen

(gemachtigde: [gemachtigde verweerder] ).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
de Minister voor Rechtsbescherming(de Minister).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiser tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 29 april 2022 (LEE 22/2243), 28 april 2022 (LEE 22/2244), 15 april 2022 (LEE 22/2247) en 29 april 2022 (LEE 22/2248).
LEE 22/2243(2013)
1.1.
De inspecteur heeft eiser over het jaar 2013 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 261.433 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 66.508. Tegelijk met dit besluit heeft de inspecteur bij beschikking een bedrag van € 31.850 aan belastingrente in rekening gebracht en een vergrijpboete opgelegd van € 2.178.
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van eiser gegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de navorderingsaanslag verminderd tot een navorderingsaanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 211.977 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 61.668. De vergrijpboete van € 2.178 heeft de inspecteur vernietigd. De beschikking belastingrente heeft de inspecteur verminderd tot een bedrag van € 25.707.
LEE 22/2244(2013)
1.3.
De inspecteur heeft eiser op grond van artikel 67e, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) een (losse) vergrijpboete opgelegd ter zake van de navorderingsaanslag IB/PVV 2013 van € 43.072.
1.4.
De inspecteur heeft het bezwaar van eiser gegrond verklaard en de vergrijpboete verminderd tot een bedrag van € 36.643.
LEE 22/2247(2014)
1.5.
De inspecteur heeft eiser over het jaar 2014 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 328.268 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 57.232. Tegelijk met dit besluit heeft de inspecteur bij beschikking een bedrag van € 36.455 aan belastingrente in rekening gebracht en een vergrijpboete opgelegd van € 49.968.
1.6.
De inspecteur heeft het bezwaar van eiser gegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de navorderingsaanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 312.813 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 52.272. De beschikking belastingrente heeft de inspecteur verminderd tot een bedrag van € 34.443 De vergrijpboete heeft de inspecteur verminderd tot een bedrag van € 47.649.
LEE 22/2248(2015)
1.7.
De inspecteur heeft eiser voor het jaar 2015 een definitieve aanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 129.393 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 24.763. Tegelijk met dit besluit heeft de inspecteur bij beschikking een bedrag van € 3.755 aan belastingrente in rekening gebracht, een verzuimboete opgelegd van € 369 en een vergrijpboete opgelegd van € 2.286.
1.8.
De inspecteur heeft het bezwaar van eiser gegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de definitieve aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 41.592 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 25.978. De beschikking belastingrente heeft de inspecteur verminderd tot een bedrag van € 900. De verzuimboete heeft de inspecteur gehandhaafd; de vergrijpboete heeft hij vernietigd.
Alle zaaknummers
1.9.
De inspecteur heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.10.
De rechtbank heeft de beroepen op 18 december 2023 ter zitting gezamenlijk behandeld met het beroep van eiser met het zaaknummer LEE 22/1579. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en zijn gemachtigde en de gemachtigde van de inspecteur, bijgestaan door [persoon 1] .
1.11.
Op de zitting heeft de gemachtigde van eiser een pleitnota voorgedragen. De rechtbank heeft een afschrift daarvan in het dossier gevoegd.

Feiten

2.1.
Eiser heeft de periode 21 juni 2005 tot en met 11 september 2006 in voorarrest (verzekering en vervolgens voorlopige hechtenis) doorgebracht. Op 27 september 2011 is eiser door het Gerechtshof Den Haag vrijgesproken van de aan hem ten laste gelegde feiten. Namens eiser is begin 2012 bij verzoekschriften gevraagd om schadevergoedingen op grond van artikel 89 Wetboek van Strafvordering, wegens geleden immateriële en materiële schade die verband houdt met het onterechte voorarrest, van (uiteindelijk) in totaal € 2.231.479.
2.2.
Bij tussenbeschikkingen van 14 juni 2013 en 20 december 2013, en bij eindbeschikking van 23 september 2014, heeft het Gerechtshof Den Haag, ter vergoeding van de door hem geleden schade, aan eiser een deel van de gevraagde schadevergoedingen toegekend. Het Gerechtshof heeft zijn oordeel in de eindbeschikking van 23 september 2014 mede gebaseerd op het deskundigenrapport van 25 april 2014 van een door hem benoemde deskundige, [deskundige] . Het gaat blijkens de tussenbeschikkingen en eindbeschikking om de volgende door het Gerechtshof toegekende schadeposten:
Datum beschikking
A Immateriële schadevergoeding ten gevolge van ten onrechte ondergaan voorarrest
€ 34.380
14 juni 2013
B Materiële schadevergoeding ten gevolge van ten onrechte ondergaan voorarrest
1. [B.] Assurantiën BV
1.1 verlies door vermindering waarde aandelen
€ 60.109
20 september 2014
1.2 winstderving
€ 55.982
20 september 2014
1.3 waardevermindering verzekeringsportefeuille
€ 184.250
20 september 2014
€ 300.341
2. [D.] Consultancies BV
2.1 verlies 2005
€ 117.420
20 september 2014
2.2 verlies 2006
€ 176.929
20 september 2014
2.3 verlies 2007
€ 147.216
20 september 2014
€ 441.565
3. Gederfde inkomsten en persoonlijke verliezen
3.1 oninbare vordering [D.] Consultancies BV
niet toegewezen
20 september 2014
3.2 inkomstenderving 2005 en 2006
€ 55.809
14 juni 2013
inkomstenderving 2005 en 2006
€ 156.733
20 september 2014
3.3 inkomstenderving i.v.m. arbeidsongeschiktheid
€ 15.455
20 september 2014
3.4 inkomensderving bonusverlies 2007 en 2008
€ 109.904
20 september 2014
3.5 inkomstenderving verlaging salaris i.v.m. arbeidsongeschiktheid (tussenbeschikking 2
€ 49.456
20 december 2013
3.6 gat pensioenopbouw (tussenbeschikking 2)
€ 134.101
20 december 2013
€ 521.458
Totaal B.
€ 1.263.364
2.3.
Eiser heeft op 24 en 28 november 2017 op zijn Tsjechische bankrekening bedragen van respectievelijk (omgerekend) € 10.000 en € 35.000 ontvangen van [SW] . In een gezamenlijke verklaring van eiser en [SW] van 20 december 2017 staat – voor zover hier van belang – het volgende:

Partijen hebben gedurende de jaren 2001 t/m 2007 diverse zakelijke en persoonlijke belangen gehad, met name in de Tsjechische Republiek.
[eiser] heeft [SW] gedurende die periode zakelijk bijgestaan op verschillende vlakken, maar met name in de aanschaf- het beheer en de verkoop van onroerend goed van [SW] en diens partner mevrouw [RP] .
[SW] verkeerde echter in de positie dat hij niet in staat was om diensten van [eiser] op dat moment geldelijk te voldoen. Partijen kwamen daarom overeen dat [eiser] een deel zou verwerven in het eigendom van het onroerend goed van [SW] in het project " [Z] ".
Partijen kwamen overeen om daarvoor een percentage van de waarde van het onroerend goed bij verkoop van het onroerend goed aan [eiser] uit te betalen als opbrengst van de onroerend goed transactie.
Dit percentage werd vastgesteld op 5,0% (vijf procent) van de betreffende verkoopwaarde en deze bedragen zijn in de loop van het jaar 2017 aan [eiser] per bank overgemaakt.
LEE 22/2243 en 22/2244 (2013)
2.4.
De inspecteur heeft, met dagtekening 25 januari 2020, aan eiser een navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2013 opgelegd. Tegelijk met de navorderingsaanslag heeft de inspecteur een vergrijpboete opgelegd van € 2.178 in verband met het niet aangeven van de vordering op [S] van € 121.000.
2.5.
Bij beschikking van 24 juli 2020 heeft de inspecteur aan eiser een (losse) vergrijpboete opgelegd van € 43.072, omdat het volgens de inspecteur aan de grove schuld van eiser te wijten is dat hij de in 2013 ontvangen schadevergoedingen van € 239.366 (box 1) en de vordering ter zake van de schadevergoedingen van € 1.390.000 (box 3) niet heeft aangegeven en dat daardoor te weinig belasting is geheven. De boete bedraagt 25% met betrekking tot de correctie in box 1 en 75% met betrekking tot de correctie in box 3.
2.6.
Bij uitspraak op bezwaar van 29 april 2022 heeft de inspecteur het bezwaar van eiser tegen de navorderingsaanslag IB/PVV 2013 en de tegelijk daarmee opgelegde vergrijpboete van € 2.178 gegrond verklaard. De volgende correcties heeft de inspecteur gehandhaafd:
Box 1
Correctie: Ontvangen schade-uitkeringen € 189.910
Box 3
Correctie: Vordering schadevergoeding € 1.390.000
Correctie: ‘Vergeten’ Vordering [SW] € 40.000
De vergrijpboete van € 2.178 in verband met de correctie lening [S] heeft de inspecteur vernietigd.
2.7.
De correcties in box 1 die de inspecteur bij het doen van uitspraak op bezwaar heeft gehandhaafd, betreffen de volgende schadevergoedingen:
Datum beschikking
3.2 inkomstenderving 2005 en 2006
€ 55.809
14 juni 2013
3.6 gat pensioenopbouw (tussenbeschikking 2)
€ 134.101
20 december 2013
€ 189.910‬
2.8.
Bij uitspraak op bezwaar van 28 april 2022 heeft de inspecteur het bezwaar van eiser gericht tegen de (losse) vergrijpboete van 24 juli 2020 ten bedrage van € 43.073 gegrond verklaard en deze verminderd naar een bedrag van € 36.643.
LEE 22/2247 (2014)
2.9.
De inspecteur heeft, met dagtekening 11 december 2020, aan eiser een navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2014 opgelegd. Tegelijk met de navorderingsaanslag heeft de inspecteur een vergrijpboete opgelegd van € 49.968. De boete bedraagt 25% voor zover het betreft de correcties in box 1, 75% voor zover het betreft de correctie ter zake van de schadevergoeding in box 3 en 150% voor zover het betreft de correctie ter zake van de lening aan [S] .
2.10.
Bij uitspraak op bezwaar van 15 april 2022 heeft de inspecteur het bezwaar van eiser tegen de navorderingsaanslag IB/PVV 2014 en de vergrijpboete gegrond verklaard. De onderstaande correcties heeft de inspecteur gehandhaafd:
Box 1
Correctie: Ontvangen schade-uitkeringen € 266.637
Inkomsten uit terbeschikkingstelling
Correctie: Rente [Afbouw J.J.] BV € 15.180
Correctie: Rente RC [Afbouw J.J.] BV € 6.186
Kosten uit terbeschikkingstelling
Correctie: Rente lening [HJB] € (1.251)
Box 3
Bezittingen
Correctie: Banktegoeden Nederland € 24.235
Correctie: Banktegoeden Tsjechië € 21
Correctie: Vordering schadevergoeding € 1.287.374
Correctie: Vordering [SW] € 40.000
Correctie: Vordering [P] € 25.000
Correctie: Vordering [RK] € 65.000
Schulden
Correctie: Lening [HJB] € (68.847)
Correctie: Schuld Van Lanschot bankiers € (23.638)
Correctie: Schuld ABN AMRO bank € (50)
De inspecteur heeft de vergrijpboete verminderd tot een bedrag van € 47.649. De vergrijpboete bedraagt 25% van de ten opzichte van de aangifte te weinig geheven belasting in box 1 en 75% van de ten opzichte van de aangifte te weinig geheven belasting in box 3. De hoogte van de vergrijpboete is als volgt opgebouwd:
IB/PVV cf. aangifte
IB/PVV cf. uitspraak op bezwaar
Grondslag
Vergrijpboete
Box 1
€ 1.959
€ 145.510
€ 143.551
€ 35.887,75
Box 3
€ 0
€ 15.681
€ 15.681
€ 11.760,75
Totaal
€ 47.649
2.11.
De correcties in box 1 die de inspecteur bij het doen van uitspraak op bezwaar heeft gehandhaafd, betreffen de volgende schadevergoedingen:
inkomstenderving 2005 en 2006
€ 156.733
20 september 2014
3.4 inkomensderving bonusverlies 2007 en 2008
€ 109.904
20 september 2014
€ 266.637
LEE 22/2248 (2015)
2.12.
De inspecteur heeft aan eiser een aanslag IB/PVV voor het jaar 2015 opgelegd, met dagtekening 22 november 2019. Tegelijk met dit besluit heeft de inspecteur een verzuimboete opgelegd van € 369 en een vergrijpboete van € 2.286.
2.13.
Eiser heeft op 21 april 2020 per e-mail een nieuwe aangifte IB/PVV 2015 ingediend. Deze aangifte is door de inspecteur aangemerkt als bezwaarschrift tegen de aanslag IB/PVV 2015.
2.14.
In zijn uitspraak op bezwaar van 29 april 2022 heeft de inspecteur verschillende correcties op het aangegeven vermogen in box 3 aangebracht, onder meer ter zake van de vordering van eiser op [SW] van € 40.000 die ook al in 2013 en 2014 in aanmerking was genomen (zie 1.8., 2.6. en 2.10.) Bij uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur de vergrijpboete vernietigd.

Geschil

Vooraf
3.1.
Zoals op de zitting met partijen is afgestemd, gaat de rechtbank er bij de beoordeling van uit dat de data waarop het Gerechtshof Den Haag de beschikkingen over de schadevergoedingen heeft genomen (zie 2.2), ook de fiscaal relevante data zijn voor het (eventueel belast) in aanmerking nemen van hetzij de inkomsten in box 1, hetzij de vorderingen in box 3. Met andere woorden: het genietingsmoment is gelijk aan de data van de tussen- of eindbeschikkingen.
3.2.
Verder heeft de gemachtigde van eiser desgevraagd ter zitting verklaard dat de opgelegde verzuimboete bij de definitieve aanslag IB/PVV 2015 niet in geschil is. De rechtbank zal daarover dan ook geen oordeel geven.
4. In geschil is of de (navorderings)aanslagen IB/PVV 2013, 2014 en 2015 en de vergrijpboeten, zoals laatstelijk vastgesteld bij uitspraken op bezwaar, terecht en naar de juiste bedragen zijn opgelegd. Meer precies in geschil is of:
  • sprake is van omkering en verzwaring van de bewijslast wegens het niet doen van de vereiste aangiften;
  • de aan eiser toegekende schadevergoedingen in box 1 belast zijn;
  • eiser een vordering op de Staat had moeten aangeven in box 3, en zo ja, wat de hoogte is van deze vordering;
  • eiser een vordering op [SW] had moeten aangeven in box 3, en zo ja, wat de hoogte is van deze vordering.
5.1.
Eiser stelt dat de correcties in box 1 – voor zover deze de schadevergoedingen betreffen – onterecht zijn, omdat de schadevergoedingen onbelast zijn doordat deze zijn toegekend wegens blijvende arbeidsongeschiktheid als gevolg van de onrechtmatige detentie. De omschrijving van het Gerechtshof Den Haag, inhoudende dat de schadevergoedingen zijn toegekend wegens inkomensderving, klopt volgens eiser niet, want deze zijn toegekend wegens vergoeding van een definitief verlies aan arbeidscapaciteit en niet wegens gederfde inkomsten.
5.2.
Voor wat betreft de correcties in box 3 stelt eiser dat op de peildata volstrekt onduidelijk was of en in hoeverre de vordering(en) kans van slagen zou(den) hebben en of er ooit wel daadwerkelijk een vergoeding zou volgen. Er had op de peildata nog geen behandeling van de zaak c.q. de betreffende vorderingen plaatsgevonden en het Openbaar Ministerie (OM) had in de zaak het standpunt ingenomen dat eiser geen recht had op vergoeding van de door hem geclaimde schade. Met betrekking tot de correctie ter zake van de vordering op [SW] stelt eiser dat hij de afspraak met [SW] vergeten was en dat hij er altijd vanuit was gegaan dat er geen opbrengst meer voorzienbaar was. Verder merkt eiser op dat hij pas in de loop van 2017 heeft vernomen dat hij een betaling van [SW] tegemoet kon zien. Dit betekent volgens eiser dat hij de vordering dus niet hoefde aan te geven.
5.3.
Voor wat betreft de vergrijpboeten voert eiser primair aan dat geen sprake is van grove schuld. Subsidiair stelt eiser dat de inhoudelijke correcties onterecht zijn, zodat ook daarom de vergrijpboeten dienen te worden vernietigd. Meer subsidiair stelt eiser dat sprake is van een pleitbaar standpunt.
6. De inspecteur heeft de stellingen van eiser gemotiveerd weersproken. Verder stelt de inspecteur dat de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard omdat eiser niet de vereiste aangifte heeft gedaan wegens inhoudelijke gebreken, doordat hij de ontvangen schadevergoedingen niet in box 1 heeft aangegeven.
Correcties box 1
7.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur de schadevergoedingen terecht belast. De rechtbank overweegt daartoe dat artikel 3.82, onderdeel a, ten eerste, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) bepaalt dat wat wordt genoten ter vervanging van gederfd of te derven loon, ook tot het belastbaar loon behoort. Uit de omschrijvingen van de schadevergoedingen in de verzoekschriften van eiser, de beschikkingen van het Gerechtshof Den Haag (zie 2.1. en 2.2.) en de inhoud van het deskundigenrapport dat aan de beschikkingen ten grondslag ligt, leidt de rechtbank af dat de schadevergoedingen die in geschil zijn, allemaal zijn toegekend wegens geleden inkomensverlies gedurende de detentie, dus ter vervanging van gederfd loon als bedoeld in de wet. Daartegenover heeft eiser geen bewijs geleverd van concrete feiten en omstandigheden die erop wijzen dat de omschrijvingen die het Gerechtshof Den Haag heeft gebruikt in de beschikkingen, niet de lading zouden dekken. De rechtbank betrekt daarbij dat het Gerechtshof Den Haag ook schadevergoedingen heeft toegekend wegens arbeidsongeschiktheid, en dat de inspecteur die schadevergoedingen onbelast heeft gelaten. De rechtbank is dus van oordeel dat de omschrijvingen van het Gerechtshof van de in geschil zijnde schadevergoedingencorrect zijn. De stelling van eiser dat de schadevergoedingen zijn toegekend wegens een definitief verlies van arbeidscapaciteit, omdat niet langer sprake is van een bron van inkomen, heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd.
7.2.
De conclusie is dat de navorderingsaanslagen IB/PVV 2013 en 2014, zoals laatstelijk vastgesteld bij uitspraken op bezwaar, wat betreft de correcties in box 1 terecht en niet naar te hoge bedragen zijn opgelegd.
Correcties box 3
8. De rechtbank zal eerst aan de hand van de normale regels van bewijslastverdeling beoordelen of de inspecteur terecht heeft nagevorderd over deze posten, zodat op de inspecteur de bewijslast rust om aannemelijk te maken dat de navorderingsaanslagen terecht en tot een juist bedrag zijn opgelegd. Daarna zal de rechtbank ingaan op de vraag of de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard.
Vordering schadevergoedingen (2013 en 2014)
9.1.
De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat er wat betreft de in geschil zijnde vorderingen op 1 januari 2013 en 1 januari 2014 een vermogensrecht bestond met een waarde in het economische verkeer van € 1.390.000 (2013) respectievelijk € 1.023.988 (2014) als bedoeld in artikel 5.3, tweede lid, aanhef en onderdeel f, van de Wet IB 2001. Voor 2014 betrof de totale correcte € 1.287.374, maar het beroep van eiser ziet alleen op de correctie tot een bedrag van € 1.023.988.
9.2.
Op grond van artikel 89, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering kan de rechter, op verzoek van de gewezen verdachte, hem een vergoeding ten laste van de Staat toekennen voor de schade welke hij ten gevolge van ondergane verzekering of voorlopige hechtenis heeft geleden. Onder schade is begrepen het nadeel dat niet in vermogensschade bestaat. Op grond van artikel 90, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering heeft de toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
9.3.
De rechtbank overweegt dat het Gerechtshof Den Haag op 1 januari 2013 en 1 januari 2014 nog geen beslissing had genomen op de verzoeken om schadevergoeding van eiser, met dien verstande dat de schadevergoedingen die in de loop van 2013 zijn toegekend, ook in dat jaar worden geacht door eiser te zijn genoten (zie 3.1.), zodat die uitkeringen als vordering geen onderdeel uitmaken van de rendementsgrondslag per 1 januari 2014. Op 1 januari 2013 en 1 januari 2014 stond verder nog geenszins vast of eiser de gevraagde schadevergoedingen waarover het Gerechtshof Den Haag nog moest beslissen, daadwerkelijk zou krijgen, en zo ja, hoe hoog deze dan zouden zijn. Op 1 januari 2013 lag er nog geen enkele beschikking en het OM verzette zich tegen toewijzing van de verzochte schadevergoedingen. Het Gerechtshof Den Haag heeft bij tussenbeschikking van 20 december 2013 een deel van de gevraagde vorderingen toegewezen en voor het overige een deskundige benoemd om antwoord te geven op onder meer de volgende vragen: - is schade geleden? – en zo ja, op welke bedragen begroot u deze schadeposten? Het was op de peildata dus verre van zeker dat aan eiser een (nadere) schadevergoeding zou worden toegekend. Sterker nog, uit het enerzijds toekennen van een deel in 2013 en het anderzijds aanwijzen van een deskundige zou een tamelijk hoge mate van onzekerheid kunnen worden afgeleid. Het gaat er kort gezegd om of het aannemelijk is dat er op de peildata iemand te vinden was die bereid zou zijn geweest om eiser een bepaald bedrag te bieden voor het overnemen van de (mogelijke) (nadere) vorderingen ex artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering. Daartoe heeft de inspecteur te weinig aangedragen. De conclusie van de rechtbank is dat er op 1 januari 2013 noch op 1 januari 2014 een vermogensrecht bestaat met een waarde in het economische verkeer. Dit betekent dat de inspecteur bij het opleggen van de navorderingsaanslagen ten onrechte een vordering op de Staat wegens schadevergoedingen in aanmerking heeft genomen. Dat heeft tot gevolg dat de rendementsgrondslag begrepen in de navorderingsaanslag IB/PVV 2013 moet worden verlaagd met een bedrag van € 1.390.000 en de rendementsgrondslag begrepen in de navorderingsaanslag IB/PVV 2014 met een bedrag van € 1.023.988, zoals eiser in zijn beroepschrift heeft geschreven.
9.4.
Steun voor haar oordeel vindt de rechtbank in het arrest van de Hoge Raad van 2 december 2022 waarin is bepaald dat een maatregel ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel pas in aanmerking kan worden genomen als een schuld in de zin van artikel 5.3, derde lid, van Wet IB 2001, nadat die sanctie of maatregel voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden. [1]
9.5.
De stelling van eiser dat sprake is van een dubbeltelling behoeft, gelet op wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen, geen beoordeling meer.
9.6.
Ten slotte merkt de rechtbank op dat de inspecteur op de zitting heeft uitgelegd dat hij de omkering en verzwaring van de bewijslast wil gebruiken ten behoeve van een redelijke schatting van de
omvangvan de correcties in box 3 die hij verdedigt. Zoals hiervoor is geoordeeld, is er in de basis al geen grond voor een correctie in box 3 ter zake van de schadevergoedingen, omdat er volgens de rechtbank geen vordering bestaat met een waarde in het economisch verkeer. Daarom komt de rechtbank niet toe aan een oordeel of de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard met betrekking tot de
omvangvan deze correcties.
Vordering [SW] (2013, 2014 en 2015)
10.1.
De inspecteur heeft ter onderbouwing van de correcties enkel gewezen op het de omstandigheid dat eiser eind 2017 twee bedragen van (omgerekend) € 10.000 en € 35.000 heeft ontvangen van [SW] (zie 2.3.). Voor het overige heeft de inspecteur de toelichting van eiser op het ontstaan en de status van deze vordering niet gemotiveerd weersproken. Onder die omstandigheden is het enkele feit dat er uiteindelijk nog – jaren na de peildata waar het hier over gaat – geld wordt (terug)betaald aan eiser, onvoldoende om aannemelijk te achten dat er ook al op 1 januari 2013, 1 januari 2014 en 1 januari 2015 sprake was van een vordering
meteen waarde in het economische verkeer. Er is dus wel sprake geweest van een vordering, maar de inspecteur heeft tegenover de gemotiveerde betwisting van eiser niet aannemelijk gemaakt dat deze vordering op de waardepeildata een waarde in het economische verkeer had als bedoeld in artikel 5.19, eerste lid, van de Wet IB 2001. Dit betekent dat deze correcties van de rendementsgrondslag van jaarlijks € 40.000 op basis van de normale regels van bewijslastverdeling moeten komen te vervallen.
10.2.
Zoals hiervoor (onder 9.1.) is geoordeeld, laat de rechtbank de correcties met betrekking tot box 1 in stand. De inspecteur heeft gesteld dat om die reden sprake is van omkering en verzwaring van de bewijslast ten aanzien van de correcties in box 3. Het gaat om de variant dat de vereiste aangifte niet is gedaan wegens aanzienlijke inhoudelijke onjuistheden. De rechtbank overweegt dat de inspecteur in dit verband, ter onderbouwing van het vereiste van de geobjectiveerde bewustheid (wist of behoorde te weten), als enige heeft aangevoerd dat eiser is afgeweken van de kwalificatie in de beschikkingen van het Gerechtshof, waarin is vermeld dat deze schadevergoedingen zijn toegekend wegens inkomensderving. Uit die omstandigheid heeft de inspecteur afgeleid dat eiser wist of behoorde te weten dat hij deze schadevergoedingen in box 1 had moeten aangeven omdat deze belast waren.
10.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een geval waarin eiser wist of zich ervan bewust moest zijn dat hij deze schadevergoedingen in box 1 had moeten aangeven. Daartoe overweegt de rechtbank dat de betreffende aangiften zijn ingediend door de belastingconsulent van eiser en dat de inspecteur niet heeft gesteld dat de belastingconsulent ten tijde van het doen van aangifte de beschikking had over de beschikkingen van het Gerechtshof. Verder is de rechtbank van oordeel dat van eiser zelf niet verwacht kan worden dat hij, uit het enkele feit dat in de beschikkingen deze schadevergoedingen staan omschreven als zijnde toegekend wegens inkomensderving, wist of behoorde te weten dat deze schadevergoedingen dús in box 1 belast waren. Kortom: het is goed mogelijk dat er vanwege een in redelijkheid voorstelbare (zij het onjuiste) opvatting van eiser geen groot punt is gemaakt van de schadevergoedingen bij het (laten) doen van de aangiften. Dat betekent dat er volgens de rechtbank niet is voldaan aan het vereiste van de geobjectiveerde bewustheid, zodat er geen grond is voor omkering en verzwaring van de bewijslast. De normale regels van bewijslastverdeling gelden dus, op grond waarvan de rechtbank hiervoor al heeft geoordeeld dat sprake is geweest van een vordering zonder een waarde in het economische verkeer (zie 10.1.).
Vergrijpboetes – box 3
11.1.
Gelet op wat hiervoor is overwogen over de correcties in box 3, dienen de vergrijpboetes voor zover die betrekking hebben op de correcties in box 3 te worden vernietigd.
11.2.
De rechtbank constateert dat de inspecteur voor het jaar 2014 de vergrijpboete heeft aangekondigd en opgelegd wegens (i) de correctie ter zake van de vordering op [S] van
€ 124.000 en (ii) de correctie ter zake van de vermeende vordering in verband met de schadevergoeding met een hoogte van € 1.287.374. De correctie ter zake van de vordering op [S] heeft de inspecteur bij het doen van uitspraak op bezwaar niet gehandhaafd, evenals de vergrijpboete voor zover die op die correctie betrekking had. Volgens de uitspraak op bezwaar resteert dan een vergrijpboete van € 11.760,75 vanwege het niet aangeven van de vermeende vordering van € 1.287.374 (zie 2.10). De rechtbank merkt op dat – zonder daarbij nog rekening te houden met de schulden en het heffingsvrije vermogen – de vergrijpboete ter zake van deze correctie
ten hoogste€ 11.586,37 kan bedragen (€ 1.287.374 x 0,04 x 0,3 x 0,75) en niet € 11.760,75. De rechtbank leidt uit dit verschil af dat de inspecteur ter zake van de gehele correcties in box 3 een vergrijpboete van 75% heeft opgelegd, en niet alleen ter zake van de correctie van € 1.287.374, terwijl de inspecteur heeft aangekondigd (alleen) een vergrijpboete op te zullen leggen in verband met de correctie wegens de vordering op [S] en de vordering van € 1.287.374. Voor zover de vergrijpboete betrekking heeft op de andere correcties in box 3, heeft de inspecteur niet gesteld laat staan gemotiveerd dat sprake is van voorwaardelijk opzet, zodat de rechtbank de vergrijpboete daarom ook voor het meerdere van € 11.586,37 vernietigt.
Vergrijpboetes – box 1
12.1.
Met betrekking tot de vergrijpboetes voor zover die betrekking hebben op de correcties in box 1, overweegt de rechtbank als volgt.
12.2.
De rechtbank heeft geconstateerd dat de aangiften met daarin de verweten fouten zijn ingediend door een derde-gemachtigde, namelijk de belastingconsulent van eiser. In zijn arrest van 1 december 2006 heeft de Hoge Raad bepaald dat de verweten schuldgradatie (zoals in dit geval grove schuld) van persoonlijke aard is, zodat eventuele grove schuld van de derde-gemachtigde dus niet kan worden toegerekend aan de belastingplichtige. [2] Wel kan de eigen grove schuld worden gevonden in de keuze voor of samenwerking met de derde-gemachtigde. Over dat laatste heeft de inspecteur niets gesteld, laat staan buiten redelijke twijfel bewezen. De rechtbank acht de inspecteur daarom niet geslaagd in het bewijs van het bestaan van grove schuld bij eiser zelf. De vergrijpboetes moeten daarom worden vernietigd.

Conclusie en gevolgen

13.1.
De beroepen zijn gegrond en de rechtbank vernietigt de uitspraken op bezwaar, met uitzondering van de beslissingen over de proceskostenvergoeding en voor het jaar 2015 met uitzondering van de beslissing over de verzuimboete.
LEE 22/2243 (2013)
13.2.
De rechtbank vermindert de navorderingsaanslag IB/PVV 2013 tot een navorderingsaanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 211.977 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 4.468. De rechtbank vermindert de beschikking belastingrente dienovereenkomstig
LEE 22/2244 (2013)
13.3.
De rechtbank vernietigt de vergrijpboete.
LEE 22/2247 (2014)
13.4.
De rechtbank vermindert de navorderingsaanslag IB/PVV 2014 tot een navorderingsaanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 312.813 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 9.713. De rechtbank vermindert de beschikking belastingrente dienovereenkomstig. De rechtbank vernietigt de vergrijpboete.
LEE 22/2248 (2015)
13.5.
De rechtbank vermindert de aanslag IB/PVV 2015 tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 41.592 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 24.378. De rechtbank vermindert de beschikking belastingrente dienovereenkomstig
Griffierecht en proceskosten
13.6.
Omdat de beroepen gegrond zijn, moet de inspecteur het griffierecht van in totaal € 150 aan eiser vergoeden (in de zaak met zaaknummer LEE 22/2244 is geen griffierecht geheven) en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Op de zitting heeft eiser bevestigd dat de toegekende proceskostenvergoeding voor wat betreft de bezwaarfase juist is. Ter zitting hebben partijen overeenstemming bereikt over een proceskostenvergoeding voor de beroepsfase, in die zin dat de inspecteur twee punten met een gewicht van 1,5 zal vergoeden. Dit leidt tot een proceskostenvergoeding van € 2.625. De rechtbank zal deze proceskostenvergoeding gelijkelijk over alle beroepen verdelen.
13.7.
Eiser heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn (ISV). Ter zitting is met eiser afgestemd dat voor wat betreft de ISV sprake is van samenhang tussen de beroepen met de onderhavige zaaknummers en met de beroep van eiser met het zaaknummer LEE 22/1579. De rechtbank heeft de ISV toegekend in de zaak met zaaknummer LEE 22/1579 en zal daarom in de onderhavige beroepen volstaan met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden.

Beslissing

De rechtbank:
LEE 22/2243 (2013)
- verklaart het beroep tegen de navorderingsaanslag IB/PVV 2013 gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar, met uitzondering van de beslissingen over de vergrijpboete en de proceskostenvergoeding;
- vermindert de navorderingsaanslag IB/PVV 2013 tot een navorderingsaanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 211.977 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 4.468;
- vermindert de beschikking belastingrente dienovereenkomstig;
- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats komt van de bestreden uitspraak op bezwaar;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 50 aan eiser moet vergoeden;
- constateert dat de redelijke termijn van berechting in eerste aanleg is overschreden;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 656,25;
LEE 22/2244 (2013)
- verklaart het beroep tegen de losse vergrijpboete ter zake van de navorderingsaanslag IB/PVV 2013 gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de vergrijpboete;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van de bestreden uitspraak op bezwaar;
- constateert dat de redelijke termijn van berechting in eerste aanleg is overschreden;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 656,25;
LEE 22/2247 (2014)
- verklaart het beroep tegen de navorderingsaanslag IB/PVV 2014 gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar, met uitzondering van de beslissing over de proceskostenvergoeding;
- vermindert de navorderingsaanslag IB/PVV 2014 tot een navorderingsaanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 312.813 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 9.713;
- vernietigt de vergrijpboete;
- vermindert de beschikking belastingrente dienovereenkomstig;
- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats komt van de bestreden uitspraak op bezwaar;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 50 aan eiser moet vergoeden;
- constateert dat de redelijke termijn van berechting in eerste aanleg is overschreden;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 656,25;
LEE 22/2248 (2015)
- verklaart het beroep tegen de aanslag IB/PVV 2015 gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar, met uitzondering van de beslissingen over de vergrijpboete, de proceskostenvergoeding en de verzuimboete;
- vermindert de aanslag IB/PVV 2015 tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 41.592 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 24.378;
- vermindert de beschikking belastingrente dienovereenkomstig;
- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats komt van de bestreden uitspraak op bezwaar;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 50 aan eiser moet vergoeden;
- constateert dat de redelijke termijn van berechting in eerste aanleg is overschreden;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 656,25.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Brekelmans, voorzitter, en mr. A. Heidekamp en mr. J.F.H. van de Belt, leden, in aanwezigheid van mr. T.R. Bontsema, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2024.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Hoge Raad 2 december 2022, ECLI:NL:HR:2022:1707.
2.Hoge Raad 1 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU7741.