ECLI:NL:HR:2022:1707
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de rendementsgrondslag en vermogenssanctie in de inkomstenbelasting
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 december 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [X] te [Z] tegen de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft de aan belanghebbende opgelegde aanslagen in de inkomstenbelasting voor de jaren 2014 en 2015, evenals voorlopige aanslagen voor de jaren 2016 tot en met 2019. De belanghebbende heeft in cassatie betoogd dat de Inspecteur bij de berekening van het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen ten onrechte geen rekening heeft gehouden met een conservatoir verhaalsbeslag dat was gelegd op banktegoeden in Zwitserland. Dit beslag was gelegd op vordering van de officier van justitie en de belanghebbende stelde dat deze verplichting als schuld in aanmerking genomen had moeten worden.
Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden had in zijn uitspraak van 12 oktober 2021 geoordeeld dat er op de relevante peildata geen sprake was van een verplichting waaraan een waarde in het economisch verkeer kan worden toegekend. De Hoge Raad heeft dit oordeel bevestigd en geoordeeld dat een vermogenssanctie of maatregel ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel pas in aanmerking kan worden genomen als deze voor tenuitvoerlegging vatbaar is. De Hoge Raad concludeert dat de inschatting van de kans op een toekomstige betalingsverplichting niet relevant is voor de rendementsgrondslag.
De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is gewezen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren P.A.G.M. Cools en A.E.H. van der Voort Maarschalk, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 2 december 2022.