ECLI:NL:RBNNE:2024:648

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
15 februari 2024
Publicatiedatum
28 februari 2024
Zaaknummer
LEE 23/1186
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een aanvraag om een Ziektewet-uitkering en de verjaring van financiële aanspraken

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedaan op 15 februari 2024, wordt het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van haar aanvraag om een Ziektewet (ZW) uitkering beoordeeld. Eiseres had op 24 oktober 2021 een aanvraag ingediend voor een uitkering per 10 oktober 2016, maar het Uwv had deze aanvraag niet in behandeling genomen omdat de aanvraagtermijn van vijf jaar was verstreken. Eiseres stelde dat zij recht had op een uitkering, omdat haar werkgever haar ziek had moeten melden op 10 oktober 2016, maar het Uwv oordeelde dat de aanvraag niet meer afdwingbaar was.

De rechtbank concludeert dat de termijn van vijf jaar voor het indienen van de aanvraag is verstreken en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die aanleiding geven om van deze regel af te wijken. Eiseres had geen medische informatie verstrekt die haar standpunt kon onderbouwen, en de loonstroken waren onvoldoende om aan te tonen dat er sprake was van arbeidsongeschiktheid. De rechtbank oordeelt dat het Uwv terecht heeft besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen en verklaart het beroep ongegrond. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en er wordt geen vergoeding van proceskosten toegekend.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor aanvragers om tijdig en adequaat bewijs te leveren van hun arbeidsongeschiktheid en de gevolgen van het verstrijken van de aanvraagtermijn voor financiële aanspraken tegen de overheid.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 23/1186

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 februari 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekering (Uwv)

(gemachtigde: S.S. Wiltjer - Rienstra).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen door het Uwv van haar op 24 oktober 2021 ingediende aanvraag om een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) per 10 oktober 2016.
1.1.
Bij het primaire besluit van 24 november 2021 heeft het Uwv vastgesteld dat de aanvraag van eiseres om een ZW-uitkering per 10 oktober 2016 niet meer in behandeling kan worden genomen. Met het bestreden besluit van 20 april 2022 op het bezwaar van eiseres is het Uwv bij dat besluit gebleven, met aanvulling van de motivering.
1.2.
Eiseres heeft beroep ingesteld en op meerdere momenten stukken ingediend.
1.3.
Het Uwv heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 24 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het Uwv.

Totstandkoming van het bestreden besluit

2. Bij brief van 24 oktober 2021 heeft eiseres het Uwv medegedeeld dat haar voormalige werkgever [ex-werkgever] haar op 10 oktober 2016 ziek uit dienst had moeten melden; destijds is tijdens de proeftijd het dienstverband opgezegd vanwege ziekte. Eiseres meent dat zij vanaf 10 oktober 2016 recht heeft op een uitkering op grond van de ZW en heeft het Uwv verzocht om toekenning daarvan.
2.1.
Bij het primaire besluit heeft het Uwv beslist dat de aanvraag om een ZW-uitkering niet meer in behandeling kan worden genomen, omdat de aanvraagtermijn van vijf jaar is verstreken. Naar aanleiding van het tegen dat besluit gemaakte bezwaar heeft het Uwv eiseres verzocht medische informatie in te dienen ter onderbouwing van haar standpunt. Bij brief van 30 maart 2022 heeft eiseres het Uwv laten weten dat het verzoek om medische gegevens aan te leveren niet wordt gehonoreerd. Vervolgens heeft het Uwv bij het bestreden besluit het bezwaar ongegrond verklaard en het primaire besluit, met aanvulling van de motivering, gehandhaafd.

Standpunten van partijen

3. Het Uwv stelt zich op het standpunt dat voor zover de aanvraag ziet op de periode 10 oktober 2016 tot 24 oktober 2016, geldt dat financiële aanspraken tegenover de overheid op grond van de rechtszekerheid na een termijn van vijf jaar niet meer in rechte afdwingbaar zijn (ECLI:NL:CRVB:2015:3759).
3.1
Omdat eiseres stelt dat zij (zeker) tot en met januari 2017 ziek is geweest, geldt de termijn van vijf jaar niet voor de periode 24 oktober 2016 tot en met januari 2017. Daarvoor stelt het Uwv dat de ziekmelding pas ruim na de door eiseres gestelde arbeidsongeschiktheid is gedaan. Naar vaste rechtspraak brengt dit met zich mee dat als er onduidelijkheid is over de medische situatie van eiseres ten tijde van de ziekmelding de bewijslast en het bewijsrisico bij eiseres ligt (ECLI:NL:CRVB:2012:BY2397). Er is medische informatie opgevraagd, maar deze is door eiseres niet verstrekt. Omdat alleen de loonstroken waarop de ziektedagen vermeld zijn onvoldoende zijn, is niet aannemelijk gemaakt dat er op of na 10 oktober 2016 sprake zou kunnen zijn van arbeidsongeschiktheid. Het Uwv kan daarom niet beoordelen of sprake is geweest van arbeidsongeschiktheid en of er recht bestaat op een ZW-uitkering. Het klopt dat de (ex)werkgever eiseres tijdig bij het Uwv ziek had moeten melden. Als de (ex)werkgever deze ziekmelding te laat doet, dan bepaalt de ZW dat het ziekengeld met terugwerkende kracht slechts kan worden toegekend over de verstreken periode tot maximaal een jaar vanaf de te late ziekmelding. Indien de (ex)werkgever niet alle verplichtingen bij ziekte is nagekomen, is er daarom alsnog geen reden om anders te beslissen. Ook als wel kan worden vastgesteld dat er recht bestaat op een ZW-uitkering, is betaling gelet op het tijdsverloop niet meer mogelijk.
4. De gemachtigde stelt namens eiseres dat het beroep gegrond is, omdat het Uwv in de beslissing op bezwaar heeft erkend dat de verjaring alleen ziet op de periode 11 tot en met 23 oktober 2016 en de verjaring niet ziet op de periode hierna. Bovendien stelt de gemachtigde dat de verjaring is gestuit gelet op de bijgevoegde berichten met de (ex)werkgever uit 2017 en 2018.
4.1.
Verder wordt gesteld dat de bewijslast voor arbeidsongeschiktheid niet bij eiseres ligt, nu eiseres zich wel heeft ziek gemeld bij haar werkgever. Nu de werkgever eigenrisicodrager is, was de werkgever verplicht om een melding ziek uit dienst te doen, hetgeen is nagelaten. Omdat de eigenrisicodrager verantwoordelijk blijft voor de controle op de arbeidsongeschiktheid, dient twijfel voor rekening van de eigenrisicodrager te komen.
Bovendien dient telkens een verslag van de bedrijfsarts overgelegd te worden, echter is deze niet aanwezig. Daarbij heeft het Uwv met de WW aanvraag van oktober 2017 al kennis kunnen nemen van de ziek uit dienst situatie, maar het Uwv heeft nagelaten stappen te ondernemen. Vervolgens geeft eiseres aan dat de ZW door het Uwv dient te worden uitbetaald en te worden verhaald op de werkgever. Artikel 45 ZW zegt niet dat zonder instructies / bedrijfsarts de uitkering geheel, gedeeltelijk, tijdelijk of blijvend kan worden geweigerd. Ten slotte betoogt eiseres dat het Uwv recent met terugwerkende kracht een ZW-uitkering heeft toegekend. Hierbij heeft het Uwv nagelaten om een mogelijk eerder recht op een ZW vast te stellen, doordat de vaststelling van de eerste ziektedag achterwege is gelaten.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank beoordeelt de vraag of het Uwv de aanvraag om een ZW-uitkering terecht niet in behandeling heeft genomen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
5.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is het besluit van het Uwv om de aanvraag om een ZW-uitkering niet in behandeling te nemen juist. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6. Eiseres heeft haar aanvraag op 24 oktober 2021 bij het Uwv ingediend. Ten aanzien van de periode 10 oktober 2016 tot 24 oktober 2016 stelt de rechtbank vast dat deze periode meer dan vijf jaar voor de aanvraag van 24 oktober 2021 ligt.
6.1.
Naar vaste rechtspraak (ECLI:NL:CRVB:2022:2344, ECLI:NL:CRVB:2023: 1989) zijn financiële aanspraken jegens de overheid op grond van de rechtszekerheid na een termijn van vijf jaar niet meer in rechte afdwingbaar, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven hieraan voorbij te gaan. Het vervallen van de afdwingbaarheid geldt in beginsel voor alle financiële aanspraken jegens de overheid, behoudens in het geval bij wet anders is voorzien of door de wetgever anders is beoogd. De ZW bevat geen bepalingen op grond waarvan de genoemde rechtsregel buiten toepassing moet blijven. Aanwijzingen ontbreken dat de wetgever heeft beoogd dat vorderingen tot betaling van een ZW-uitkering na vijf jaar nog afdwingbaar zijn.
6.2.
Niet is gebleken dat er bijzondere omstandigheden aanwezig zijn om van deze vaste rechtspraak af te wijken. Van stuiting van verjaring is geen sprake, enkel al omdat de door de gemachtigde ingebrachte berichten die de verjaring zouden hebben gestuit, berichten tussen de gemachtigde en de (ex)werkgever betreffen. Van eerdere correspondentie met het Uwv is niet gebleken. Tevens is onvoldoende gebleken dat in de berichtgeving omtrent de WW-aanvraag van oktober 2017 sprake is van informatie waardoor het Uwv gehouden was te beoordelen of eiseres in aanmerking kwam voor een ZW-uitkering.
6.3.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat betaling van de ZW-uitkering van eiseres over de periode vóór 24 oktober 2016 niet meer afdwingbaar is.
7. Ten aanzien van de periode na 24 oktober 2016 overweegt de rechtbank allereerst dat het gegeven dat het Uwv de motivering in de beslissing op bezwaar aanvult ten aanzien van deze periode, niet per definitie leidt tot een gegrond beroep. Pas in bezwaar is gesteld dat eiseres tot in januari 2017 ziek is geweest, zodat het Uwv hierover niet eerder kon oordelen.
7.1.
Eiseres heeft haar op 24 oktober 2021 ingediende aanvraag om ziekengeld ruim na de door haar gestelde arbeidsongeschiktheid in 2016 ingediend. Naar vaste rechtspraak (ECLI:NL:CRVB:2012:BY2397) brengt dit tijdsverloop mee dat onduidelijkheid over de medische situatie ten tijde van de gestelde arbeidsongeschiktheid voor rekening en risico van eiseres moet worden gelaten. Het Uwv heeft medische informatie bij eiseres opgevraagd, maar eiseres heeft geen informatie aangeleverd. Wel heeft eiseres loonstroken overgelegd waarop de ziektedagen zijn vermeld. Deze loonstroken zijn echter onvoldoende om aannemelijk te maken dat op of na 10 oktober 2016 sprake was van arbeidsongeschiktheid in de zin van de ZW.
7.2.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat het Uwv terecht heeft gesteld dat hij niet kan beoordelen of sprake is geweest van arbeidsongeschiktheid en of er recht bestaat op een ZW-uitkering. De overige gronden behoeven daarom geen verdere bespreking.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.
9. De rechtbank ziet tevens geen aanleiding om in deze zaak samenhang aan te nemen met andere zaken die op de zitting van 24 oktober 2023 zijn behandeld. Aan deze zaken liggen aparte besluiten ten grondslag en iedere zaak vergt een aparte beoordeling. Er is geen sprake van één samenstel van feiten en omstandigheden. De anticumulatieregeling op grond van artikel 8:41, derde lid, van de Awb is daarom niet van toepassing. Er wordt dus geen vrijstelling van het betalen van griffierecht verleend. Het door eiseres in deze zaak reeds betaalde griffierecht wordt daarom niet terugbetaald.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.E.A. Jonkers-Vellinga, rechter, in aanwezigheid van mr. S.I. Havinga, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.