Beoordeling door de rechtbank
3. De rechtbank beoordeelt of de aanslagen IB/PVV en ZVW 2015 naar de juiste bedragen zijn opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. De rechtbank is van oordeel dat de aanslagen IB/PVV en ZVW 2015 juist zijn. De inspecteur heeft de aangegeven stakingswinst terecht gecorrigeerd met een bedrag van € 1.150.748 in verband met een belaste boekwinst op de cultuurgronden.
5. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de stakingswinst door de inspecteur ten onrechte is gecorrigeerd in verband met de herinvesteringsreserve die in het verleden bij de echtgenoot is afgeboekt op de aankoopwaarde van de cultuurgronden. Volgens eiseres is destijds in de overlijdensaangifte van de echtgenoot geen doorschuivingsverzoek in de zin van artikel 3.62 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB) gedaan voor het buitenvennootschappelijke ondernemingsvermogen. De inspecteur had daarom bij het vaststellen van de aanslag IB/PVV 2013 van de echtgenoot de door het overlijden gerealiseerde boekwinst op de cultuurgronden moeten belasten. Deze boekwinst kan niet alsnog in 2015 bij eiseres in aanmerking worden genomen. Omdat over de boekwinst op de cultuurgronden in 2013 bij de echtgenoot had moeten worden afgerekend, mocht eiseres daarna de commerciële waarde van de cultuurgronden als fiscale boekwaarde aanhouden. Enkel de waardeaangroei na het overlijden van de echtgenoot tot het moment van staking valt volgens eiseres bij haar in de winst en deze valt geheel onder de landbouwvrijstelling.
Ter zitting heeft eiseres zich daarnaast nog op het standpunt gesteld dat het doorschuivingsverzoek in de overlijdensaangifte IB/PVV 2013 van de echtgenoot alleen betrekking had op het quotum dat tot het maatschapsvermogen behoorde. Deze mogelijkheid bestond op grond van het besluit DGB2010/1981Mzoals dat gold ten tijde van het indienen van de overlijdensaangifte. Ten aanzien van de overige bestanddelen van het ondernemingsvermogen van de echtgenoot, waaronder de cultuurgronden, is volgens eiseres geen verzoek om geruisloze doorschuiving gedaan, omdat naar de toenmalige kennis daarin geen belaste stille reserves aanwezig waren.
7. De inspecteur stelt zich op het standpunt dat in de overlijdensaangifte IB/PVV 2013 van de echtgenoot voor alle bestanddelen van het ondernemingsvermogen een verzoek om toepassing van artikel 3.62 van de Wet IB is gedaan. De inspecteur wijst er in dit verband op dat in de bijlage bij de overlijdensaangifte die ziet op de maatschap de vraag “Doorschuiven overlijden – huwelijksontbinding” is aangevinkt en dat eiseres vervolgens in haar eenmanszaak met alle boekwaarden van de echtgenoot is doorgegaan. Dat dezelfde vraag in de bijlage met het buitenvennootschappelijke ondernemingsvermogen niet is aangevinkt, is daarbij niet relevant. Het buitenvennootschappelijke ondernemingsvermogen maakt volgens de inspecteur namelijk onderdeel uit van de fiscale onderneming van de echtgenoot en alleen voor de gehele onderneming kan worden verzocht om doorschuiving. De inspecteur stelt daarbij dat het verzoek om doorschuiving op basis van artikel 3.62 van de Wet IB ook impliciet kan worden gedaan en kan blijken uit handelen van de voortzetter. Uitgaande van een doorschuivingsverzoek in 2013 concludeert de inspecteur dat de boekwaarde van de cultuurgronden in 2015 bij eiseres op grond van de foutenleer met € 1.150.748 dient te worden verlaagd, waardoor tot hetzelfde bedrag een stakingswinst ontstaat die niet onder de landbouwvrijstelling valt.
8. De rechtbank overweegt ten aanzien van het verzoek om doorschuiving als volgt. Op grond van artikel 3.58 van de Wet IB luidt de hoofdregel dat bij het overlijden van een ondernemer dient te worden afgerekend over de stakingswinst ten tijde van het overlijden. In artikel 3.62, eerste lid van de Wet IB is, voor zover hier relevant, geregeld dat deze afrekening niet plaatsvindt met betrekking tot de bestanddelen van het vermogen van een onderneming waarmee de gerechtigde krachtens erfrecht of huwelijksvermogensrecht de onderneming rechtstreeks voortzet. De voortzetter wordt dan voor het bepalen van de winst geacht in de plaats te zijn getreden van de overleden ondernemer. Voor de geruisloze doorschuiving van artikel 3.62 van de Wet IB is vereist dat degene die de onderneming voortzet dit bij de aangifte van de overleden belastingplichtige verzoekt.
9. Tussen partijen is in geschil of ten aanzien van de cultuurgronden bij de overlijdensaangifte IB/PVV 2013 van de echtgenoot een doorschuivingsverzoek als bedoeld in artikel 3.62, eerste lid van de Wet IB is gedaan. Het belang van het antwoord op deze vraag is gelegen in de in het verleden afgeboekte herinvesteringsreserve van € 1.150.748 (zie 2.4.) Tussen partijen is niet (meer) in geschil dat deze afboeking in het verleden heeft plaatsgevonden en dat dit bedrag in 2015 tot de stakingswinst van eiseres behoort als het aangevinkte doorschuivingsverzoek in de overlijdensaangifte van de echtgenoot mede betrekking heeft op het buitenvennootschappelijke ondernemingsvermogen.
10. Volgens de tekst van artikel 3.62, eerste lid van de Wet IB heeft de doorschuiving bij staking door overlijden betrekking op “de bestanddelen van het vermogen van een onderneming”. De rechtbank maakt uit deze wettekst op dat een dergelijk verzoek om doorschuiving alleen betrekking kan hebben op het gehele ondernemingsvermogen van de overleden belastingplichtige en dat niet de mogelijkheid bestaat om op bepaalde vermogensbestanddelen van een onderneming de doorschuifregeling wel toe te passen en op andere vermogensbestanddelen niet.
11. Het vermogen van de (subjectieve) onderneming van de echtgenoot bestond ten tijde van zijn overlijden zowel uit zowel het maatschapsaandeel als uit het buitenvennootschappelijke ondernemingsvermogen. Nu in de overlijdensaangifte van de echtgenoot de vraag “Doorschuiven overlijden – huwelijksontbinding” is aangevinkt, is daarmee een verzoek als bedoeld in artikel 3.62, eerste lid van de Wet IB 2001 gedaan. Gelet op wat hiervoor is overwogen, heeft dit tot gevolg dat dit verzoek betrekking heeft op het vermogen van de gehele (subjectieve) onderneming van de echtgenoot, dus zowel het maatschapsvermogen als het buitenvennootschappelijke vermogen. De omstandigheid dat de vraag over doorschuiving alleen is aangevinkt in de bijlage bij de aangifte die ziet op de maatschap, en niet in de bijlage die ziet op het buitenvennootschappelijke vermogen, acht de rechtbank op grond van de wettekst niet relevant. De mogelijkheid om de vraag over de doorschuiving per bijlage afzonderlijk te beantwoorden (zie 2.6. en 2.7.) lijkt vooral een softwarematige omstandigheid te zijn, die aan een juiste wetstoepassing niet in de weg kan staan.
12. De rechtbank merkt in dit verband nog op dat niet alleen op basis van het aangevinkte verzoek in de aangifte dient te worden geconcludeerd dat de gehele onderneming is doorgeschoven. De doorschuiving vindt ook zijn bevestiging in de feitelijke gang van zaken. Eiseres heeft immers na het overlijden van haar echtgenoot zijn gehele (subjectieve) onderneming voortgezet en is daarbij doorgegaan met de fiscale boekwaarden van de echtgenoot, zonder dat bij de echtgenoot over stille reserves is afgerekend (zie 2.6., 2.9. en 2.10.).
13. Eiseres heeft voor het eerst ter zitting de stelling ingenomen dat het verzoek om doorschuiving in de overlijdensaangifte van de echtgenoot alleen betrekking had op het melkquotum dat tot het maatschapsvermogen behoorde. Het besluit DGB2010/1981M, zoals dat gold ten tijde van het indienen van de overlijdensaangifte, bood hiervoor volgens eiseres de mogelijkheid en zij verkeerde destijds in de veronderstelling dat alleen in het melkquotum een stille reserve zat. De inspecteur heeft aangevoerd dat er, gezien de aanzienlijke verkoopopbrengst in 2015, ten tijde van het overlijden van de echtgenoot meer stille reserves moeten zijn geweest. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres tegenover de betwisting door de inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat in de overlijdensaangifte van de echtgenoot alleen een verzoek om doorschuiving ten aanzien van het melkquotum zou zijn gedaan. Ter zitting heeft eiseres desgevraagd bevestigd dat enkel uit het aanvinken van de optie tot doorschuiven in de overlijdensaangifte niet geconcludeerd kan worden dat het verzoek om doorschuiving alleen betrekking zou hebben op het quotum en ook overigens is in de stukken van het geding hiervoor geen enkele steun te vinden.
14. Uit het voorgaande volgt dat de beroepsgronden van eiseres niet slagen. Voor dat geval is tussen partijen niet in geschil dat de aanslagen IB/PVV en ZVW 2015 tot de juiste bedragen zijn opgelegd.
15. De beroepen worden geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Eiseres heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de belastingrentebeschikkingen. Hierbij wijst de rechtbank eiseres erop dat het bedrag van de belastingrente het bedrag van de aanslag volgt.