ECLI:NL:RBNNE:2024:5343

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 december 2024
Publicatiedatum
10 april 2025
Zaaknummer
11027166 BU VERZ 24-568
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over de mogelijkheid tot staandehouding bij verkeerssanctie en overschrijding van redelijke termijn

Op 13 december 2024 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Assen, uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak betreffende een verkeerssanctie. De zaak betreft een betrokkene die op 6 oktober 2022 met een bromfiets in een voetgangersgebied reed, wat leidde tot een sanctie van € 109,00. De verbalisant, die in zijn vrije tijd en in burgerkleding aanwezig was, heeft ervoor gekozen om geen stopteken te geven, omdat hij vreesde dat de bestuurder niet zou stoppen en er gevaar voor andere voetgangers zou ontstaan. De gemachtigde van de betrokkene betwistte de gedraging en voerde aan dat de verbalisant in diensttijd had moeten optreden en dat er voldoende tijd was om een foto te maken.

De kantonrechter oordeelde dat de verklaring van de verbalisant, ondersteund door foto’s, voldoende was om de gedraging vast te stellen. Echter, de kantonrechter constateerde ook dat er een overschrijding was van de redelijke termijn van berechting, wat leidde tot een matiging van de sanctie met 25% tot € 84,00. Tevens werd de officier van justitie veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de betrokkene, vastgesteld op € 875,00. De uitspraak benadrukt het belang van de mogelijkheid tot staandehouding en de vereisten voor het opleggen van sancties in het kader van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv).

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Assen
Bestuursrecht
beschikkingsnummer: 252940909
zaaknummer: 11027166 BU VERZ 24-568
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak gedaan op de openbare zitting van
13 december 2024 op het beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv), ingediend door

[betrokkene] (hierna: betrokkene),

wonende in [woonplaats] ,
gemachtigde: mr. M. Lagas, Appjection B.V..
Zitting hebben
als kantonrechter : mr. P.G. Wijtsma
als griffier : mr. M. Hidding
Betrokkene is niet op de zitting verschenen. Als gemachtigde is verschenen D. Pieterse, kantoorgenote van mr. Lagas. Als vertegenwoordiger van de officier van justitie is verschenen mr. P. Belopavlovic.
De verweten gedraging betreft ‘als (snor)fietser niet de rijbaan gebruiken als er geen verplicht fietspad of fiets/bromfietspad aanwezig is’, verricht op 6 oktober 2022, om 12:57 uur, locatie: Hoofdstraat te Hoogeveen. Met een tweewielige bromfiets met kenteken [kenteken] . De opgelegde sanctie bedraagt € 109,00 (inclusief administratiekosten).
Gemachtigde voert aan dat betrokkene niet op de scooter reed op dat tijdstip, omdat zij toen bij de H&M was. Verder voert hij aan dat de verbalisant genoeg tijd had om een foto te maken en betrokkene dus ook door middel van een gebaar staande had kunnen houden. Daarnaast was de verbalisant in diensttijd, waardoor ervan uit mag worden gegaan dat hij in uniform was en herkenbaar was als agent. De verklaring van de verbalisant in het zaakoverzicht is te summier om te beoordelen of er een reële mogelijkheid tot staandehouding bestond. Gemachtigde verzoekt om vergoeding van de proceskosten.
De kantonrechter sluit het onderzoek en doet onmiddellijk mondeling uitspraak. Hij overweegt daarbij als volgt:
Betrokkene betwist de gedraging. In Mulderzaken is de verklaring van de verbalisant in het zaakoverzicht in beginsel voldoende voor het vaststellen van de gedraging. Dat is anders indien de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van één of meer onderdelen van de verklaring.
De verklaring van de verbalisant van 6 oktober 2022, zoals opgenomen in het dossier, houdt onder meer het volgende in: “Ik zag dat betrokkene met het voertuig reed in een middels zonebord G7 RVV 1990 aangeduid voetgangersgebied. Dit bord was voorzien van een onderbord. Volgens de tekst/symbolen op het onderbord zijn van voornoemd gebod uitgezonderd: fietsen toegestaan, snorfietsen niet. De uitzonderingen(en), genoemd op het (onder)bord, was (waren) niet van toepassing.” De door de verbalisant overgelegde foto’s ondersteunen deze verklaring.
Naar het oordeel van de kantonrechter staat op basis van de verklaring van de verbalisant in combinatie met de foto in het dossier vast dat de gedraging is verricht. Vervolgens is de vraag of er feiten en omstandigheden zijn die aanleiding geven tot een wijziging van de sanctie.
Uit artikel 5 van de Wahv volgt het uitgangspunt dat wanneer een gedraging wordt geconstateerd, de ambtenaar de bestuurder staande houdt en zijn identiteit vaststelt, zodat hem een sanctie kan worden opgelegd. Slechts wanneer er geen reële mogelijkheid is geweest om de identiteit van de bestuurder vast te stellen, mag de sanctie aan de kentekenhouder worden opgelegd. Als op dit punt een verweer wordt gevoerd, zal de officier van justitie of de rechter daarop uitdrukkelijk moeten beslissen en zo nodig aan de ambtenaar een nadere toelichting moeten vragen.
Met betrekking tot het niet staande houden van betrokkene geeft de verbalisant in een op de zitting overgelegd e-mailbericht als reden aan dat hij op het moment van het constateren van de gedraging in zijn vrije tijd in burgerkleding te voet in het voetgangersgebied was. Hij heeft ervoor gekozen om geen stopteken te geven, omdat een scooter waarschijnlijk niet zou stoppen voor iemand in burgerkleding die een stopteken geeft. Daarnaast zou er gevaar voor andere voetgangers kunnen ontstaan als de bestuurder zou uitwijken voor de verbalisant.
De kantonrechter oordeelt dat de verbalisant niet de mogelijkheid had om de bestuurder van het voertuig tot stilstand te manen, en hij heeft dan ook terecht met toepassing van artikel 5 van de Wahv de sanctie aan de kentekenhouder van het voertuig opgelegd.
De kantonrechter constateert verder dat een termijn van meer dan twee jaar is verstreken tussen de ontvangst van de inleidende beschikking door betrokkene en deze uitspraak. Volgens vaste rechtspraak bedraagt de redelijke termijn van berechting in Wahv-zaken in eerste aanleg twee jaar, waarbij de termijn aanvangt op het moment dat vanwege het bestuursorgaan jegens de beboete persoon een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat hem een boete zal worden opgelegd. De procedure in administratief beroep is in deze termijn begrepen. De termijn eindigt met de uitspraak van de kantonrechter. Gelet op vorenstaande is er sprake van een overschrijding van de redelijke termijn van berechting in de zin van artikel 6, eerste lid, van het EVRM. De kantonrechter zal daarom de sanctie matigen met 25% tot een bedrag van € 84,00 (inclusief administratiekosten).
Nu het beroep gegrond zal worden verklaard, zijn er termen aanwezig om de door betrokkene gemaakte kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand te vergoeden. Ingevolge de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht worden aan het indienen van het beroepschrift bij de kantonrechter en het verschijnen op de zitting twee punten toegekend ter waarde van € 875,00. Gelet op de aard van de zaak en conform de lijn van het hof past de kantonrechter de wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toe. Aldus zal de kantonrechter de officier van justitie veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 875,00.
Met ingang van 1 januari 2024 is in artikel 13a, vijfde lid, van de Wahv bepaald dat uitbetalingen ingevolge een beslissing op het administratief beroep of een uitspraak op beroep op grond van deze wet uitsluitend plaatsvinden op een bankrekening die op naam staat van degene aan wie de beschikking van de administratieve sanctie is opgelegd. Er is geen overgangsrecht van toepassing en deze vorderingen tot uitbetaling zijn niet vatbaar voor vervreemding of verpanding. Gelet op de jurisprudentie is de kantonrechter niet bevoegd om over deze feitelijke uitvoering van zijn beslissing een oordeel te geven. [1]
De kantonrechter:
  • verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond;
  • vernietigt die beslissing;
  • wijzigt de inleidende beschikking in die zin dat de sanctie wordt gematigd tot
€ 84,00;
  • bepaalt dat het teveel betaalde aan zekerheidstelling aan betrokkene wordt gerestitueerd;
  • veroordeelt de officier van justitie in de kosten van de procedure, aan de zijde van de betrokkene vastgesteld op € 875,00;
  • verklaart zich onbevoegd om over de uitbetaling te oordelen.
Waarvan proces-verbaal,
de griffier is verhinderd om kantonrechter,
dit proces-verbaal te ondertekenen.

Rechtsmiddel

Als u het met de beslissing op uw beroep niet eens bent, dan kunt u binnen zes weken na de hieronder vermelde datum van toezending van deze beslissing hoger beroep instellen bij het
gerechtshof Arnhem - Leeuwarden, maar alleen als:
a. de u opgelegde administratieve sanctie meer dan € 110,00 bedraagt, of
b. uw beroep niet-ontvankelijk is verklaard omdat u geen (of niet op tijd) zekerheid heeft gesteld.
Het (hoger) beroepschrift moet worden ingediend bij de rechtbank Noord-Nederland, Afdeling Bestuursrecht, locatie Groningen (Postbus 150, 9700 AD Groningen). U dient daarbij het zaaknummer te vermelden.
De wet gaat uit van een geheel schriftelijke procedure, tenzij door u bij het (hoger) beroepschrift uitdrukkelijk om een zitting is gevraagd.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Voetnoten

1.Hof Arnhem-Leeuwarden 17 juni 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:4051.