ECLI:NL:RBNNE:2024:5332

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 december 2024
Publicatiedatum
27 februari 2025
Zaaknummer
11134400 BU VERZ 24-1083
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake verkeersvoorschriften en dwangsom

Op 13 december 2024 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Assen, uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een verkeersboete. De zaak betreft een betrokkene die op 17 april 2022 met een personenauto op het trottoir heeft gereden, waarvoor een boete van € 159,00 was opgelegd. Betrokkene heeft aangevoerd dat er geen verbodsbord aanwezig was dat hem zou hebben kunnen waarschuwen voor het niet toegestaan zijn van het rijden op het trottoir. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de bebording op de Brink, waar de overtreding plaatsvond, duidelijk en zichtbaar was, en dat betrokkene voldoende gelegenheid had om de bebording te zien. De kantonrechter heeft de gedraging dan ook vastgesteld en de boete in eerste instantie gehandhaafd.

Daarnaast heeft betrokkene een vordering ingediend voor een dwangsom, omdat de officier van justitie niet tijdig had beslist op zijn administratief beroep. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat betrokkene niet voldoende heeft aangetoond dat hij de officier van justitie tijdig in gebreke heeft gesteld, waardoor de vordering voor een dwangsom is afgewezen. Wel heeft de kantonrechter geconstateerd dat betrokkene niet in de gelegenheid is gesteld om te worden gehoord in het administratief beroep, wat een schending van zijn procesrechten opleverde. Hierdoor heeft de kantonrechter besloten de boete te matigen met 25% tot € 121,50.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting, de sanctie verder gematigd tot € 93,37. De beslissing van de officier van justitie is vernietigd en de inleidende beschikking is gewijzigd. Betrokkene krijgt het teveel betaalde aan zekerheidstelling terug. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Assen
Bestuursrecht
beschikkingsnummer: 249942960
zaaknummer: 11134400 BU VERZ 24-1083
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak gedaan op de openbare zitting van 13 december 2024 op het beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv), ingediend door

[betrokkene] (hierna: de betrokkene),

wonende in [woonplaats] .
Zitting hebben
als kantonrechter : mr. P.G. Wijtsma
als griffier : mr. M. Hidding
Betrokkene is niet op de zitting verschenen. Als vertegenwoordiger van de officier van justitie is verschenen mr. P. Belopavlovic (hierna: de vertegenwoordiger).
De verweten gedraging betreft ‘rijden op het trottoir, voetpad, fietspad, fiets/ bromfietspad of het ruiterpad (niet de rijbaan gebruiken)’, verricht op 17 april 2022, om 14:00 uur, op de Brink, Assen, met een personenauto, met kenteken [kenteken] . De opgelegde sanctie bedraagt € 159,00 (inclusief administratiekosten).
Betrokkene voert aan dat de officier van justitie voorbijgaat aan het feit dat hij heeft aangegeven dat ter plaatse niet is aangegeven door middel van een verbodsbord (desnoods met een onderbord) dat hij linksaf mocht slaan. Het ontbreken van een dergelijk bord kan namelijk tot verwarring en gevaarlijke situaties leiden. Vanwege de rijrichting op de Brink zou een dergelijk bord niet mogen ontbreken, al is het alleen maar om ongewenst inrijden te voorkomen. Het twee meter hoge bord met verschillende uitleg draagt verder niet bij aan een snelle verduidelijking ter plaatse (venstertijden, alleen laden en lossen, voetgangersgebied en dergelijke). Het gebruik van een navigatiesysteem kan niet de aanleiding zijn voor het binnenrijden van een "afgesloten gebied", zoals door de opsporingsambtenaar van de gemeente Assen wordt gesuggereerd. De plaatsing van het G7-bord is onvoldoende en de tekst/inhoud is niet tijdig waarneembaar. Bij de behandeling van dit beroep dient betrokkene ten slotte een vordering van € 1.442,00 in wegens een dwangsom, verschuldigd voor elke dag waarop de officier van justitie niet tijdig heeft beslist.
De kantonrechter sluit het onderzoek en doet onmiddellijk mondeling uitspraak. Hij overweegt daarbij als volgt:
In zaken op grond van de Wahv is de verklaring van de verbalisant in het zaakoverzicht in beginsel voldoende voor het vaststellen van de gedraging. Het dossier is aangevuld met een op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal. Hieraan wordt doorgaans doorslaggevende betekenis gegeven, tenzij concrete omstandigheden worden aangevoerd die aanleiding geven tot twijfel.
Betrokkene heeft aangegeven dat de bebording onduidelijk is. De kantonrechter overweegt dat uit het aanvullend proces-verbaal, met daarbij schouwrapporten, blijkt dat de bebording door de verbalisanten is gecontroleerd en dat deze op alle toegangswegen naar de Brink zichtbaar en duidelijk aanwezig is geweest. Door deze bebording had het voor betrokkene voldoende duidelijk moeten zijn dat het hem niet was toegestaan om hier te rijden. Daarnaast moest hij toch al langzaam rijden in de straat voor de pleeglocatie; hierdoor had hij duidelijk kunnen zien welke bebording aanwezig was. Verder staat op het wegdek ook duidelijk aangegeven dat de pleeglocatie een voetgangersgebied is. Een bord naar links is niet nodig, want betrokkene hoefde de straat niet in te rijden; hij kon via de Brink naar de Kloosterstraat rijden zonder het voetgangersgebied in te rijden. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat vastgesteld kan worden dat de gedraging is verricht.
Over het verzoek tot het toekennen van een dwangsom overweegt de kantonrechter als volgt.
Op grond van artikel 7:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient het beroepsorgaan binnen zestien weken te beslissen, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het beroepschrift is verstreken. Volgens het vierde lid van dit artikel kan het beroepsorgaan de beslissing voor ten hoogste tien weken verdagen.
Uit het zaakoverzicht blijkt dat de uiterste beroepsdatum bij de officier van Justitie 26 juli 2022 was. Met inachtneming van de Algemene Termijnenwet diende de officier van justitie daarom uiterlijk op 16 november 2022 op het administratief beroep te beslissen. Per brief heeft hij aan betrokkene op 14 november 2022 medegedeeld dat hij gebruik maakt van de mogelijkheid om de beslistermijn op het administratief beroep met tien weken te verlengen, waardoor deze beslistermijn eindigde op 25 januari 2023. De beslissing van de officier van justitie is op 12 april 2023 aan betrokkene verzonden.
Betrokkene geeft aan dat hij op 2 februari 2023 een ingebrekestelling aan de officier van justitie heeft verzonden. Op de zitting heeft de vertegenwoordiger echter gezegd dat het Openbaar Ministerie de ingebrekestelling niet heeft ontvangen. Hij heeft ook in een ander systeem gecontroleerd of de ingebrekestelling bij het Openbaar Ministerie is binnengekomen, maar dat is niet het geval. Betrokkene heeft de ingebrekestelling niet aangetekend verzonden en hij heeft onvoldoende onderbouwd dat hij die tijdig heeft verzonden. Een aanwijzing dat de officier van justitie geen ingebrekestelling heeft ontvangen is ook dat hij daarover in zijn beslissing niets zegt. Dat het Openbaar Ministerie de ingebrekestelling niet heeft ontvangen komt voor rekening van de verzender, in dit geval betrokkene. Hij heeft het Openbaar Ministerie niet op tijd in gebreke gesteld. De officier van justitie is daardoor geen dwangsom verschuldigd.
Wél heeft de vertegenwoordiger op de zitting aangevoerd dat betrokkene in administratief beroep niet in de gelegenheid is gesteld om te worden gehoord; nu uit het dossier ook niet blijkt dat betrokkene een termijn is gegeven waarbinnen hij kon verzoeken om te worden gehoord, is hij geschaad in zijn belangen door hem een essentieel onderdeel van de procedure in administratief beroep te onthouden. Gelet op de jurisprudentie is de kantonrechter van oordeel dat betrokkene vanwege deze schending dient te worden gecompenseerd en ziet hij aanleiding de boete te matigen met 25% tot een bedrag van € 121,50 (inclusief administratiekosten). [1]
De kantonrechter constateert tot slot dat in deze zaak een termijn van meer dan twee jaar is verstreken tussen de ontvangst van de inleidende beschikking door betrokkene en deze uitspraak. Volgens vaste rechtspraak bedraagt de redelijke termijn van berechting in Wahv-zaken in eerste aanleg twee jaar; die termijn vangt aan op het moment dat vanwege het bestuursorgaan jegens de beboete persoon een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat hem een boete zal worden opgelegd. De procedure in administratief beroep is in deze termijn begrepen. De termijn eindigt met de uitspraak van de kantonrechter. Gelet op het vorenstaande is er sprake van een overschrijding van de redelijke termijn van berechting in de zin van artikel 6, eerste lid, van het EVRM. De kantonrechter zal daarom de sanctie nog eens matigen met 25% tot een bedrag van € 93,37 (inclusief administratiekosten).
De kantonrechter:
- verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond;
- vernietigt die beslissing;
- wijzigt de inleidende beschikking en matigt de sanctie tot € 93,37;
- bepaalt dat betrokkene het teveel betaalde aan zekerheidstelling terugkrijgt.
Waarvan proces-verbaal,
de griffier is verhinderd om kantonrechter,
dit proces-verbaal te ondertekenen.

Rechtsmiddel

Als u het met de beslissing op uw beroep niet eens bent, dan kunt u binnen zes weken na de hieronder vermelde datum van toezending van deze beslissing hoger beroep instellen bij het
gerechtshof Arnhem - Leeuwarden, maar alleen als:
a. de u opgelegde administratieve sanctie meer dan € 110,00 bedraagt, of
b. uw beroep niet-ontvankelijk is verklaard omdat u geen (of niet op tijd) zekerheid heeft gesteld.
Het (hoger) beroepschrift moet worden ingediend bij de rechtbank Noord-Nederland, Afdeling Bestuursrecht, locatie Groningen (Postbus 150, 9700 AD Groningen). U dient daarbij het zaaknummer te vermelden.
De wet gaat uit van een geheel schriftelijke procedure, tenzij door u bij het (hoger) beroepschrift uitdrukkelijk om een zitting is gevraagd.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Voetnoten

1.Hof Arnhem-Leeuwarden 22 november 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:9934.