In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedaan op 13 december 2024, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van het Instituut Mijnbouwschade Groningen beoordeeld. Eiser, eigenaar van een woning in [woonplaats], had een aanvraag ingediend voor vergoeding van aardbevingsschade. Het Instituut kende een schadevergoeding toe van € 2.609,08, maar eiser maakte bezwaar en stelde dat de schade hoger was. De rechtbank behandelde het beroep op 13 november 2024, waarbij deskundigen aan beide zijden aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat het beroep gegrond was voor schades 21, 23, 36, 43 en 56, en vernietigde het bestreden besluit voor deze schades. Eiser kreeg een aanvullende schadevergoeding van € 5.611,66, inclusief BTW, en het Instituut werd veroordeeld tot betaling van het griffierecht en proceskosten aan eiser. De rechtbank concludeert dat het bewijsvermoeden van artikel 6:177a BW van toepassing is, en dat het Instituut in voldoende mate een andere uitsluitende oorzaak voor de schade heeft aangewezen, waardoor het bewijsvermoeden is weerlegd. De uitspraak benadrukt de noodzaak van deskundigenrapporten en de rol van het bewijsvermoeden in schadeclaims gerelateerd aan mijnbouwschade.