In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om rectificatie van politiegegevens beoordeeld. Eiser had op 4 juni 2024 een verzoek ingediend bij de korpschef van politie, dat op 15 juli 2024 werd afgewezen. De korpschef stelde dat het verzoek buitensporig was en dat de weigering een noodzakelijke en evenredige beslissing was. Tevens werd er een beperking ingesteld voor nieuwe verzoeken van eiser voor een periode van zes maanden. Eiser was het niet eens met deze afwijzing en heeft beroep ingesteld.
De rechtbank heeft op 5 november 2024 de zaak behandeld. Eiser, zijn gemachtigde en de privacyfunctionaris van de korpschef waren aanwezig. De rechtbank oordeelde dat de korpschef onvoldoende onderbouwd had waarom het verzoek als buitensporig werd gekwalificeerd. De rechtbank constateerde dat er geen beleid was voor de beoordeling van buitensporigheid en dat de motivering van de korpschef niet voldeed aan de eisen van de wet. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde de besluiten van de korpschef van 15 juli en 9 oktober 2024. De rechtbank droeg de korpschef op om binnen vier weken na de uitspraak opnieuw te beslissen op het verzoek van eiser.
Daarnaast oordeelde de rechtbank dat de mededeling van de korpschef over de beperking van het aantal verzoeken geen besluit was in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, waardoor daartegen geen beroep openstond. Eiser had ook een verzoek om immateriële schadevergoeding ingediend, maar dit verzoek werd ter zitting ingetrokken. De rechtbank bepaalde dat de korpschef het griffierecht van eiser moest vergoeden, maar er was geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.