Overwegingen
Wat ging vooraf aan deze procedure
1. Op 16 augustus 2021 heeft eiser bij de korpschef een verzoek om inzage gedaan in alle persoonsgegevens die de nationale politie van hem verwerkt, en in het bijzonder registraties die verband houden met een veertigtal door hem in het verzoek vermelde demonstraties, protesten en evenementen. Verweerder heeft dit verzoek aangemerkt als een verzoek op grond van artikel 25 van de Wpg.
2. Met het bestreden besluit heeft verweerder het inzageverzoek gedeeltelijk toegewezen. Eiser heeft volledige inzage gekregen in 31 registraties die bij onderscheidenlijk de politie-eenheden Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, en Noord-Nederland zijn verwerkt. Inzage in een registratie van de politie-eenheid Amsterdam is op grond van artikel 27, eerste lid, onder d (bescherming rechten en vrijheden van derden), van de Wpg gedeeltelijk geweigerd. Inzage in vijf registraties van de politie-eenheid Rotterdam, waarin eiser als verdachte voorkomt, is gedeeltelijk toegewezen, zo begrijpt de rechtbank.
3. Eiser verzoekt, naast inzage in registraties en meldingen, ook om inzage in persoonsgegevens die van eiser zijn verwerkt in - onder meer - databases, computerbestanden en audio- en videodragers. Ook verzoekt eiser om inzage in de verwerking van zijn persoonsgegevens in correspondentie, waaronder schriftelijke correspondentie (brief en fax) en correspondentie per e-mails, gesprekverslagen van telefoongesprekken en WhatsApp-berichten, Twitterberichten, Facebook Messenger of anderszins uitgewisselde berichten. Het gaat om interne communicatie en ook om communicatie met derde partijen, aldus eiser in zijn verzoek.
4. Dit verzoek heeft de korpschef afgewezen op grond van artikel 27, eerste lid, onder f, van de Wpg, omdat het verzoek volgens de korpschef buitensporig is. Het verzoek brengt een grote administratieve last met zich mee en levert een onevenredige belasting van het politieapparaat op, aldus de korpschef.
5. Eiser heeft op 17 december 2021 beroep ingesteld tegen het aan hem op 12 november 2021 bekendgemaakte bestreden besluit.
6. Op 22 december 2021 heeft inzage in de toegewezen documenten plaatsgevonden.
7. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat de ter inzage gelegde politiegegevens niet compleet zijn. Eiser noemt een aantal gebeurtenissen ten aanzien waarvan hij het aannemelijk acht dat registraties over hem zijn opgemaakt, terwijl deze niet zijn vermeld in het besluit en niet ter inzage zijn gelegd. De door eiser genoemde gebeurtenissen zijn onder meer een grote demonstratie bij Shell op [medio 1] september 2016, meerdere demonstraties in Den Haag in april 2019, een afspraak op het politiebureau in Den Haag op [medio 2] april 2019 en een incident op een politiebureau in Amsterdam op [medio 2] augustus 2020. Ook heeft eiser tijdens de inzage op 22 december 2021 in een registratie gezien dat de politie Rotterdam een ‘infomail’ over hem heeft ontvangen en acht eiser het waarschijnlijk dat er meer van dergelijke mails aanwezig zijn bij de politie.
8. In reactie op verweerders standpunt dat het verzoek van eiser buitensporig is, heeft eiser verwezen naar de tekst van artikel 24a, vierde lid, van de Wpg. Op grond van dat artikel kan de korpschef, in het geval van een kennelijk ongegrond of buitensporig verzoek, weigeren gevolg te geven aan het verzoek, met name vanwege de geringe tussenpozen tussen opeenvolgende verzoeken. Eiser stelt dat hieruit volgt dat van een buitensporig verzoek alleen sprake kan zijn als het gaat om opeenvolgende verzoeken met geringe tussenpozen. Dat wordt bevestigd door het gebruik van de woorden ‘met name’ in zowel de wettekst als in de wetsgeschiedenis. Er is in het geval van het verzoek van eiser echter geen sprake van een verzoek met een repetitief karakter, omdat dit het eerste inzageverzoek is, zo stelt eiser. Alleen al daarom kan er dus geen sprake zijn van een buitensporig verzoek. Het verzoek is daarom ten onrechte afgewezen, aldus eiser.
9. Ook stelt eiser dat de motivering van de korpschef dat het verzoek arbeidsintensief is en een onevenredige belasting van de politiecapaciteit oplevert, geen standhoudt. Eiser voert aan dat in de Wpg en in de Algemene Verordening Gegevensbescherming geen aanwijzing te vinden is dat een verzoek om inzage afgewezen kan worden omdat de zoekslag te arbeidsintensief of tijdrovend zou zijn. Ook onderbouwt de korpschef de door hem gestelde werklast van het verzoek niet en maakt hij de gestelde onevenredigheid niet aannemelijk. Ook in zoverre is het verzoek daarom volgens eiser ten onrechte afgewezen.
Ontbreken standpunt korpschef
10. Verweerder heeft niet gereageerd op het herhaalde verzoek van de rechtbank om schriftelijk te reageren op het beroepschrift van eiser. Door vervolgens niet op de zitting te verschijnen, ontbreekt het standpunt van de korpschef ten aanzien de beroepsgronden van eiser.
11. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Beoordeling door rechtbank
12. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de korpschef aannemelijk heeft gemaakt dat hij al het redelijkerwijs mogelijke heeft gedaan om de gegevens van eiser te achterhalen en deze gegevens ter inzage heeft aangeboden.Naar het oordeel van de rechtbank is de korpschef hier niet in geslaagd. Zo heeft de korpschef geen inzicht gegeven in welke persoonsgegevens en welke bronnen gebruikt zijn in de zoekslag. De korpschef heeft naar het oordeel van de rechtbank nagelaten om voldoende inzichtelijk te maken op welke wijze hij heeft gezocht naar persoonsgegevens van eiser. Het beroep is daarom gegrond
13. De rechtbank heeft bij haar beoordeling betrokken dat het, mede gelet op wat eiser heeft aangevoerd, niet onaannemelijk is dat er meer politiegegevens van eiser zijn verwerkt door verweerder dan uit het bestreden besluit blijkt.
14. De rechtbank draagt de korpschef op een nieuw besluit te nemen en daarbij het volledige verzoek van eiser te betrekken. Bij de nieuw te verrichten zoekslag dient de korpschef gemotiveerd uiteen te zetten op welke persoonsgegevens is gezocht, bij welke afdelingen zoekvragen zijn uitgezet, wat het resultaat daarvan is, of naar aanleiding van dat resultaat een nadere zoekslag is, en zo ja, wat deze zoekslag inhoudt.
Is het verzoek buitensporig?
15. De rechtbank volgt eiser niet in zijn uitleg dat van een buitensporig verzoek, als bedoeld in artikel 24a, vierde lid, van de Wpg, uitsluitend sprake kan zijn als het gaat om opeenvolgende verzoeken met geringe tussenpozen. De woorden ‘met name’, als vermeld in artikel 24a, vierde lid, dienen ruimer te worden uitgelegd dan ‘uitsluitend’, de betekenis die eiser eraan geeft. Dit betekent dat, ook in het geval geen sprake is van opeenvolgende verzoeken, het verzoek zou kunnen worden afgewezen indien dit buitensporig is als bedoeld in artikel 24a, vierde lid, van de Wpg. De korpschef heeft de gestelde onevenredigheid van de werklast die het verzoek meebrengt naar het oordeel van de rechtbank echter onvoldoende gemotiveerd. Zo geeft de korpschef in het bestreden besluit geen inzicht in de tijd die uitvoering van het verzoek om inzage in de overige politiegegevens zou vergen. In zoverre is het bestreden besluit eveneens onvoldoende gemotiveerd.
16. Het ter zitting door eiser gedane voorstel om de korpschef voorafgaand aan een definitieve uitspraak op te dragen de gebreken in het bestreden besluit te herstellen (een zogenoemde bestuurlijke lus), wordt niet overgenomen door de rechtbank. Dit zou volgens de rechtbank geen doelmatige en efficiënte manier zijn om deze zaak af te doen.