ECLI:NL:RBAMS:2023:6254

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 september 2023
Publicatiedatum
10 oktober 2023
Zaaknummer
AMS 21/6063
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om inzage in politiegegevens op grond van de Wet politiegegevens

In deze zaak heeft eiser, een inwoner van Amsterdam, een verzoek ingediend om inzage in zijn politiegegevens op grond van de Wet politiegegevens (Wpg). Het verzoek is gedeeltelijk toegewezen door de korpschef van politie, maar eiser heeft beroep ingesteld omdat hij van mening is dat de motivering van het bestreden besluit niet deugdelijk is. De rechtbank heeft op 25 juli 2023 de zaak behandeld, waarbij de korpschef niet aanwezig was. Eiser heeft in zijn verzoek om inzage gevraagd naar alle persoonsgegevens die door de nationale politie van hem worden verwerkt, met specifieke aandacht voor registraties van demonstraties en andere evenementen waar hij bij betrokken was.

De rechtbank oordeelt dat de korpschef niet voldoende heeft aangetoond dat hij alle redelijke inspanningen heeft geleverd om de gevraagde gegevens te achterhalen. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd is en dat er mogelijk meer politiegegevens van eiser zijn dan in het besluit zijn vermeld. De rechtbank draagt de korpschef op om binnen acht weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen, waarbij hij het volledige verzoek van eiser in overweging moet nemen. Tevens wordt het beroep van eiser gegrond verklaard, en moet de korpschef het griffierecht en proceskosten vergoeden.

De rechtbank benadrukt dat de korpschef onvoldoende inzicht heeft gegeven in de zoekslag naar de persoonsgegevens van eiser en dat de motivering dat het verzoek buitensporig zou zijn, niet voldoende is onderbouwd. De rechtbank wijst erop dat de korpschef niet heeft gereageerd op de verzoeken van de rechtbank om schriftelijk te reageren op de beroepsgronden van eiser, wat de beoordeling van de zaak bemoeilijkt.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/6063

uitspraak van de meervoudige kamer van 28 september 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. H. van Drunen),
en

de korpschef van politie.

Procesverloop

Met het besluit van 4 november 2021 (het bestreden besluit) heeft de korpschef eisers verzoek om inzage in politiegegevens die van eiser worden verwerkt op grond van artikel 25 van de Wet politiegegevens (Wpg) gedeeltelijk toegewezen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 25 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van eiser. De korpschef is, zonder bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

Wat ging vooraf aan deze procedure
1. Op 16 augustus 2021 heeft eiser bij de korpschef een verzoek om inzage gedaan in alle persoonsgegevens die de nationale politie van hem verwerkt, en in het bijzonder registraties die verband houden met een veertigtal door hem in het verzoek vermelde demonstraties, protesten en evenementen. Verweerder heeft dit verzoek aangemerkt als een verzoek op grond van artikel 25 van de Wpg.
2. Met het bestreden besluit heeft verweerder het inzageverzoek gedeeltelijk toegewezen. Eiser heeft volledige inzage gekregen in 31 registraties die bij onderscheidenlijk de politie-eenheden Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, en Noord-Nederland zijn verwerkt. Inzage in een registratie van de politie-eenheid Amsterdam is op grond van artikel 27, eerste lid, onder d (bescherming rechten en vrijheden van derden), van de Wpg gedeeltelijk geweigerd. Inzage in vijf registraties van de politie-eenheid Rotterdam, waarin eiser als verdachte voorkomt, is gedeeltelijk toegewezen, zo begrijpt de rechtbank.
3. Eiser verzoekt, naast inzage in registraties en meldingen, ook om inzage in persoonsgegevens die van eiser zijn verwerkt in - onder meer - databases, computerbestanden en audio- en videodragers. Ook verzoekt eiser om inzage in de verwerking van zijn persoonsgegevens in correspondentie, waaronder schriftelijke correspondentie (brief en fax) en correspondentie per e-mails, gesprekverslagen van telefoongesprekken en WhatsApp-berichten, Twitterberichten, Facebook Messenger of anderszins uitgewisselde berichten. Het gaat om interne communicatie en ook om communicatie met derde partijen, aldus eiser in zijn verzoek.
4. Dit verzoek heeft de korpschef afgewezen op grond van artikel 27, eerste lid, onder f, van de Wpg, omdat het verzoek volgens de korpschef buitensporig is. Het verzoek brengt een grote administratieve last met zich mee en levert een onevenredige belasting van het politieapparaat op, aldus de korpschef.
5. Eiser heeft op 17 december 2021 beroep ingesteld tegen het aan hem op 12 november 2021 bekendgemaakte bestreden besluit.
6. Op 22 december 2021 heeft inzage in de toegewezen documenten plaatsgevonden.
Standpunt eiser
7. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat de ter inzage gelegde politiegegevens niet compleet zijn. Eiser noemt een aantal gebeurtenissen ten aanzien waarvan hij het aannemelijk acht dat registraties over hem zijn opgemaakt, terwijl deze niet zijn vermeld in het besluit en niet ter inzage zijn gelegd. De door eiser genoemde gebeurtenissen zijn onder meer een grote demonstratie bij Shell op [medio 1] september 2016, meerdere demonstraties in Den Haag in april 2019, een afspraak op het politiebureau in Den Haag op [medio 2] april 2019 en een incident op een politiebureau in Amsterdam op [medio 2] augustus 2020. Ook heeft eiser tijdens de inzage op 22 december 2021 in een registratie gezien dat de politie Rotterdam een ‘infomail’ over hem heeft ontvangen en acht eiser het waarschijnlijk dat er meer van dergelijke mails aanwezig zijn bij de politie.
8. In reactie op verweerders standpunt dat het verzoek van eiser buitensporig is, heeft eiser verwezen naar de tekst van artikel 24a, vierde lid, van de Wpg. Op grond van dat artikel kan de korpschef, in het geval van een kennelijk ongegrond of buitensporig verzoek, weigeren gevolg te geven aan het verzoek, met name vanwege de geringe tussenpozen tussen opeenvolgende verzoeken. Eiser stelt dat hieruit volgt dat van een buitensporig verzoek alleen sprake kan zijn als het gaat om opeenvolgende verzoeken met geringe tussenpozen. Dat wordt bevestigd door het gebruik van de woorden ‘met name’ in zowel de wettekst als in de wetsgeschiedenis [1] . Er is in het geval van het verzoek van eiser echter geen sprake van een verzoek met een repetitief karakter, omdat dit het eerste inzageverzoek is, zo stelt eiser. Alleen al daarom kan er dus geen sprake zijn van een buitensporig verzoek. Het verzoek is daarom ten onrechte afgewezen, aldus eiser.
9. Ook stelt eiser dat de motivering van de korpschef dat het verzoek arbeidsintensief is en een onevenredige belasting van de politiecapaciteit oplevert, geen standhoudt. Eiser voert aan dat in de Wpg en in de Algemene Verordening Gegevensbescherming geen aanwijzing te vinden is dat een verzoek om inzage afgewezen kan worden omdat de zoekslag te arbeidsintensief of tijdrovend zou zijn. Ook onderbouwt de korpschef de door hem gestelde werklast van het verzoek niet en maakt hij de gestelde onevenredigheid niet aannemelijk. Ook in zoverre is het verzoek daarom volgens eiser ten onrechte afgewezen.
Ontbreken standpunt korpschef
10. Verweerder heeft niet gereageerd op het herhaalde verzoek van de rechtbank om schriftelijk te reageren op het beroepschrift van eiser. Door vervolgens niet op de zitting te verschijnen, ontbreekt het standpunt van de korpschef ten aanzien de beroepsgronden van eiser.
Wettelijk kader
11. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Beoordeling door rechtbank
Is er meer?
12. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de korpschef aannemelijk heeft gemaakt dat hij al het redelijkerwijs mogelijke heeft gedaan om de gegevens van eiser te achterhalen en deze gegevens ter inzage heeft aangeboden. [2] Naar het oordeel van de rechtbank is de korpschef hier niet in geslaagd. Zo heeft de korpschef geen inzicht gegeven in welke persoonsgegevens en welke bronnen gebruikt zijn in de zoekslag. De korpschef heeft naar het oordeel van de rechtbank nagelaten om voldoende inzichtelijk te maken op welke wijze hij heeft gezocht naar persoonsgegevens van eiser. Het beroep is daarom gegrond
13. De rechtbank heeft bij haar beoordeling betrokken dat het, mede gelet op wat eiser heeft aangevoerd, niet onaannemelijk is dat er meer politiegegevens van eiser zijn verwerkt door verweerder dan uit het bestreden besluit blijkt.
14. De rechtbank draagt de korpschef op een nieuw besluit te nemen en daarbij het volledige verzoek van eiser te betrekken. Bij de nieuw te verrichten zoekslag dient de korpschef gemotiveerd uiteen te zetten op welke persoonsgegevens is gezocht, bij welke afdelingen zoekvragen zijn uitgezet, wat het resultaat daarvan is, of naar aanleiding van dat resultaat een nadere zoekslag is, en zo ja, wat deze zoekslag inhoudt.
Is het verzoek buitensporig?
15. De rechtbank volgt eiser niet in zijn uitleg dat van een buitensporig verzoek, als bedoeld in artikel 24a, vierde lid, van de Wpg, uitsluitend sprake kan zijn als het gaat om opeenvolgende verzoeken met geringe tussenpozen. De woorden ‘met name’, als vermeld in artikel 24a, vierde lid, dienen ruimer te worden uitgelegd dan ‘uitsluitend’, de betekenis die eiser eraan geeft. Dit betekent dat, ook in het geval geen sprake is van opeenvolgende verzoeken, het verzoek zou kunnen worden afgewezen indien dit buitensporig is als bedoeld in artikel 24a, vierde lid, van de Wpg. De korpschef heeft de gestelde onevenredigheid van de werklast die het verzoek meebrengt naar het oordeel van de rechtbank echter onvoldoende gemotiveerd. Zo geeft de korpschef in het bestreden besluit geen inzicht in de tijd die uitvoering van het verzoek om inzage in de overige politiegegevens zou vergen. In zoverre is het bestreden besluit eveneens onvoldoende gemotiveerd.
16. Het ter zitting door eiser gedane voorstel om de korpschef voorafgaand aan een definitieve uitspraak op te dragen de gebreken in het bestreden besluit te herstellen (een zogenoemde bestuurlijke lus), wordt niet overgenomen door de rechtbank. Dit zou volgens de rechtbank geen doelmatige en efficiënte manier zijn om deze zaak af te doen.

Conclusie

17. Het bestreden besluit is onvoldoende zorgvuldig voorbereid en niet deugdelijk gemotiveerd als bedoeld in de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De korpschef dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak van de rechtbank. De termijn die de rechtbank daarvoor geeft is acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak.
18. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat de korpschef aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
19. Ook krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt de korpschef op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat de korpschef het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt de korpschef tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A. Boerhorst, voorzitter, en
mr. J.C.S. van Limburg Stirum en mr. F.P. Lauwaars, leden, in aanwezigheid mr. I.G.A. Karregat, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 september 2023.
Buiten staat
te ondertekenen
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet politiegegevens

Artikel 1. (definities)
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. politiegegeven: elk persoonsgegeven dat wordt verwerkt in het kader van de uitvoering van de politietaak, bedoeld in de artikelen 3 en 4 van de Politiewet 2012, met uitzondering van:
– de uitvoering van wettelijke voorschriften anders dan de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften;
– de bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000 opgedragen taken, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel i, onder 1° en artikel 4, eerste lid, onderdeel f, van de Politiewet 2012;
b. persoonsgegeven: alle informatie over een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon;
[…]
Artikel 8. (uitvoering van de dagelijkse politietaak)
1. Politiegegevens kunnen worden verwerkt met het oog op de uitvoering van de dagelijkse politietaak gedurende een periode van één jaar na de datum van de eerste verwerking.
[…]
6. De politiegegevens, die zijn verwerkt op grond van het eerste, tweede en derde lid, worden vernietigd zodra zij niet langer noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de dagelijkse politietaak en worden in ieder geval uiterlijk vijf jaar na de datum van eerste verwerking verwijderd.
Artikel 14. (bewaartermijnen)
1. De op grond van de artikelen 8, zesde lid, 9, vierde lid, en artikel 10, zesde lid, verwijderde politiegegevens worden gedurende een termijn van vijf jaar bewaard ten behoeve van verwerking met het oog op de afhandeling van klachten en de verantwoording van verrichtingen en vervolgens vernietigd.
Artikel 24a. (informatie aan de betrokkene)
[…]
4. In het geval van een kennelijk ongegrond of buitensporig verzoek, met name vanwege de geringe tussenpozen tussen opeenvolgende verzoeken, kan de verwerkingsverantwoordelijke weigeren gevolg te geven aan het verzoek.
Artikel 25. (recht op inzage)
1. De betrokkene heeft het recht om op diens schriftelijke verzoek van de verwerkingsverantwoordelijke binnen zes weken uitsluitsel te verkrijgen over de verwerking van hem betreffende persoonsgegevens en, wanneer dat het geval is, om die persoonsgegevens in te zien en om informatie te verkrijgen over:
a. de doelen en de rechtsgrond van de verwerking;
b. de betrokken categorieën van politiegegevens;
c. de vraag of de deze persoon betreffende politiegegevens gedurende een periode van vier jaar voorafgaande aan het verzoek zijn verstrekt en over de ontvangers of categorieën van ontvangers aan wie de gegevens zijn verstrekt, met name ontvangers in derde landen of internationale organisaties;
d. de voorziene periode van opslag of indien dat niet mogelijk is, de criteria om die termijn te bepalen;
e. het recht te verzoeken om rectificatie, vernietiging of afscherming van de verwerking van hem betreffende politiegegevens;
f. het recht een klacht in te dienen bij de Autoriteit persoonsgegevens, en de contactgegevens van die autoriteit;
g. de herkomst, voor zover beschikbaar, van de verwerking van hem betreffende politiegegevens.
Artikel 27. (uitzonderingen)
1. Een verzoek als bedoeld in de artikelen 25, eerste lid, en 28, eerste en tweede lid, wordt afgewezen voor zover dit een noodzakelijke en evenredige maatregel is:
a. ter vermijding van belemmering van de gerechtelijke onderzoeken of procedures;
b. ter vermijding van nadelige gevolgen voor de voorkoming, de opsporing, het onderzoek en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen;
c. ter bescherming van de openbare veiligheid;
d. ter bescherming van de rechten en vrijheden van derden;
e. ter bescherming van de nationale veiligheid;
f. ingeval van een kennelijk ongegrond of buitensporig verzoek, als bedoeld in artikel 24a, vierde lid.
2. Een gehele of gedeeltelijke afwijzing van een verzoek als bedoeld in het eerste lid is schriftelijk en bevat de redenen voor de afwijzing.

Voetnoten

1.Memorie van Toelichting Wijziging Wpg, Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, 34889, nr. 3 pag. 77.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1331.