ECLI:NL:RBDHA:2023:8642

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 maart 2023
Publicatiedatum
14 juni 2023
Zaaknummer
AWB-23_1651
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een herhaald verzoek om voorlopige voorziening in het kader van de Wet open overheid

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 30 maart 2023, wordt een herhaald verzoek om een voorlopige voorziening behandeld. Verzoeker, die in Frankrijk woont, had eerder een besluit van verweerder aangevochten dat zijn Woo-verzoeken buiten behandeling stelde wegens misbruik van recht. De voorzieningenrechter had eerder een verzoek om schorsing van dit besluit afgewezen. Verzoeker diende een nieuw verzoek in, omdat de eerdere beslissing volgens hem niet voldoende gemotiveerd was en verstrekkende gevolgen had voor zijn rechten. De voorzieningenrechter oordeelt dat er sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden die een inhoudelijke beoordeling rechtvaardigen. Hoewel er geen spoedeisend belang is, is er wel sprake van evidente onrechtmatigheid van de opgelegde maatregel die verzoeker beperkt in het indienen van Woo-verzoeken. De voorzieningenrechter besluit dat de maatregel die verzoeker beperkt tot twee Woo-verzoeken per maand geschorst wordt totdat op het beroep is beslist. Dit betekent dat verzoeker voorlopig niet meer beperkt wordt in het indienen van verzoeken. Daarnaast wordt verweerder veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/1651

uitspraak van de voorzieningenrechter van 30 maart 2023 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] (Frankrijk), verzoeker

en

de Nationale Ombudsman

(gemachtigde: mr. L Scheppink).

Procesverloop

Bij besluit van 12 december 2022 (primaire besluit) heeft verweerder besloten om alle verzoeken in het kader van de Wet open overheid (Woo), ingediend door of namens verzoeker na 17 november 2022, buiten behandeling te stellen wegens misbruik van recht. [1]
Verweerder heeft bij dit besluit ook meegedeeld dat hij na de inwerkingtreding van het bestreden besluit maximaal twee Woo-verzoeken per maand van verzoeker in behandeling zal nemen. [2]
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter heeft dat verzoek afgewezen bij uitspraak van 7 februari 2023 (SGR 22/8223).
Op 1 maart 2023 heeft verzoeker een nieuw verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. Voordat een zitting heeft plaatsgevonden, heeft verweerder bij besluit van 9 maart 2023 (bestreden besluit) het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard. Verzoeker heeft hiertegen beroep (SGR 23/1926) ingesteld, zodat het verzoek om een voorlopige voorziening geldt als een verzoek gedaan hangende het beroep bij de rechtbank.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 16 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

Herhaald verzoek om een voorlopige voorziening
1. Verzoeker heeft eerder verzocht het primaire besluit te schorsen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek afgewezen.
2. Een herhaald verzoek om een voorlopige voorziening kan alleen voor toewijzing in aanmerking komen als sprake is van een terecht beroep op nieuwe feiten of omstandigheden door verzoeker. [3] Het moet gaan om feiten of omstandigheden die verzoeker ten tijde van het vorige verzoek niet bekend waren en redelijkerwijs ook niet bekend konden zijn, of nieuwe feiten of omstandigheden van na de uitspraak op het vorige verzoek, die een herhaald verzoek rechtvaardigen.
3. De voorzieningenrechter zal daarom beoordelen of sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden die een inhoudelijke behandeling van dit verzoek rechtvaardigen.
Is sprake van nieuwe feiten of omstandigheden?
3. Verzoeker heeft ter zitting toegelicht dat de vijf Woo-verzoeken [4] hun actualiteit hebben verloren en zijn spoedeisend belang daarom niet gelegen is in een oordeel over de buiten behandeling stelling van deze vijf verzoeken. Het is verzoeker te doen om de maatregel die hem bij het primaire besluit is opgelegd. Doordat verzoeker maar twee Woo-verzoeken per maand kan indienen en verweerder hierbij ook de zaken meetelt waarbij hij als gemachtigde optreedt, wordt het hem zo goed als onmogelijk gemaakt om als gemachtigde mensen bij te staan. Verzoeker heeft verder naar voren gebracht dat verweerder sinds 12 december 2022 geen enkel Woo-verzoek meer heeft willen behandelen, waardoor hem zijn rechten uit hoofde van de Woo volledig zijn ontnomen. Ook heeft verzoeker erop gewezen dat verweerder in het bestreden besluit niet is ingegaan op de bezwaargronden die hij tegen de maatregel heeft aangevoerd.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat er geen nieuwe feiten of gewijzigde omstandigheden zijn die een inhoudelijke behandeling van het verzoek rechtvaardigen.
5. De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder sinds de eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter een besluit op bezwaar heeft genomen en hiermee heeft beslist op verzoekers bezwaar tegen de buiten behandeling stelling van de genoemde vijf Woo-verzoeken. Verweerder is daarbij niet ingegaan op verzoekers bezwaar tegen de maatregel dat hij nog maar twee Woo-verzoeken per maand mag indienen. Nu in het bestreden besluit een motivering ten aanzien van de opgelegde maatregel ontbreekt, terwijl deze maatregel voor verzoeker verstrekkende gevolgen heeft, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om aan te nemen dat hier sprake is van een relevante wijziging in feiten of omstandigheden. Hierbij is tevens van belang dat aannemelijk is dat de beroepsfase meer tijd in beslag zal nemen dan de bezwaarfase waardoor de beperking ingrijpender gevolgen heeft dan ten tijde van het primaire besluit. De voorzieningenrechter komt daarom toe aan een inhoudelijke beoordeling van het herhaald verzoek om een voorlopige voorziening.
Inhoudelijke beoordeling van het verzoek
6. Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat artikel 4.6 van de Woo hem ook de mogelijkheid biedt om – als misbruik is vastgesteld – het aantal in te dienen verzoeken te beperken en dat de antimisbruikbepaling en de toelichting op deze bepaling daarnaast ruimte biedt om de in het artikel gestelde termijn van twee weken niet fataal te laten zijn als later tijdens de behandeling van een Woo-verzoek blijkt van misbruik van recht.
7. Verzoeker betwist dat verweerder bevoegd is om een besluit te nemen waarbij het aantal verzoeken dat hij namens hemzelf, namens de Stichting en als rechtsbijstandsverlener mag indienen tot twee per maand wordt beperkt. Hij stelt dat de wet daartoe geen mogelijkheid biedt. Alleen de burgerlijke rechter kan een dergelijke maatregel opleggen waarbij zijn rechten op grond van de Woo aanmerkelijk worden beperkt. Hij stelt daarbij voorts dat zijn zaak niet vergelijkbaar is met eerdere zaken waarin de burgerlijke rechter de mogelijkheden om een bestuursorgaan te benaderen, heeft beperkt. Het aantal verzoeken en contactmomenten dat in die zaken aan de orde is, overstijgt het aantal Woo-verzoeken dat hij bij verweerder heeft ingediend ruimschoots. Verder betwist verzoeker de rechtmatigheid van de buiten behandeling stelling van de vijf Woo-verzoeken. Verweerder heeft niet de strikte termijn van twee weken uit artikel 4.6 van de Woo in acht genomen.
8. Zoals de voorzieningenrechter in de eerdere uitspraak heeft overwogen, is in deze zaak geen sprake van een zwaarwegend spoedeisend belang. Verzoeker heeft weliswaar gewezen op het momentum dat zou zijn ontstaan als het gaat om media-aandacht en maatschappelijke belangstelling voor hetgeen hij aan de orde wil stellen met zijn Woo-verzoeken aan en over verweerder dat door het bestreden besluit wordt doorkruist, maar naar het oordeel van de voorzieningenrechter is onvoldoende aannemelijk geworden dat het bestreden besluit in dit verband leidt tot onomkeerbare gevolgen. Daar staat tegenover dat verzoeker terecht heeft gewezen op het feit dat bestuursorganen die de wettelijke mogelijkheden wensen te beperken om verzoeken of aanvragen in te dienen wegens misbruik van die mogelijkheden, zich hiervoor in het verleden in voorkomende gevallen tot de burgerlijke rechter hebben gewend. Dit nu het zonder wettelijke grondslag niet mogelijk is om een dergelijke ingrijpende beperking op te leggen zonder tussenkomst van de rechter. Het is zeer de vraag of de wetgever met de antimisbruikbepaling in artikel 4.6 van de Woo een grondslag heeft geschapen voor bestuursorganen om eigenstandig de mogelijkheid te beperken om Woo-verzoeken in te dienen, zoals verweerder betoogt. Gelet op de verstrekkende gevolgen van de opgelegde beperking, op het feit dat verzoeker dit punt uitgebreid aan de orde heeft gesteld in zijn bezwaarschrift en dat verweerder dit in het bestreden besluit kennelijk ongemotiveerd terzijde heeft geschoven, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het bestreden besluit op dit onderdeel evident onrechtmatig is. Nu ook hierin aanleiding kan bestaan tot het treffen van een voorlopige voorziening, wordt het gebrek aan spoedeisend belang verzoeker in dit geval niet tegengeworpen.
9. De vraag of artikel 4.6 van de Woo bestuursorganen de ruimte geeft om een maatregel op te leggen waardoor een Woo-verzoeker wordt beperkt in zijn recht op toegang tot informatie, is niet eenvoudig te beantwoorden. Ditzelfde geldt voor de vraag hoe fataal de termijn is waarbinnen een bestuursorgaan een verzoek op grond van artikel 4.6 van de Woo buiten behandeling mag stellen. Dit zijn vragen die niet eerder in rechte zijn beantwoord. Zij vergen nader onderzoek en lenen zich minder goed voor beantwoording in deze voorlopige voorzieningenprocedure. De voorzieningenrechter zal daarom aan de hand van een belangenafweging bepalen of het verzoek om een voorlopige voorziening al dan niet moet worden toegewezen.
10. Omdat – zoals eerder overwogen – de beperking om verzoeken in te dienen bij verweerder verstrekkende gevolgen voor verzoeker heeft en het nog geruime tijd kan duren voordat het beroep in deze zaak is behandeld, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het belang van verzoeker bij schorsing van dit onderdeel van het bestreden besluit totdat ten gronde over de zaak is geoordeeld, groter is dan het belang van verweerder bij handhaving daarvan. Hierbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat verzoeker weliswaar een relatief groot aantal Woo-verzoeken heeft gedaan in de afgelopen periode, maar dat niet is gebleken dat bij verweerder hierdoor onoverkomelijke problemen zijn ontstaan. Daarnaast heeft verweerder de mogelijkheid om – indien hij van oordeel is dat kennelijk of evident sprake is van misbruik – verzoeken in voorkomende gevallen buiten behandeling te stellen, zoals hij ook in het bestreden besluit heeft gedaan. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om over te gaan tot schorsing van het onderdeel van het bestreden besluit waarbij verweerder het standpunt heeft gehandhaafd dat de vijf Woo-verzoeken op goede gronden buiten behandeling zijn gesteld. Dit betekent dat verweerder deze Woo-verzoeken vooralsnog niet in behandeling hoeft te nemen. Hierbij is van belang dat verzoeker ter zitting heeft aangegeven dat hij geen zwaarwegend belang heeft bij de spoedige behandeling van deze specifieke Woo-verzoeken.
11. De voorzieningenrechter zal daarom het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toewijzen in die zin dat de door verweerder opgelegde maatregel die maakt dat verzoeker nog maar twee Woo-verzoeken per maand mag indienen, zal worden geschorst totdat op het beroep is beslist. Het verzoek wordt voor het overige afgewezen.

Conclusie en gevolgen

12. De voorzieningenrechter wijst het verzoek (deels) toe. Dat betekent dat verzoeker voorlopig, in ieder geval totdat op het beroep is beslist, niet meer wordt beperkt in het indienen van Woo-verzoeken.
13. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, krijgt verzoeker ook een vergoeding voor zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 488,98 omdat verzoeker reis- en verblijfskosten heeft moeten maken om de zitting te kunnen bijwonen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe in de zin dat de maatregel dat verzoeker zelf, dan wel namens de Stichting de Verbeelding of namens derden maximaal twee verzoeken per maand mag indienen, wordt geschorst totdat op het beroep van verzoeker is beslist;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,00 aan verzoeker te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 488,98 te betalen aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van Y.E. de Loos, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Op grond van de antimisbruikbepaling neergelegd in artikel 4.6 van de Woo.
2.Dit betreft verzoeken ingediend door verzoeker persoonlijk, verzoeken die namens de Stichting de Verbeelding zijn ingediend en verzoeken waarbij verzoeker als gemachtigde optreedt.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1569.
4.Woo-verzoeken van 18, 21, 22 en 25 november en 1 december 2022.