ECLI:NL:RBNNE:2024:5153

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
6 januari 2025
Zaaknummer
11053486 BU VERZ 24-734
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake administratieve sanctie voor verkeersvoorschriften met betrekking tot niet rechtshouden op autoweg

Op 17 december 2024 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Assen, een mondelinge uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een administratieve sanctie opgelegd aan [betrokkene] wegens het niet zoveel mogelijk rechtshouden op een autoweg. De sanctie van € 229,00 werd opgelegd voor een gedraging die plaatsvond op 12 december 2022. De kantonrechter, mr. P.G. Wijtsma, heeft de zaak inhoudelijk behandeld, waarbij de gemachtigde van betrokkene, mr. M. Lagas van Appjection B.V., aanwezig was, evenals de vertegenwoordiger van de officier van justitie, mr. S. Bayram.

De kantonrechter constateerde dat de sanctie was opgelegd aan [betrokkene] als kentekenhoudster van de auto waarmee de gedraging was begaan, maar dat de daadwerkelijke gedraging was verricht door [leaserijder]. De gemachtigde had twee machtigingen overgelegd, waarvan de eerste was verlopen, maar de tweede was geldig. De kantonrechter oordeelde dat er voldoende inspanningen waren geleverd om een deugdelijke tussenmachtiging te verkrijgen, waardoor hij overging tot inhoudelijke behandeling van het beroep.

De kern van de zaak betrof de vraag of de bestuurder ten onrechte niet was staande gehouden. De kantonrechter oordeelde dat de verbalisanten, die met spoed achter een gestolen voertuig aan moesten, niet in staat waren om de bestuurder staande te houden. De kantonrechter concludeerde dat de gedraging was vastgesteld en dat de sanctie terecht was opgelegd. Echter, er was sprake van een schending van de redelijke termijn van berechting, wat leidde tot een vermindering van de sanctie met 25%. De kantonrechter matigde de sanctie tot € 174,00 en kende proceskosten toe aan de betrokkene.

De beslissing van de kantonrechter werd gegrond verklaard, de eerdere beslissing van de officier van justitie werd vernietigd, en de betrokkene kreeg het teveel betaalde terug. De griffier was verhinderd om het proces-verbaal te ondertekenen, en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Assen
Bestuursrecht
beschikkingsnummer: 254252951
zaaknummer: 11053486 BU VERZ 24-734
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak gedaan ter openbare zitting van 17 december 2024 in het beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv), ingediend door

[betrokkene]

gevestigd te [plaats] ,
hierna te noemen: betrokkene,
gemachtigde: mr. M. Lagas, Appjection B.V..
Zitting hebben
als kantonrechter : mr. P.G. Wijtsma
als griffier : R. de Hoop
Als gemachtigde van betrokkene is ter zitting verschenen F.J. Woud, kantoorgenote van mr. Lagas. [leaserijder] is ook ter zitting verschenen. Als vertegenwoordigster van de officier van justitie is verschenen mr. S. Bayram.
Betrokkene heeft een sanctie van € 229,00 (inclusief administratiekosten) opgelegd gekregen wegens het ‘niet zoveel mogelijk rechtshouden op een autoweg of autosnelweg’ verricht op 12 december 2022, om 18:09 uur, op de Rijksweg (N33) te Rolde, gemeente Aa en Hunze, met een personenauto gekentekend [kenteken] .
De kantonrechter sluit het onderzoek en doet onmiddellijk mondeling uitspraak. Hij overweegt daarbij als volgt:
Hij stelt vast dat de sanctie is opgelegd aan [betrokkene] als kentekenhoudster van de personenauto waarmee de verweten gedraging is begaan. De gedraging is begaan door [leaserijder] . Het beroep is ingediend door mr. Lagas.
De kantonrechter constateert vervolgens dat door gemachtigde twee machtigingen zijn overgelegd. Uit de eerste machtiging blijkt dat [betrokkene] als betrokkene en kentekenhoudster Appjection machtigt om namens haar in beroep te gaan. Deze machtiging verliep echter op 10 maart 2024. Op de zitting heeft Woud een machtiging overgelegd waaruit blijkt dat Appjection door [betrokkene] gevolmachtigd is tot en met 11 maart 2025. Deze machtiging nu in orde.
Uit de tweede machtiging blijkt dat [leaserijder] Appjection machtigt om namens hem in beroep te gaan. Omdat een tussenmachtiging van [betrokkene] aan [leaserijder] mist, heeft de griffie van deze rechtbank op 14 november 2024 een brief aan gemachtigde verstuurd met het verzoek om binnen twee weken na 17 mei 2024 een deugdelijke machtiging aan te leveren.
Woud heeft op de zitting aangegeven dat [leaserijder] meerdere keren contact heeft opgenomen met [betrokkene] en dat hij ook een tussenmachtiging heeft ontvangen. Deze is echter ondertekend door iemand die volgens het uittreksel van de Kamer van Koophandel niet als bevoegd bestuurder is aangemerkt.
Gelet op de inspanningen van [leaserijder] om een deugdelijke tussenmachtiging te verkrijgen van [betrokkene] , stapt de kantonrechter over dit formele punt heen en acht hij het voldoende aannemelijk dat [leaserijder] gemachtigd is door [betrokkene] om Appjection als gemachtigde in te schakelen. Dit betekent dat hij overgaat tot een inhoudelijke behandeling van het beroep.
Voor wat betreft het verweer dat [leaserijder] als bestuurder ten onrechte niet is staande gehouden, oordeelt de kantonrechter als volgt. In artikel 5 van de Wahv ligt het uitgangspunt besloten dat de ambtenaar die een gedraging constateert de bestuurder staande houdt en zijn identiteit vaststelt, zodat aan hem als bestuurder een sanctie kan worden opgelegd. Dit uitgangspunt lijdt uitzondering indien redelijkerwijs geen mogelijkheid bestaat om de identiteit van de bestuurder vast te stellen, in welk geval de sanctie aan de kentekenhouder wordt opgelegd. Als op dit punt verweer wordt gevoerd, zal de kantonrechter daarop uitdrukkelijk moeten beslissen.
Uit de verklaring van de verbalisanten in het zaakoverzicht blijkt dat zij in een onopvallend dienstvoertuig reden en op weg waren om te posten in verband met een gestolen voertuig met Duitse kentekenplaten. Daarom konden zij het voertuig van betrokkene niet staande houden.
Naast de verklaring van de verbalisant in het zaakoverzicht bevindt zich in het dossier een aanvullend proces-verbaal van 12 juli 2023. Daarin verklaart de betrokken verbalisant onder ambtsbelofte dat er ten tijde van de gedraging een gestolen voertuig, voorzien van Duitse platen, was aangetroffen door collega’s, dat vermoedelijk binnen korte tijd ging rijden. Het vermoeden was dat het voertuig bij een eventuele staandehouding zou pogen ervandoor te gaan. De verbalisant verklaart dat zij met enige spoed, maar zonder gebruik van optische en geluidssignalen, onderweg waren. Er waren volgens hem onvoldoende eenheden die zijn opgeleid voor deze taak in dienst en dit is de reden dat zij niet konden overgaan tot een staandehouding.
De kantonrechter is van oordeel dat uit deze aanvullende verklaring voldoende blijkt dat er geen reële mogelijkheid bestond om de bestuurder staande te houden. Dat uit de aanvullende verklaring van de verbalisant volgens gemachtigde niet blijkt wat precies de prioriteit was, volgt hij niet. De verbalisanten moesten immers met spoed achter een gestolen voertuig aan en hebben zelf de inschatting gemaakt dat dit een hogere prioriteit had dan het staandehouden van de bestuurder. Uit de aanvullende verklaring blijkt ook dat het achteraf een goede keuze van de verbalisanten is geweest om niet over te gaan tot een staandehouding, omdat hun komst zeer noodzakelijk is geweest.
Ook het verweer dat het onduidelijk is welk doel het seinen met de stoptransparant had, volgt de kantonrechter niet. Uit de verklaring blijkt immers duidelijk dat dit seinen was bedoeld om de bestuurder te attenderen op zijn rijgedrag en niet om hem staande te houden. Alles overwegende is de kantonrechter van oordeel dat het de verbalisanten in dit geval was toegestaan om met toepassing van artikel 5 van de Wahv de sanctie aan de kentekenhouder op te leggen.
[leaserijder] heeft op zitting aangevoerd dat hij de gedraging zelf ook betwist. Hij heeft aangevoerd dat hij zich niet kan voorstellen dat hij over een afstand van 3,8 kilometer links heeft gereden, ook gelet op het feit dat het op dat tijdstip niet druk op de weg was.
Over de verweten gedraging is de kantonrechter van oordeel dat hetgeen door [leaserijder] is aangevoerd onvoldoende aanleiding biedt te twijfelen aan de uitgebreide en gedetailleerde verklaring van de verbalisant. De gedraging is door twee verbalisanten waargenomen en zij zagen dat de bestuurder over een afstand van ten minste 3.800 meter op de linkerrijstrook reed, terwijl de rechterrijstrook over die afstand geheel vrij van verkeer was. De kantonrechter overweegt dat de verklaring van de verbalisant zo kan worden opgevat dat zij hebben waargenomen dat er gedurende ten minste 3.800 meter voldoende mogelijkheid was voor de bestuurder om rechts in te voegen, omdat er op de rechterrijbaan voldoende gaten waren. Daarnaast blijkt uit het dossier dat de verbalisanten meerdere keren hun politietransparant aan de achterzijde hebben aangezet om de bestuurder te attenderen op zijn rijgedrag, maar dat dit geen effect had. De kantonrechter is van oordeel dat op basis van de beschikbare gegevens kan worden vastgesteld dat de gedraging is verricht. De sanctie is terecht opgelegd.
De vertegenwoordigster heeft ter zitting wel aangevoerd dat sprake is van schending van de redelijke termijn van berechting, nu de verweten gedraging meer dan twee jaar geleden heeft plaatsgevonden. In de jurisprudentie is bepaald dat de redelijke termijn van berechting in eerste aanleg ten hoogste twee jaar bedraagt, waarbij de termijn aanvangt op het moment dat vanwege het bestuursorgaan jegens de beboete persoon een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat hem een boete zal worden opgelegd. De procedure in administratief beroep is in deze termijn begrepen; de termijn eindigt met de uitspraak van de kantonrechter.
Gelet op het vorenstaande is sprake van een schending van de redelijke termijn van berechting. Ingevolge het arrest van het hof Arnhem-Leeuwarden van 28 juli 2023 [1] wordt voortaan als uitgangspunt gehanteerd dat indien de redelijke termijn van berechting is overschreden, hetzij in de procedure in eerste aanleg, hetzij in de procedure in hoger beroep, het sanctiebedrag zoals dat in die procedure is of had moeten worden vastgesteld in beginsel wordt gematigd met 25%. Gelet op dat arrest zal de kantonrechter het sanctiebedrag dan ook matigen met 25%. Dit maakt dat het sanctiebedrag wordt gewijzigd van € 220,00 exclusief administratiekosten naar € 165,00 plus € 9,00 administratiekosten, tezamen € 174,00.
Over de proceskostenvergoeding overweegt de kantonrechter dat de matiging van het sanctiebedrag uitsluitend haar grondslag vindt in de overschrijding van de redelijke termijn van berechting. Volgens eerdergenoemd arrest, rechtsoverweging 26, komen dan alleen de proceskosten gemaakt in de fase waarin de redelijke termijn van berechting is overschreden, voor vergoeding in aanmerking. De kantonrechter kent betrokkene dan ook alleen een proceskostenvergoeding toe voor de fase van beroep bij de kantonrechter.
Ingevolge de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht wordt per 1 januari 2024 aan het indienen van het beroepschrift bij de kantonrechter één punt toegekend ter waarde van
€ 875,00. Daarnaast wordt er ook één punt toegekend voor het verschijnen ter zitting ter waarde van € 875,00. Gelet op de aard van de zaak en conform de lijn van het hof past de kantonrechter de wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toe. Aldus zal hij de officier van justitie veroordelen in de proceskosten tot een bedrag van € 875,00 (= twee punten x € 875,- x 0,5).
Met ingang van 1 januari 2024 is in artikel 13a, derde en vierde lid, van de Wahv bepaald dat uitbetalingen ingevolge een beslissing op het administratief beroep of een uitspraak op beroep op grond van deze wet uitsluitend plaatsvinden op een bankrekening die op naam staat van degene aan wie de beschikking van de administratieve sanctie is opgelegd. Er is geen overgangsrecht van toepassing en deze vorderingen tot uitbetaling zijn niet vatbaar voor vervreemding of verpanding. Gelet op recente jurisprudentie van het hof is de kantonrechter niet bevoegd om over de uitbetaling te beslissen.

Beslissing

De kantonrechter:
 verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond;
 vernietigt deze beslissing;
 verklaart het beroep tegen de inleidende beschikking gegrond;
 wijzigt de inleidende beschikking in zoverre dat de sanctie wordt gematigd tot
€ 174,00 (inclusief administratiekosten);
 bepaalt dat betrokkene het teveel betaalde aan zekerheidstelling terugkrijgt;
 veroordeelt de officier van justitie in de kosten van de procedure, aan de zijde van de betrokkene vastgesteld op € 875,00;
 verklaart zich onbevoegd om over de uitbetaling te beslissen.
Waarvan proces-verbaal,
de griffier is verhinderd kantonrechter,
om dit proces-verbaal te tekenen.

Rechtsmiddel

Als u het met de beslissing op uw beroep niet eens bent, dan kunt u binnen zes weken na de hieronder vermelde datum van toezending van deze beslissing hoger beroep instellen bij het
gerechtshof Arnhem - Leeuwarden, maar alleen als:
a. de u opgelegde administratieve sanctie meer dan € 110,00 bedraagt, of
b. uw beroep niet-ontvankelijk is verklaard omdat u geen (of niet op tijd) zekerheid heeft gesteld.
Het (hoger) beroepschrift moet worden ingediend bij de rechtbank Noord-Nederland, Afdeling Bestuursrecht, locatie Groningen (Postbus 150, 9700 AD Groningen). U dient daarbij het zaaknummer te vermelden.
De wet gaat uit van een geheel schriftelijke procedure, tenzij door u bij het (hoger) beroepschrift uitdrukkelijk om een zitting is gevraagd.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Voetnoten

1.hof Arnhem-Leeuwarden, 28 juli 2023 (ECLI:NL:GHARL:2023:6369).