ECLI:NL:RBNNE:2024:4805

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
1 november 2024
Publicatiedatum
9 december 2024
Zaaknummer
LEE 23/3333
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herzieningsverzoek inzake omgevingsvergunning en handhaving

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 1 november 2024 uitspraak gedaan op het herzieningsverzoek van een eerdere uitspraak van 21 november 2018. Verzoeker, vertegenwoordigd door H.R. Gobes, had beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van 2 juli 2018, waarbij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Harlingen de omgevingsvergunning voor het bouwen had ingetrokken. De rechtbank had het beroep van verzoeker in 2018 ongegrond verklaard.

Verzoeker heeft op 7 augustus 2024 een verzoek tot herziening ingediend, onder verwijzing naar artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft het verzoek behandeld op 2 oktober 2024, waarbij de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigden van het college aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat de feiten en omstandigheden die verzoeker aanvoert, hem bekend waren vóór de eerdere uitspraak en niet tot een andere uitspraak zouden hebben geleid.

De rechtbank benadrukte dat het herzieningsverzoek niet bedoeld is om een eerder geschil opnieuw te behandelen of om argumenten die eerder zijn aangevoerd opnieuw naar voren te brengen. De rechtbank concludeerde dat verzoeker niet voldeed aan de voorwaarden voor herziening zoals gesteld in de Awb, en wees het verzoek af. De uitspraak werd gedaan door mr. R.L. Vucsán, in aanwezigheid van griffier mr. M. Dijk, en is openbaar uitgesproken op 1 november 2024.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 23/3333-HERZIENING
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 november 2024 op het herzieningsverzoek van de uitspraak van deze rechtbank van 21 november 2018 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: H.R. Gobes),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Harlingen,het college
(gemachtigden: M. de Wit en R. Draaisma)

Inleiding

1. Verzoeker heeft tegen de beslissing op bezwaar van 2 juli 2018 (het bestreden besluit) beroep ingesteld.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep van verzoeker op 21 november 2018 ongegrond verklaard.
1.2.
Op 7 augustus 2024 heeft verzoeker een verzoek tot herziening gedaan als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Op 18 september 2024 heeft de rechtbank aanvullende documenten van verzoeker ontvangen.
De rechtbank heeft het verzoek op 2 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van het college.

Beoordeling door de rechtbank

2. Op grond van artikel 8:119, eerste lid, van de Awb kan de bestuursrechter op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die
a. a) hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b) bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c) waren ze eerder bij de bestuursrechter bekend, tot een andere uitspraak hadden geleid.
2.1.
Verzoeker heeft tegen de uitspraak van 21 november 2018 geen hoger beroep ingediend. De uitspraak is dus onherroepelijk geworden.
2.2.
Volgens vaste rechtspraak [1] is bij de beoordeling van een herzieningsverzoek uitsluitend van belang of feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb zijn gesteld.
2.3.
Het bijzondere rechtsmiddel van herziening is niet bedoeld om het geschil waarover al eerder bij uitspraak is beslist, naar aanleiding van die uitspraak opnieuw aan de rechter voor te leggen. Ook is dit rechtsmiddel niet bedoeld om een partij de gelegenheid te bieden om argumenten die in een eerdere procedure naar voren zijn gebracht opnieuw naar voren te brengen en aldus het debat te heropenen nadat is gebleken dat de aangevoerde feiten en omstandigheden niet tot het gewenste resultaat hebben geleid.
2.4.
Uit de onderbouwing van het herzieningsverzoek en de documenten die verzoeker daarbij heeft gevoegd blijkt dat verzoeker vóór de uitspraak op de hoogte was van feiten en omstandigheden waarop hij thans een beroep doet, namelijk dat vergunninghouder geen eigenaar zou zijn van het perceel waarop hij wilde bouwen en dat het college als grondslag voor vergunningvrij bouwen artikel 3, eerste lid, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor) aannam. Dit was immers tijdens de hoorzitting in bezwaar al besproken.
2.5.
Daarnaast stelt verzoeker enkele feiten die, naar het oordeel van de rechtbank, niet tot een andere uitspraak van de bestuursrechter hadden geleid, waren ze wel eerder bekend geweest. Het invullen van de aanvraag en de vergunningcheck is bijvoorbeeld niet van belang, nu ter zitting door de rechtbank beoordeeld is of het bouwwerk aan de vereisten van artikel 3, eerste lid, van bijlage II bij het Bor voldeed en de gegevens waarover, volgens verzoeker, onjuiste informatie zou zijn gegeven, niet zagen op de vereisten zoals gesteld door dat artikel.
De omstandigheid dat het besluit om al dan niet te handhaven ná 1 juli 2018 is genomen, zou ook niet relevant geweest zijn voor de rechtbank omdat de vraag die in die procedure voorlag was of het bouwwerk vergunningvrij gebouwd kon worden en níet of er aanleiding voor het college was om (op een andere grond) handhavend op te treden tegen het bouwwerk.
2.6.
Verzoeker doet daarnaast aannames die feitelijk onjuist zijn. Zo meent verzoeker dat er geen schriftelijk besluit tot intrekking van de vergunning is, maar met het besluit van 2 juli 2018 – gericht aan verzoeker – heeft het college de omgevingsvergunning voor het bouwen ingetrokken. Verzoeker meent tevens dat het college bij de handhaving de situatie moet beoordelen zoals die was op 20 juni 2018. Dit is onjuist en ook niet mogelijk. Om te handhaven dient het college eerst een controle uit te voeren. Deze kan nooit op hetzelfde moment als het verstuurde handhavingsverzoek plaatsvinden.
2.7.
Bovenstaande betekent dat niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 8:119, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb, zodat het bijzondere rechtsmiddel van herziening niet open staat voor deze uitspraak. Het herzieningsverzoek is dus ongegrond en zal daarom worden afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding

Beslissing

De rechtbank wijst het herzieningsverzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.L. Vucsán, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Dijk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 november 2024.
griffier
Rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 9 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2830.