ECLI:NL:RVS:2015:2830

Raad van State

Datum uitspraak
9 september 2015
Publicatiedatum
9 september 2015
Zaaknummer
201406401/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • E. Helder
  • B.P.M. van Ravels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van uitspraak inzake bestemmingsplan Buitengebied 2011 te Boxtel

Op 9 september 2015 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op het verzoek tot herziening van een eerdere uitspraak van 20 juni 2014. In die eerdere uitspraak werden de beroepen van verzoekers [verzoeker A] en [verzoeker B] gegrond verklaard, waarbij het besluit van de raad van de gemeente Boxtel van 10 april 2012, dat het bestemmingsplan "Buitengebied 2011" vaststelde, deels werd vernietigd. Verzoekers hebben op 30 juli 2014 een verzoek tot herziening ingediend, omdat zij van mening waren dat er nieuwe feiten en omstandigheden waren die niet eerder bekend waren en die tot een andere uitspraak hadden kunnen leiden.

De Afdeling heeft het verzoek ter zitting behandeld op 18 augustus 2015. Verzoekers stelden dat er geen oordeel was gegeven over hun betoog met betrekking tot de waterbergingsgebieden en de weergave van watergangen in de planverbeelding. Ze wilden nieuw kaartmateriaal overleggen ter onderbouwing van hun betoog. De Afdeling oordeelde echter dat de aangevoerde feiten en omstandigheden niet voldeden aan de criteria van artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit artikel stelt dat herziening alleen mogelijk is op basis van feiten die vóór de uitspraak plaatsvonden, niet bekend waren en die, indien ze eerder bekend waren geweest, tot een andere uitspraak hadden kunnen leiden.

De Afdeling concludeerde dat verzoekers niet voldoende nieuwe feiten of omstandigheden hadden aangevoerd. De eerder aangevoerde argumenten waren al in de eerdere procedure naar voren gebracht en de herziening was niet bedoeld om het geschil opnieuw te behandelen. Daarom werd het verzoek tot herziening afgewezen. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201406401/1/R3.
Datum uitspraak: 9 september 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzoek van:
[verzoeker A] en [verzoeker B], beiden wonend te Boxtel,
verzoekers,
om herziening (artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) van de uitspraak van de Afdeling van 20 juni 2014, in zaak nr. 201206258/1/R3.
Procesverloop
Bij uitspraak van 20 juni 2014, in zaak nr. 201206258/1/R3, heeft de Afdeling onder meer de beroepen van [verzoeker A] en [verzoeker B] gegrond verklaard en het besluit van de raad van de gemeente Boxtel van 10 april 2012, waarbij het bestemmingsplan "Buitengebied 2011" is vastgesteld, deels vernietigd. De uitspraak is aangehecht.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 juli 2014, hebben [verzoeker A] en [verzoeker B] de Afdeling verzocht die uitspraak te herzien.
De Afdeling heeft het verzoek ter zitting behandeld op 18 augustus 2015, waar [verzoeker A] en de raad van de gemeente Boxtel, vertegenwoordigd door mr. C.J.A.M. van der Meijden, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8:119, eerste lid, van de Awb kan de Afdeling op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Afdeling eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
2. Bij de beoordeling van een herzieningsverzoek is uitsluitend van belang of feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb zijn gesteld. Het bijzondere rechtsmiddel herziening dient er niet toe om het geschil waarover bij uitspraak is beslist, naar aanleiding van die uitspraak opnieuw aan de rechter voor te leggen. Ook is dit rechtsmiddel niet bedoeld om een partij de gelegenheid te bieden om argumenten die in een eerdere procedure naar voren zijn gebracht, of naar voren hadden kunnen worden gebracht, opnieuw onderscheidenlijk alsnog naar voren te brengen en aldus het debat te heropenen nadat is gebleken dat de aangevoerde feiten en omstandigheden niet tot het gewenste resultaat hebben geleid.
3. Gelet op het verhandelde ter zitting begrijpt de Afdeling het verzoek aldus dat tot herziening van genoemde uitspraak van 20 juni 2014 moet worden overgegaan, omdat volgens [verzoeker A] en [verzoeker B] geen oordeel is gegeven over hun betoog over een onjuiste weergave van het waterbergingsgebied en inundatiegebied langs de watergang BS-64 aan de Koevoortseweg, het ontbreken van de A-watergang BS-39 op de verbeelding en de weergave van de watergangen BS-60, BS-58 en BS-64 in de planverbeelding. Voorts hebben [verzoeker A] en [verzoeker B] het verzoek ingediend om ter onderbouwing van dit betoog kaartmateriaal te kunnen overleggen dat zij niet eerder hebben overgelegd.
4. Over de weergave van watergangen in de verbeelding heeft de Afdeling in een algemene overweging haar oordeel gegeven. Onder 21 van de uitspraak waarvan herziening is gevraagd is geoordeeld dat hetgeen [verzoeker B] en [verzoeker A] voor het overige hebben aangevoerd, overeenkomt met hetgeen zij in eerdere instanties naar voren hebben gebracht en dat zij niet onderbouwd hebben waarom de reactie daarop onjuist zou zijn. Dit betoog van [verzoeker A] en [verzoeker B] over de weergave van genoemde watergangen in de verbeelding mist feitelijke grondslag. Voorts dient een herziening er niet toe om een door [verzoeker A] en [verzoeker B] gewenst ander oordeel te geven.
Ter zitting hebben [verzoeker A] en [verzoeker B] aan de hand van kaartmateriaal willen aantonen dat in ieder geval de watergangen BS-60, BS-58 en BS-64 op de legger van waterschap De Dommel zijn aangemerkt als A-watergangen. Zoals zij ter zitting hebben erkend, waren zij vóór de uitspraak van 20 juni 2014 bekend met deze legger. Dat zij zich het belang van het overleggen hiervan in de procedure die tot de uitspraak van 20 juni 2014 heeft geleid, niet hebben gerealiseerd, levert geen feit of omstandigheid op als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb.
Gelet op het voorgaande hebben [verzoeker A] en [verzoeker B] geen feiten en omstandigheden aangevoerd als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb. Het verzoek dient dan ook te worden afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. E. Helder en mr. B.P.M. van Ravels, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Vletter, griffier.
w.g. Slump w.g. Vletter
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 september 2015
653.