ECLI:NL:RBNNE:2024:48

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
12 januari 2024
Publicatiedatum
11 januari 2024
Zaaknummer
LEE 22/4471
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheidsverklaring bezwaar wegens gebrek aan concrete grond in schadefondszaak

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedaan op 12 januari 2024, wordt het beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijkheidsverklaring van zijn bezwaar beoordeeld. Eiser had op 17 augustus 2022 een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven (Wsg), welke door de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven werd afgewezen. Het bezwaar van eiser werd op 1 december 2022 niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift geen concrete gronden bevatte.

De rechtbank behandelt het beroep op 22 november 2023, waarbij alleen de gemachtigde van verweerder aanwezig was. Eiser stelde dat zijn bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk was verklaard, omdat er wel degelijk gronden in het bezwaarschrift waren opgenomen. Verweerder daarentegen betoogde dat het bezwaarschrift niet voldeed aan de eisen van artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat het enkel de stelling bevatte dat het letsel onterecht niet als ernstig was aangemerkt, zonder verdere toelichting.

De rechtbank concludeert dat het bezwaarschrift onvoldoende concreet was en dat eiser niet aan de wettelijke vereisten voor het indienen van bezwaar heeft voldaan. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 22/4471

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 januari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J. Sietsma),
en

De Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven, verweerder

(gemachtigde: mr. H. Himdi).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de
niet-ontvankelijkheidsverklaring van zijn bezwaar.
1.2.
Bij besluit van 17 augustus 2022 heeft verweerder de aanvraag van eiser om een uitkering op grond van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven (Wsg) afgewezen. Met het bestreden besluit van 1 december 2022 heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 22 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de niet-ontvankelijkheidverklaring van het bezwaar van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
5.1.
Eiser stelt zich op het standpunt dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard omdat in het bezwaarschrift wel degelijk een grond is opgenomen.
5.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard omdat het bezwaarschrift geen concrete grond bevat zoals vereist in artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder voert aan dat eiser in het bezwaar alleen stelt dat hij het niet eens is met de conclusie dat er geen sprake is van ernstig letsel in de zin van artikel 3 van de Wsg, maar niet aangeeft waarom. Volgens verweerder is daarom geen sprake van een bezwaargrond.
5.3.
De rechtbank overweegt als volgt. De Awb bepaalt dat in een bezwaarschrift moet worden aangegeven waarom bezwaar wordt gemaakt. Deze argumenten, de gronden, moeten in het bezwaar worden vermeld. [1] Aan die motivering worden geen hoge eisen gesteld, maar een bezwaarschrift moet, hoe kort ook, wel een concrete grond bevatten. Het moet duidelijk zijn met welke punten van het bestreden besluit de indiener het niet eens is en waarom. [2] Als een bezwaarschrift niet gemotiveerd is, kan het niet-ontvankelijk worden verklaard. [3]
5.4.
In het bezwaar van 8 september 2022 heeft gemachtigde namens eiser het volgende aangevoerd:
‘Client kan zich niet verenigen met het besluit. Naar zijn oordeel is het besluit genomen in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, meer in bijzonder in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel. Hij meent dat het Schadefonds ten onrechte stelt dat het door hem opgelopen letsel niet als ernstig in de zin van de richtlijnen van het Schadefonds moet worden aangemerkt.’
5.5.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht gesteld dat het bezwaarschrift geen gronden bevat. De enkele stelling dat het opgelopen letsel onterecht niet als ernstig in de zin van de richtlijnen van het Schadefonds moet worden aangemerkt, zonder enige toelichting waarom verweerder dat verkeerd heeft beoordeeld, is onvoldoende concreet. Hoewel verweerder eiser hiertoe de gelegenheid heeft geboden bij brief van
12 september 2022 – en de termijn bij brief van 8 november 2022 heeft verlengd – heeft eiser het verzuim niet hersteld.
5.6.
De rechtbank komt daarom tot het oordeel dat niet aan de wettelijke vereisten voor het indienen van de gronden van bezwaar is voldaan. Nu eiser niet heeft voldaan aan het vereiste dat het bezwaarschrift een concrete bezwaargrond dient te bevatten, heeft verweerder het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk verklaard.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars-Mast, rechter, in aanwezigheid van mr. K. Lenting, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 januari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 6:5, eerste lid en onder d
Het bezwaar- of beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste de gronden van het bezwaar of beroep.
Artikel 6:6, aanhef en onder a
Het bezwaar of beroep kan niet-ontvankelijk worden verklaard, indien niet is voldaan aan artikel 6:5;
mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.

Voetnoten

1.Zie artikel 6:5, eerste lid en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Zie de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep CRvB van 23 september 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:2444) en 1 maart 2022 (ECLI:NL:CRVB:2022:480).
3.Zie artikel 6:6, aanhef en onder a, van de Awb.