ECLI:NL:RBNNE:2024:4793

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
3 december 2024
Publicatiedatum
6 december 2024
Zaaknummer
LEE 21-1937
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdelijke omgevingsvergunning en geluidsontheffing voor muziekfestival 2021; beroep niet-ontvankelijk vanwege ontbreken procesbelang; schadevergoeding voor schending redelijke termijn

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 3 december 2024 uitspraak gedaan in een geschil over een tijdelijke omgevingsvergunning en geluidsontheffing voor een muziekfestival dat gepland stond van 16 tot en met 18 juli 2021. Eiser, vertegenwoordigd door mr. W. Koster, heeft beroep ingesteld tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leeuwarden, die de vergunningen had verleend aan een derde-belanghebbende. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser geen actueel procesbelang meer heeft, omdat het festival niet meer zal plaatsvinden en de Stichting die het festival organiseerde inmiddels is geliquideerd. Hierdoor is het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard.

Daarnaast heeft eiser verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank heeft vastgesteld dat de procedure langer heeft geduurd dan de redelijke termijn van twee jaar, met een overschrijding van tien maanden. De rechtbank heeft de Staat der Nederlanden veroordeeld tot betaling van € 1.000,- aan eiser als vergoeding voor de immateriële schade die hij heeft geleden door deze overschrijding. De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling uitgesproken, omdat er geen aanleiding voor was. De uitspraak is openbaar gedaan en kan binnen zes weken worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Bestuursrecht
locatie Groningen
zaaknummer: LEE 21/1937
uitspraak van de enkelvoudige kamer van de rechtbank van 3 december 2024 in de zaak tussen

[eiser], te [plaats], eiser,

(gemachtigde: mr. W. Koster),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leeuwarden, verweerder,
(gemachtigde: mr. J.J. Hengst).

Procesverloop

Bij besluit van 20 mei 2021 (het bestreden besluit I), verzonden op 26 mei 2021, heeft verweerder, onder weerlegging van de door eiser ingediende zienswijze, aan de [belanghebbende] (hierna: derde-belanghebbende) een tijdelijke omgevingsvergunning verleend voor het organiseren van het evenement [naam] op een deel van de gronden van het [perceel] te [plaats].
Bij besluit van 20 mei 2021 (het bestreden besluit II) heeft verweerder aan derde-belanghebbende op grond van artikel 4:6 van de Algemene Plaatselijke Verordening Leeuwarden (APV) een geluidsontheffing onder voorschriften verleend voor het houden van het muziekevenement [naam] (hierna: het evenement) op de locatie, plaatselijk bekend als [perceel] te [plaats], van 16 juli tot en met 18 juli 2021.
Tegen de bestreden besluiten I en II heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (StAB) heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 25 oktober 2022. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren. Bij brief van 10 februari 2023 heeft de StAB aanvullend gereageerd.
De zaak is behandeld op de zitting van 21 november 2024. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en Y.de Jong.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden

1. Bij haar oordeelsvorming betrekt de rechtbank de navolgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Op 28 juni 2017 heeft de Fryske Utfieringstsjinst Miljeu en Omjouwing (hierna: de FUMO) de rapportage “Gevelgeluidweringsmetingen woningen nabij Groene Ster Leeuwarden” opgesteld.
1.2.
Bij besluit van 2 januari 2018 heeft de raad van de gemeente Leeuwarden (hierna: de raad) de Tijdelijke evenementenregeling Leeuwarden 2018 (de Tijdelijke evenementen-regeling) van toepassing verklaard op het hele grondgebied van de gemeente Leeuwarden.
1.3.
Verweerder heeft op 23 april 2018 de “Nadere regels evenementen Leeuwarden” (hierna: de nadere regels evenementen) vastgesteld.
1.4.
Verweerder heeft bij besluit van 24 april 2018 de “Beleidsregel geluid 2018, evenementen in de open lucht” (hierna: de Beleidsregel geluid) vastgesteld.
1.5.
Derde-belanghebbende heeft op 9 juli 2020 een aanvraag om ontheffing voor het geluid van het evenement op 16 juli tot en met 18 juli 2021 bij verweerder ingediend.
1.6.
Derde-belanghebbende heeft op 10 juli 2020 een aanvraag om omgevingsvergunning, aangevuld met een draaiboek versie 1.0, voor het organiseren van het driedaagse evenement [naam] in de vorm van een (muziek)festival op een deel van de gronden van [perceel] te [plaats], bij verweerder ingediend.
Bij deze aanvraag is een akoestisch rapport WttV 2021 van 16 april 2020 van Event Acoustics B.V. (hierna: Event Acoustics) overgelegd.
Vergunninghoudster heeft bij brief van 5 augustus 2020 voormelde aanvraag om omgevingsvergunning aangepast.
Deze aanvraag heeft betrekking op de navolgende activiteit:
- handelen in strijd met regels van de ruimtelijke ordening.
1.7.
Verweerder heeft bij brief van 21 juli 2020 aan het college van gedeputeerde staten van de provincie Fryslân (hierna: het college van GS) verzocht om een verklaring van geen bedenkingen (hierna: de vvgb) af te geven ten aanzien van de Wnb naar aanleiding van voormelde aanvraag om omgevingsvergunning.
Dit verzoek om een vvgb heeft betrekking op de organisatie van het festival [naam] in de [perceel] te [plaats], nabij het Natura 2000-gebied “Groote Wielen”.
1.8.
Het college van GS heeft op 10 september 2020 een ontwerp-vvgb afgegeven.
1.9.
Verweerder heeft een ontwerpbesluit tot het verlenen van de gevraagde omgevingsvergunning en de gevraagde geluidsontheffing genomen. Dit ontwerpbesluit heeft vanaf 24 september 2020 gedurende zes weken ter inzage gelegen.
Verweerder heeft het ontwerpbesluit gepubliceerd en een ieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen.
1.10.
Eiser heeft een zienswijze, gericht tegen het ontwerpbesluit, bij verweerder ingediend.
1.11.
Verweerder heeft op 22 april 2021 een reactie- en antwoordnota zienswijzen festival [naam] opgesteld.
1.12.
Verweerder heeft op 23 april 2021 aan het college van GS verzocht om een definitieve vvgb ten aanzien van de Wnb naar aanleiding van voormelde aanvraag om omgevingsvergunning af te geven.
Ter onderbouwing van dit verzoek zijn onder meer aangeleverd:
  • Passende beoordeling en advies natuurwaarden partiele herziening bestemmingsplan “Leeuwarden – Recreatiegebied Groene Ster” ten behoeve van evenementen van
  • 1 april 2021 van BugelHajema;
  • De geactualiseerde passende beoordeling van BugelHajema;
  • Reactie- en antwoordnota zienswijzen vergunningen festival WttV 2021 van
  • 22 april 2021;
  • Onderbouwing zienswijze festivals [naam] Leeuwarden van Ecobureau van 4 november 2020.
1.13.
Het college van GS heeft op 12 mei 2021 besloten om een vvgb ten aanzien van de Wnb af te geven ten behoeve van de organisatie van het festival [naam] in de [perceel] te [plaats].
1.14.
Verweerder heeft een ruimtelijke onderbouwing “Evenementen [naam]” opgesteld.
2. Bij het bestreden besluit I heeft verweerder, onder weerlegging van de door eiser ingediende zienswijze, aan derde-belanghebbende een tijdelijke omgevingsvergunning verleend voor het organiseren van het evenement [naam] op een deel van de gronden van het [perceel] te [plaats].
Bij het bestreden besluit II heeft verweerder aan derde-belanghebbende op grond van artikel 4:6 van de APV een geluidsontheffing onder voorschriften verleend voor het houden van het evenement op de locatie, plaatselijk bekend als De Groene Ster te [plaats], van 16 juli tot en met 18 juli 2021.

Overwegingen

Overgangsrecht
3. Op 1 januari 2024 is de Omgevingswet (Ow) in werking getreden. Bij de invoering van deze wet is een aantal andere wetten gewijzigd. Uit het overgangsrecht, zoals dat is opgenomen in artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet, volgt dat in deze procedure nog het oude recht (waaronder de Wabo) van toepassing is, omdat de aanvraag is ingediend voor de inwerkingtreding van de Ow.
Het geschil
4. Tussen partijen is in geschil of verweerder een tijdelijke omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen voor het organiseren van het evenement [naam] op een deel van de gronden van het [perceel] te [plaats]. Verder is tussen partijen in geschil of verweerder een geluidsontheffing onder voorschriften heeft kunnen verlenen voor het houden van het evenement op de locatie, plaatselijk bekend als [perceel] te [plaats], van 16 juli tot en met 18 juli 2021.
4.1.
Alvorens kan worden overgegaan tot een inhoudelijke beoordeling van de gronden van het beroep, ligt ter beantwoording van de rechtbank de vraag voor of eiser nog een actueel procesbelang heeft.
4.2.
De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend en licht dat in de volgende overwegingen toe.
Procesbelang
5. Procesbelang is het belang dat een belanghebbende heeft bij de uitkomst van een procedure. Daarbij gaat het erom of het doel dat de belanghebbende voor ogen staat, met het rechtsmiddel kan worden bereikt en voor de belanghebbende van feitelijke betekenis is.
5.1.
Eiser betoogt dat er sprake is van een actueel procesbelang voor wat betreft festivals die in de toekomst gaan plaatsvinden in De Groene Ster. In dit verband acht eiser van belang dat er met het bestemmingsplan “Leeuwarden - Recreatiegebied Groene Ster ten behoeve van evenementen” (hierna: het bestemmingsplan) wordt beoogd om jaarlijks meerdaagse muziekfestivals te houden in De Groene Ster. Gelet daarop gaat het in de visie van eiser dan om de geluidsnormering en het verschil in dB(A) en dB(C) bij deze muziekfestivals. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser aangegeven dat de “Beleidsregel geluid 2022, evenementen in de open lucht” (hierna: de Beleidsregel geluid 2022) inhoudelijk niet echt afwijkt van de Beleidsregel geluid.
5.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat er aan de zijde van eiser geen actueel procesbelang meer bestaat. In dit verband wijst verweerder erop dat er geen [naam]-festival in de Groene Ster meer zal worden georganiseerd, mede gelet op het feit dat de Stichting [naam] eigenlijk niet meer bestaat vanwege de liquidatie ervan. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder aangegeven dat het toetsingskader ten aanzien van het geluid is gewijzigd, aangezien de Beleidsregel geluid 2022 is afgestemd op het bestemmingsplan) en om die reden niet vergelijkbaar is met de Beleidsregel geluid.
5.3.
Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRvS), onder meer kenbaar uit ECLI:NL:RVS:2020:1637, volgt dat de vraag of sprake is van procesbelang dient te worden beantwoord naar de stand van zaken op het moment waarop het bezwaar wordt beoordeeld.
Uit vaste jurisprudentie van de AbRvS, onder meer kenbaar uit ECLI:NL:RVS:2005:AS8397, volgt verder dat het belang van een oordeel omtrent de rechtmatigheid van besluiten kan zijn gelegen in de omstandigheid dat eiser het inhoudelijk oordeel van de rechter kan betrekken bij toekomstige - soortgelijke - besluiten.
Daarnaast dient uit vaste jurisprudentie van de AbRvS, onder meer kenbaar uit ECLI:NL:RVS:2017:1927, te worden afgeleid dat procesbelang kan bestaan indien de betrokkene stelt schade te hebben geleden ten gevolge van de bestuurlijke besluitvorming. Daartoe is vereist dat tot op zekere hoogte aannemelijk wordt gemaakt dat de gestelde schade daadwerkelijk als gevolg van deze bestuurlijke besluitvorming is geleden.
5.4.
De rechtbank stelt vast dat derde-belanghebbende naar aanleiding van de uitspraak van 6 juli 2021 van de voorzieningenrechter (ECLI:NL:RBNNE:2021:2790) tot schorsing van de verleende omgevingsvergunning heeft afgezien van het organiseren van het [naam]-festival 2021 in de [perceel] Verder stelt de rechtbank vast dat ook in de jaren 2022, 2023 en 2024 is het [naam]-festival niet georganiseerd is in de [perceel]. De rechtbank overweegt dat het bestreden besluit betrekking heeft op een verleende omgevingsvergunning voor het organiseren van [naam] in de [perceel] en op een verleende geluidsontheffing ten behoeve van dit festival. Eiser kan niettemin een processueel belang behouden bij een inhoudelijke beoordeling van de rechtmatigheid van de tijdelijke omgevingsvergunning en de geluidsontheffing voor [naam], indien dit oordeel van de rechtbank van betekenis kan zijn voor de toekomstig te verlenen tijdelijke omgevingsvergunningen en geluidsontheffingen voor [naam]-festivals. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat het inhoudelijke oordeel omtrent de rechtmatigheid van de bestreden besluiten kan worden betrokken bij toekomstige - soortgelijke - besluiten. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het beoordelingskader in planologische zin is gewijzigd als gevolg van de vaststelling van het bestemmingsplan. Daarbij brengt de vaststelling van dit bestemmingsplan met zich dat ten aanzien geluid het toetsingskader is gewijzigd, waarbij de Beleidsregel geluid 2022 en daarin vervatte geluidsnormering is afgestemd op dit bestemmingsplan. Verder is de rechtbank van oordeel dat eiser niet tot op zekere hoogte aannemelijk heeft gemaakt dat hij schade heeft geleden ten gevolge van deze bestuurlijke besluitvorming. Gelet hierop bestaat geen grond voor het oordeel dat de uitkomst van het beroep voor eiser in dit geval nog feitelijke betekenis heeft. Dit betekent dat eiser geen belang meer heeft bij de inhoudelijke beoordeling van de gronden van zijn beroep.
5.5.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk is vanwege het ontbreken van een actueel procesbelang.
Schadevergoeding wegens overschrijden van de redelijke termijn
6. Eiser heeft op 11 november 2024 verzocht om een vergoeding van immateriële schade omdat de procedure langer geduurd heeft dan de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM.
6.1.
De vraag of de redelijke termijn is overschreden, wordt beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij spelen in ieder geval de volgende factoren een rol: de ingewikkeldheid van de zaak, de wijze waarop de zaak door het bestuursorgaan en de rechter is behandeld, het processuele gedrag van de betrokkene gedurende de hele procesgang en de aard van de maatregel en het daardoor getroffen belang van de betrokkene.
6.2.
Zoals volgt uit vaste jurisprudentie van de AbRvS, onder meer kenbaar uit ECLI:NL:RVS:2011:BP3701, vangt de in artikel 6, eerste lid, van het EVRM bedoelde termijn bij besluiten die zijn voorbereid met de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Awb aan bij het instellen van beroep tegen het desbetreffende besluit. Uit deze vaste jurisprudentie volgt voorts dat een totale lengte van de procedure van ten hoogste twee jaar redelijk is in zaken waarin het geschil aanvangt met het instellen van beroep tegen een besluit in de zin van de Awb.
6.3.
Uit vaste jurisprudentie van de AbRvS, onder meer kenbaar uit ECLI:NL:RVS:2020:420, volgt dat het gegeven dat de rechter met toepassing van artikel 8:47 van de Awb een deskundige inschakelt weliswaar een aanwijzing kan zijn voor de ingewikkeldheid van de zaak, maar dat dit niet zonder meer tot deze conclusie leidt. In dit geval is het inschakelen van de StAB door de rechtbank een bijzondere omstandigheid die tot verlenging van de redelijke termijn leidt, gelet op de ingewikkeldheid van de zaak en de grote hoeveelheid aan inhoudelijk complexe beroepsgronden.
6.4.
Vanaf de ontvangst op 2 juli 2021 van het tegen het bestreden besluit van 20 mei 2021 gerichte beroepschrift tot aan de datum van de uitspraak van de rechtbank zijn, met aftrek van de periode tussen 22 februari 2022 tot en met 22 mei 2022 en de periode tussen 25 oktober 2022 tot en met 10 februari 2023, ongeveer twee jaren en tien maanden verstreken. Dat betekent een overschrijding van de redelijke termijn met tien maanden.
6.5.
De rechtbank zal, uitgaande van een tarief van € 500,- per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond, de Staat der Nederlanden (de Minister van Justitie en Veiligheid) met overeenkomstige toepassing van artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) veroordelen tot betaling van een bedrag van € 1.000,- aan eiser als vergoeding voor de door hem geleden immateriële schade. Gelet op het beleid ter zake (als vermeld in de beleidsregel van 8 juli 2014 die is gepubliceerd in de Staatscourant 2014, 20210) en de Regeling voortzetting mandaat, volmacht en machtiging Ministerie van Justitie en Veiligheid (Staatscourant 2017, 62751), behoeft de Staat in dit geval niet in de procedure te worden betrokken.
Conclusie
7. Gelet op rechtsoverweging 5.4. is het beroep van eiser niet-ontvankelijk. Eiser heeft recht op een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
7.1.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
Beslist wordt als volgt.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep van eiser niet-ontvankelijk;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden (de Minister van Justitie en Veiligheid) tot betaling van een schadevergoeding van € 1.000,- aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.S. van den Berg, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.L.A. van Kats als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 december 2024.
De griffier De rechter

Rechtsmiddel

Tegen de uitspraak op het beroep kan binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
Afschrift verzonden op: