ECLI:NL:RBNNE:2024:4714

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
3 december 2024
Publicatiedatum
3 december 2024
Zaaknummer
18-042363-23
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van dood door schuld, veroordeling voor diefstal, wapenbezit en hennepbezit na overlijden slachtoffer door MDMA-intoxicatie

In deze zaak is de verdachte, geboren in 1999, beschuldigd van het nalaten om medische hulp in te schakelen voor een man die na het innemen van MDMA en alcohol buiten bewustzijn raakte en overleed. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van dood door schuld, omdat niet kon worden vastgesteld dat het nalaten om hulp in te schakelen een noodzakelijke factor was in de keten van gebeurtenissen die tot het overlijden leidde. De rechtbank oordeelde dat het nalaten van de verdachte het risico op overlijden niet in zodanige mate had verhoogd dat dit aan hem kon worden toegerekend. Echter, de verdachte werd wel veroordeeld voor diefstal van geld van het slachtoffer en het wegnemen en verplaatsen van het overleden lichaam, alsook voor het opzettelijk aanwezig hebben van hennep en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en zijn medeverdachten het lichaam van het slachtoffer zonder toestemming hebben verplaatst, wat onder artikel 150 van het Wetboek van Strafrecht valt. De rechtbank legde een gevangenisstraf van drie maanden op, waarvan een deel voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uren.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
Parketnummer 18/042363-23
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 3 december 2024 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1999 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 19 november 2024.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. P.M. Breukink, advocaat te Arnhem. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. D.P. Menting.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 11 februari 2023 te Emmen, tezamen en in vereniging, althans alleen, grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam en/of nalatig heeft gehandeld, doordat:
het hem, verdachte en/of zijn medeverdachten bekend was/waren dat [slachtoffer] onder invloed was van alcohol en/of verdovende middelen en/of
het hem en/of zijn medeverdachten bekend was/waren dat [slachtoffer] in het bezit was van een brok MDMA en/of
het hem en/of zijn medeverdachten bekend was dat [slachtoffer] deze brok MDMA tot zich had genomen en/of doorgeslikt had en/of
[slachtoffer] na die inname van MDMA buiten bewustzijn raakte en/of spastische bewegingen maakte en/of
hij en/of zijn medeverdachten die [slachtoffer] vervolgens op zijn buik op het bed heeft/hebben gelegd en/of heeft/hebben laten liggen en/of
[slachtoffer] niet aanspreekbaar was en/of niet wakker te krijgen was en/of niet reageerde op (pijn)prikkels en/of
het hem en/of zijn medeverdachten bekend was/waren (met de gevaren) van het gebruik van (een brok) MDMA, al dan niet in combinatie met andere middelen en/of
pas na geruime tijd, althans niet direct, althans niet tijdig, de hulpdienst (te weten de ambulance), althans medische hulp, verzorging, heeft gealarmeerd en/of ingeschakeld, waardoor het aan zijn/hun schuld te wijten is geweest dat voornoemde [slachtoffer] is overleden;
2) hij, op of omstreeks 11 februari 2023 te Emmen een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk Zoraki, type 4918, kaliber 9 mm zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad;
3) hij, in of omstreeks de periode van 20 januari 2023 tot en met 11 februari 2023 te Emmen opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 592 en/of 190 en/of 575 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4) hij, op of omstreeks 11 februari 2023 te Emmen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een geldbedrag, van ongeveer 350,--, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft
weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
5. hij, op of omstreeks 11 februari 2023 te Emmen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk een lijk, te weten het overleden lichaam van [slachtoffer] heeft weggenomen en/of (vervolgens) dat weggenomen lijk heeft verplaatst en/of vervoerd, immers heeft/hebben hij, verdachte en/of diens mededaders:
6. het lijk van het bed getild/gesleept en/of
7. het lijk in een rolstoel gezet en/of vervolgens uit de woning gelegen aan de [adres] gereden en/of
8. (nadat het lijk uit de rolstoel viel/gleed) het lijk versleept/getild naar de galerij.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de onder 1, 2, 3 4 en 5 ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van feit 1, het medeplegen van dood door schuld, heeft de officier van justitie hiertoe aangevoerd dat verdachte en medeverdachten [medeverdachte] en [medeverdachte] wisten dat [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) een (te grote) brok MDMA had ingenomen, terwijl hij reeds onder invloed was van alcohol. Vrijwel direct na het innemen van de MDMA maakte [slachtoffer] spastische bewegingen, rolde hij met zijn ogen en raakte hij bewusteloos. Verdachten hebben [slachtoffer] op bed gelegd en zich vervolgens gedurende een periode van minimaal 2,5 uur niet meer om hem bekommerd. Verdachten hadden echter moeten en kunnen voorzien dat in deze situatie het inschakelen van (tijdige) medische hulp essentieel was. Door hun nalatige handelen hebben zij het risico dat [slachtoffer] zou komen te overlijden in zodanige mate verhoogd dat het overlijden redelijkerwijs aan hen kan worden toegerekend.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder 1 en 5 ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van feit 5 heeft de raadsvrouw primair betoogd dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat door verdachte een stoffelijk overschot is verplaatst, nu op grond van het procesdossier niet kan worden vastgesteld dat [slachtoffer] op het moment van verplaatsing reeds was overleden. Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat geen sprake is geweest van het wederrechtelijk wegnemen van een overleden lichaam, omdat verdachte het lichaam van [slachtoffer] enkel heeft verplaatst. Meer subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte geen opzet op het wegnemen heeft gehad. Ten aanzien van feit 2, 3 en 4 is door de raadsvrouw geen bewijsverweer gevoerd.
Oordeel van de rechtbank
Ter bevordering van de leesbaarheid van het vonnis zal de rechtbank eerst de feiten met betrekking tot (de dood van) [slachtoffer] bespreken (feiten 1, 4 en 5). Daarna zal de rechtbank feiten 2 (vuurwapen) en 3 (hennep) bespreken.
Vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde feit
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte zich, samen met medeverdachten [medeverdachte] en [medeverdachte] , schuldig heeft gemaakt aan dood door schuld in de zin van artikel 307 Sr. Voor een bewezenverklaring hiervan is vereist dat er een causaal verband bestaat tussen de
gedragingen van verdachte en de medeverdachten, kort gezegd het nalaten om tijdig medische hulp in te schakelen en de dood van [slachtoffer] . Daarnaast moet worden beoordeeld of dit nalaten kan worden aangemerkt als (ten minste) aanmerkelijk onvoorzichtig.
Causaal verband
De vraag of er causaal verband bestaat tussen het nalaten van verdachte en de medeverdachten en de dood van [slachtoffer] moet worden beantwoord aan de hand van de maatstaf of het nalaten van verdachte en de medeverdachten het risico dat [slachtoffer] zou komen te overlijden in zodanige mate heeft verhoogd dat het overlijden redelijkerwijs aan hen kan worden toegerekend.1
Feiten en omstandigheden
Op basis van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
In de nacht van 11 februari 2023 is [slachtoffer] naar de woning van verdachte gegaan voor een afterparty. Deze woning betreft een studio in een appartementencomplex aan de [adres] . Op de camerabeelden van het appartementencomplex is te zien dat [slachtoffer] om 03:42 uur bij het appartementencomplex arriveert en dat hij via de hoofdingang naar binnen loopt. [slachtoffer] is onvast ter been en slingert.2 In de studio gaat [slachtoffer] op de bank zitten. Op dat moment is, naast verdachte, ook medeverdachte [medeverdachte] in de studio aanwezig. In de woning bevindt zich voorts een flinke hoeveelheid verschillende soorten verdovende middelen. Op de salontafel ligt wiet en een grote brok MDMA en ook is er onder meer 3MMC, 2C-B en in de loop van de nacht ook lachgas in de woning aanwezig.3 Op enig moment ziet verdachte dat [slachtoffer] met een brok MDMA in zijn handen speelt.
Verdachte zegt tegen [slachtoffer] dat hij maar een klein stukje van die brok moet nemen. Kort daarop ziet verdachte [slachtoffer] kauwen. Een paar minuten daarna raakt [slachtoffer] onwel.4
Wat er dan precies gebeurt, blijkt niet eenduidig uit het procesdossier. [medeverdachte] verklaart dat hij zag dat de ogen van [slachtoffer] dichtvielen en dat hij wat vreemd oogde5. Verdachte verklaart in zijn verhoor op 13 februari 2023 dat hij zag dat [slachtoffer] knock-out ging en op de bank wegzakte. Daarop werd [slachtoffer] over de rugleuning van de bank getild en op zijn buik op het bed van verdachte neergelegd. Verdachte zag vervolgens dat [slachtoffer] spastische bewegingen maakte, waarbij hij met zijn arm en rug kronkelde en raar met zijn mond bewoog. Deze bewegingen duurden ongeveer een minuut, waarna [slachtoffer] weer stil lag. Dit herhaalde zich gedurende ongeveer vijftien minuten. Daarna lag [slachtoffer] stil op bed.6 In zijn verhoor op 15 februari 2023 verklaart verdachte dat [slachtoffer] al op de bank spastisch begon te bewegen en met zijn piemel begon te zwaaien. 7
Ongeveer dertig minuten na zijn aankomst in de studio is [slachtoffer] door verdachte en [medeverdachte] op bed neergelegd.8 Op dat moment zijn medeverdachten [medeverdachte] en [medeverdachte] nog niet in de studio aanwezig. Op de camerabeelden is te zien dat [medeverdachte] om 04:12 uur bij het appartementencomplex arriveert.9 Bij binnenkomst in de studio ziet hij [slachtoffer] op zijn buik op bed liggen. Hij tikt [slachtoffer] ter hoogte van zijn heup aan, en deze zou daarop even hebben gekreund . [medeverdachte] voegt zich vervolgens bij [medeverdachte] en [verdachte] .10 Om 05:09 uur arriveert ook [medeverdachte] bij het appartementencomplex.11 In de studio aangekomen, ziet hij [slachtoffer] , op zijn buik, op bed liggen. Als [medeverdachte] na ongeveer een half uur de studio verlaat, ziet hij dat [slachtoffer] nog steeds in dezelfde positie ligt en niet heeft bewogen.12 Tussen 04:52 uur en 06:09 uur stuurt verdachte aan verschillende personen een WhatsApp-bericht waarin staat dat [slachtoffer] nokkie op bed ligt.13 Om 06:31 uur keert [medeverdachte] terug bij het appartementencomplex.14 Bij
binnenkomst in de studio ziet hij [slachtoffer] nog steeds in dezelfde positie op bed liggen.15 Om 07:06 uur belt [medeverdachte] met 11216 en om 07:19 uur arriveert de politie ter plaatse.17 Zij treffen [slachtoffer] , liggend op zijn rug, aan op de galerij van de verdieping waar zich ook de studio van verdachte bevindt. Omdat de politie geen hartslag en ademhaling waarneemt, starten zij met het reanimeren van [slachtoffer] . 18 Kort na 07:30 uur constateert de ambulanceverpleegkundige dat zijn lichaam al lijkstijfheid vertoont. Geconcludeerd wordt dat [slachtoffer] is overleden.19
Uit het forensisch pathologisch onderzoek van het NFI blijkt dat het overlijden van [slachtoffer] zonder meer kan worden verklaard op basis van een intoxicatie met MDMA (al dan niet in combinatie met alcohol).20 Uit toxicologisch onderzoek blijkt dat er in het (femoraal)bloed van [slachtoffer] (dat op 11 februari 2023 is afgenomen) MDMA is aangetroffen in een hoge concentratie van 2,1 mg/l. In het bloed van [slachtoffer] is daarnaast ethanol (alcohol) aangetroffen in een concentratie van 2,7 mg/l.21
In een aanvullend NFI-rapport concluderen de deskundigen [naam] en [naam] dat het tijdstip waarop [slachtoffer] is overleden onvoldoende betrouwbaar kan worden geschat. Er kan alleen een grove schatting worden gegeven, te weten een minimale overlijdensduur van circa 1 tot 5 uur (op basis van lijkstijfheid) en circa 1,5 tot 3,5 uur (op basis van lijkvlekken). Daarnaast overwegen de deskundigen dat, op basis van de forensisch pathologische bevindingen, het scenario dat [slachtoffer] direct is overleden, dat wil zeggen binnen een tijdsduur van vijftien minuten of korter na het bereiken van een toxische concentratie van MDMA in het bloed, even waarschijnlijk is als de hypothese dat [slachtoffer] niet direct is overleden.22
Oordeel van de rechtbank
Niet ter discussie staat dat [slachtoffer] is overleden aan een intoxicatie met MDMA, al dan niet in combinatie met alcohol. Op grond van de conclusies en overwegingen van de deskundigen van het NFI kan de rechtbank het tijdstip waarop [slachtoffer] die bewuste nacht is overleden echter niet vaststellen. De rechtbank kan dus niet vaststellen of dit overlijden kort na het innemen van de MDMA is gebeurd of dat er een langer tijdsbestek heeft gezeten tussen het innemen van de MDMA en het overlijden van
[slachtoffer] . Beide scenarios worden door de deskundigen van het NFI even waarschijnlijk geacht.
Dit betekent dat de rechtbank het scenario dat [slachtoffer] kort na het innemen van de MDMA is overleden niet kan uitsluiten. In dit geval zou [slachtoffer] zijn overleden binnen een tijdsduur van vijftien minuten of korter nadat in het bloed een toxische concentratie MDMA werd bereikt, maakte. Gelet op de door de rechtbank vastgestelde feiten en omstandigheden, waarbij [slachtoffer] een paar minuten na de inname van de MDMA onwel is geworden en spastische bewegingen maakte, hij daarna gedurende ruim twee uur bewegingloos op bed heeft gelegen en de hoge concentraties MDMA en alcohol in zijn bloed, acht de rechtbank dit scenario zelfs aannemelijk.
Uitgaande van dit scenario acht de rechtbank het voorts aannemelijk dat het korte tijdsbestek van vijftien minuten of korter waarbinnen [slachtoffer] zou zijn overleden (in combinatie met de hoge concentratie MDMA en alcohol in zijn bloed) onvoldoende ruimte bood om het overlijden van [slachtoffer] te voorkomen. Daarbij heeft verdachte verklaard dat hij vaker had meegemaakt dat iemand na het innemen van drugs in staat van bewusteloosheid kwam te verkeren en dan na verloop van tijd weer bijkwam en dat hij niet het idee heeft gekregen dat de situatie van [slachtoffer] vroeg om medisch ingrijpen. In een situatie als deze kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet worden vastgesteld dat het nalaten van verdachte en de medeverdachten om tijdig medische hulp in te schakelen, een noodzakelijke factor is geweest in de keten van gebeurtenissen die tot het overlijden van [slachtoffer] hebben geleid. In elk geval heeft dit nalaten het risico op het overlijden van [slachtoffer] niet in zodanige mate verhoogd, dat zijn
overlijden redelijkerwijs aan verdachte en de medeverdachten kan worden toegerekend. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder 1 ten laste gelegde feit
Bewezenverklaring van het onder 4 ten laste gelegde feit
De rechtbank acht het onder 4 tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat de rechtbank niet bewezen acht dat verdachte de diefstal tezamen en in vereniging heeft gepleegd.
Verdachte heeft zowel bij de politie als ter terechtzitting verklaard dat hij, samen met medeverdachte [medeverdachte] , geld uit de portemonnee van [slachtoffer] heeft gestolen toen deze out op bed lag. Volgens verdachte was dit een idee van [medeverdachte] . [medeverdachte] heeft vervolgens ook de portemonnee van [slachtoffer] uit zijn broekzak gehaald en het daarin aangetroffen geldbedrag tussen hem en verdachte verdeeld. Verdachte heeft zelf de portemonnee van [slachtoffer] niet in zijn handen gehad, aldus de verklaring van verdachte. De rechtbank acht deze verklaring van verdachte over de betrokkenheid van [medeverdachte] echter niet zonder meer aannemelijk. [medeverdachte] heeft bij de politie zijn betrokkenheid bij de diefstal van het geld stellig ontkend. Uit het procesdossier blijkt evenwel dat verdachte gedurende de nacht meerdere Whatsapp-berichten heeft verstuurd waaruit kan worden afgeleid dat hij juist de persoon is geweest die de portemonnee van [slachtoffer] uit zijn broekzak heeft gehaald en daaruit een geldbedrag heeft weggenomen. Zo heeft verdachte om 04:54 uur aan [naam] het volgende bericht over [slachtoffer] gestuurd: Ging nokkie. Dusja heb geracet. Ook in het om 04:55 uur aan [naam] verstuurde WhatsApp-bericht schrijft verdachte: Heb hem geracet. Haha. 400 euro uit ze broeken, moet je maar niet aks kkr gtje nokkie op me bed gaan. Tot slot zegt verdachte om 06:08 uur in een WhatsApp-gesprek met [naam] : Is [slachtoffer] . Heb hem geript net. Moet die maar niet nokkie gaan van g in me huis. Dusja dan trek ik je porto leeg en kkr je in hal. Dus geld af gepakt. De door verdachte ter terechtzitting gegeven verklaring dat dit slechts stoerdoenerij en domme praat was, acht de rechtbank niet geloofwaardig. De rechtbank heeft hierbij mede in aanmerking genomen dat verdachte in zijn verhoor bij de politie op 15 februari 2023 een gedetailleerde beschrijving van de portemonnee van [slachtoffer] heeft gegeven en hij voorts, in meerdere verhoren, heeft verklaard dat [medeverdachte] van de gebeurtenissen die nacht bijna niets heeft meegekregen omdat hij grotendeels op de stoel lag te slapen door de vele lachgasballonnen die hij heeft gebruikt. Nu het procesdossier voor het overige onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat dat verdachte de diefstal tezamen en in vereniging met [medeverdachte] of een ander heeft gepleegd, zal de rechtbank verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
Nu verdachte de diefstal van het geld van [slachtoffer] duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend en door de raadsvrouw geen vrijspraak is bepleit, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 19 november 2024;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 februari 2023, opgenomen op pagina 142 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100/2023037758 (onderzoek [naam] ) d.d. 22 mei 2023, inhoudend de verklaring van verbalisanten [naam] en [naam] .
Bewezenverklaring van het onder 5 ten laste gelegde feit
De rechtbank acht het onder 5 tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de
bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Bewijsmiddelen
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] d.d. 13 februari 2023, opgenomen op pagina 545 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100/2023037758 (onderzoek [naam] ) d.d. 22 mei 2023, inhoudend als verklaring van [verdachte] : V: Waarom moest [slachtoffer] uit de woning? Had dat te maken met drugs en het wapen die in jou huis lagen?
A: Ook. Maar ik raakte in paniek, ik wist niet meer wat ik moest doen en ik wilde hem de deur uit hebben.
JV: Jij zegt dat je hem de woning uit wilden hebben. Hoe wisten de anderen dit? A: Dat heb ik gezegd. Zij snapten dat wel.
V: Hoe heb je hem de woning uit gekregen?
A: Ik had nog een rolstoel in huis staan. We hebben met zijn drieën, ik Gio en Donnie, in de rolstoel gezet. Die man was loodzwaar.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] d.d. 15 februari 2023, opgenomen op pagina 562 van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [verdachte] :
V: Hoe gaat het met [slachtoffer] toen jullie hem in de rolstoel tilden?
A: Er zat geen beweging in [slachtoffer] en het ging met heel veel moeite. Ik zag dat [slachtoffer] niet bewoog en dat hij zijn ogen dicht had.
V: Hoe voelde [slachtoffer] toen jullie hem optilden?
A: Wel een beetje stijf ja. Zijn armen bewegen was heel moeilijk. In de rolstoel tillen was moeilijk. Ik tilde hem bij zijn arm en die was al wat stijf.
V: Was [slachtoffer] flexibel toen hij in de rolstoel werd gezet.
A: Nee, hij was niet flexibel, hij bewoog niet makkelijk, hij was meer stijf......
V: Wie had [slachtoffer] waar beet?
A: Ik had hem bij zijn oksel, [medeverdachte] aan de andere kant. [medeverdachte] bij zijn benen volgens mij.
V: Jullie hebben hem in de rolstoel naar buiten gedaan. Hoe ging dat?
A: [medeverdachte] reed de rolstoel met [slachtoffer] er in achterwaarts naar de voordeur. Ik liep er achter aan en [medeverdachte] stond achter mij in de woonkamer.
V: Wie heeft de voordeur open gedaan?
A: Volgens mij heb ik de voordeur open gedaan. De achterste wielen gingen goed over de drempel, toen de andere wielen van de rolstoel over de drempel gingen, gleed [slachtoffer] helemaal uit de rolstoel en viel [slachtoffer] met zijn hoofd op de grond. Dit is in de hal. [medeverdachte] sleepte vervolgens [slachtoffer] naar de andere kant van de gezamenlijke hal richting de trap.
V: Wie bepaalde dat [slachtoffer] weg werd gesleept bij jouw voordeur?
A: Dat begonnen [medeverdachte] en ik te doen, dat ging uit ons zelf, zonder overleg. Het maakte mij niet uit, [slachtoffer] moest weg bij mijn huis.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] d.d. 15 februari 2023, opgenomen op pagina 662 van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [medeverdachte] :
V: Wie draaide [slachtoffer] om?
A: [verdachte] . Toen hij omgedraaid werd, zag ik dat hij blauw was in zijn hele gezicht.
V: Wie kwam er nou op het idee, dat [slachtoffer] naar buiten moest? A: [verdachte] , die wilde hem van bed af hebben.
V: In hoeverre dacht jij op het moment dat hij blauw op bed lag, dood was?
A: Ik dacht bij mijzelf dat het niet goed was. Ik had al vermoedens dat hij dood was. Ik had nog nooit iemand zo blauw gezien. Hij lag al een half uur, zonder te bewegen, op bed. Als hij dan omgedraaid wordt, en hij is zo blauw, dan weet je het eigenlijk al.
V: [slachtoffer] ligt op zijn rug op bed. Hoe gaat dat verder.
A: In de hal van de woning van [verdachte] stond een rolstoel. [verdachte] heeft de rolstoel opgehaald en zet die bij het bed neer. [slachtoffer] wordt bij zijn benen gepakt en bij zijn armen. Daar heb ik mee geholpen. Daarna hebben wij hem in de rolstoel gezet.
V: Hoe voelde [slachtoffer] aan? A: levenloos, koud.
V: Hoe zit [slachtoffer] daarna in de rolstoel? A: Hij hing op zijn rug in de rolstoel.
V: In hoeverre was [slachtoffer] nog soepel? A: Hij was lomp zwaar.
V: Dan zit hij in de rolstoel, en dan?
Bij de voordeur zit een drempeltje, daar moest de rolstoel over heen. Toen hij over het drempeltje ging, gleed [slachtoffer] uit de rolstoel.
V: Hoe kwam [slachtoffer] terecht?
A: Hij viel met zijn achterhoofd op het beton van de galerij. Ik heb met [verdachte] [slachtoffer] naar de plaats gesleept waar hij later gevonden is door jullie. Dit was bij de trap. Dit was, dat hij niet voor de woning van [verdachte] zou worden gevonden.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] d.d. 16 februari 2023, opgenomen op pagina 671 van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [medeverdachte] :
V: Hoeveel tijd heeft er tussen gezeten dat jij de derde keer, de tijd was toen 06:31:35 uur, weer terug kwam en dat jullie [slachtoffer] op de gang hebben gelegd?
A: Nadat ik terug kwam heeft het hooguit een half uur maar waarschijnlijk wel minder geduurd dat we [slachtoffer] buiten de deur hebben gezet. Ik was overtuigd dat hij dood was.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 februari 2023, opgenomen op pagina 20 van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van verbalisant [naam] :
Op 11 februari 2023 omstreeks 07:30 uur, was ik ter plaatse en zag ik dat mijn collega's en medewerkers van de ambulance bezig waren met reanimeren van het slachtoffer [slachtoffer] . Ik hoorde een medewerker van de ambulance kort na mijn aankomst zeggen dat het slachtoffer al lijkstijf was en reanimeren niet meer zin had. Daarop zag ik dat gestopt werd met de reanimatie.
Bewijsoverweging
Op grond van de bewijsmiddelen staat vast dat verdachte, samen met medeverdachten [medeverdachte] en [medeverdachte] , het lichaam van [slachtoffer] van het bed heeft getild en in een rolstoel gezet.
Vervolgens hebben verdachte en [medeverdachte] de rolstoel uit de kamer gereden. Nadat [slachtoffer] in de hal, bij de voordeur, uit de rolstoel was gegleden, hebben zij het lichaam van [slachtoffer] over de galerij gesleept tot aan de plek waar hij later door de politie is aangetroffen. De vraag die de rechtbank dient te beoordelen is of dit handelen van verdachte en de medeverdachten onder de delictsomschrijving van artikel 150 Sr valt. Hiervoor is van belang (1) dat kan worden vastgesteld dat [slachtoffer] ten tijde van die handelingen reeds was overleden, (2) dat deze handelingen kunnen worden aangemerkt als het
wederrechtelijk wegnemen van een lijk en/of het wederrechtelijk verplaatsen van een weggenomen lijk in de zin van artikel 150 Sr en (3) dat verdachte opzettelijk een lijk heeft weggenomen en/of verplaatst.
Was [slachtoffer] ten tijde van het handelen van verdachte en de medeverdachten overleden?
Hoewel de rechtbank het tijdstip van het overlijden van [slachtoffer] niet kan vaststellen, kan naar het oordeel van de rechtbank op grond van bovenstaande bewijsmiddelen wel worden vastgesteld dat [slachtoffer] op het moment dat hij van het bed werd opgetild en naar de galerij werd gebracht, in elk geval niet meer in leven was. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Om 06:31 uur arriveert [medeverdachte] (voor de derde keer) bij het appartementencomplex van [verdachte] . Bij binnenkomst in de studio ziet hij dat [slachtoffer] nog steeds in dezelfde positie op het bed van [verdachte] ligt. Volgens [medeverdachte] heeft het vervolgens hooguit een half uur, maar waarschijnlijk wel minder geduurd voordat [slachtoffer] naar de galerij werd gebracht. De rechtbank leidt hieruit af dat [slachtoffer] in ieder geval niet direct na de aankomst van [medeverdachte] in de studio uit bed is getild en naar de galerij is verplaatst, maar dat hier enige tijd tussen heeft gezeten. Toen [slachtoffer] uiteindelijk werd omgedraaid zag [medeverdachte] dat het gezicht van [slachtoffer] ernstig blauw was en bij het optillen voelde het lichaam van [slachtoffer] volgens [medeverdachte] levenloos en koud aan. Verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer] bij het optillen en verplaatsen van zijn lichaam niet heeft bewogen. Hij had zijn ogen dicht en voelde niet flexibel en een beetje stijf aan. Hierdoor was het moeilijk om hem in de rolstoel te tillen en heel moeilijk om zijn armen te bewegen. Kort na 07:30 uur, derhalve nog geen uur nadat het lichaam van [slachtoffer] verplaatst moet zijn, is door een ambulanceverpleegkundige geconstateerd dat [slachtoffer] was overleden en dat zijn lichaam al lijkstijf was. Het is een feit van algemene bekendheid dat lijkstijfheid pas tussen 1 en 4 uur na het overlijden intreedt. Gelet op dit gegeven in combinatie met het korte tijdsbestek van nog geen uur tussen het verplaatsen van het lichaam van [slachtoffer] en de constatering van de ambulanceverpleegkundige dat zijn lichaam lijk stijf was én de door verdachte zelf waargenomen uiterlijke kenmerken van [slachtoffer] op het moment van omdraaien, optillen en in de rolstoel zetten, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat [slachtoffer] ten tijde van het verplaatsen van zijn lichaam reeds was overleden.
Kan het handelen van verdachte en de medeverdachten worden aangemerkt als het wederrechtelijk wegnemen van een lijk en/of het wederrechtelijk verplaatsen van een weggenomen lijk in de zin van artikel 150 Sr?
De rechtbank stelt voorop dat het bestanddeel wegnemen in de zin van artikel 150 Sr niet is beperkt tot het wegnemen vanaf een bepaalde plaats, maar ziet op elk wegnemen van een overleden lichaam.
Daaronder is derhalve ook de situatie begrepen dat een lichaam wordt weggenomen van de plaats waar het is overleden. 23Anders dan de raadsvrouw, is de rechtbank van oordeel dat wederrechtelijk wegnemen in de zin van artikel 150 Sr niet gelijk staat aan wegmaken of weghouden (in de betekenis van doen verdwijnen). Van het wederrechtelijk wegnemen en/of verplaatsen is sprake indien het overleden lichaam onbevoegd, zonder bevel of verlof van de bevoegde autoriteit, wordt weggenomen en/of verplaatst. Op grond van de bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat zonder meer kan worden bewezen dat verdachte, samen met medeverdachten [medeverdachte] en [medeverdachte] , het overleden lichaam van [slachtoffer] onbevoegd heeft weggenomen van de plaats waar [slachtoffer] is overleden en dat hij daarna het weggenomen lichaam, samen met de medeverdachten, heeft verplaatst naar de galerij van het appartementencomplex.
Heeft verdachte opzettelijk een lijk weggenomen en verplaatst?
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij, op het moment dat hij [slachtoffer] omdraaide, zag dat het niet goed met [slachtoffer] ging en dat hij daarvan in paniek raakte. Hij heeft echter niet in de gaten
gehad dat [slachtoffer] toen al was overleden. Ook uit het procesdossier kan niet worden afgeleid dat verdachte “vol” opzet heeft gehad op het wegnemen en verplaatsen van een lijk. Wel is naar het oordeel van de rechtbank sprake van voorwaardelijk opzet. Voorwaardelijk opzet op het wegnemen en verplaatsen van een lijk is aanwezig indien verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] ten tijde van het wegnemen en verplaatsen van zijn lichaam was overleden. Gelet op de door verdachte zelf waargenomen uiterlijke kenmerken van het lichaam van [slachtoffer] op het moment dat hij hem omdraaide, optilde en in de rolstoel neerzette, moet voor verdachte, net als voor ieder ander, duidelijk zijn geweest dat er een aanmerkelijke kans bestond dat [slachtoffer] op dat moment was overleden. Door [slachtoffer] desondanks uit de woning te verplaatsen, omdat verdachte in paniek raakte en niet wilde dat de in zijn woning aanwezige verdovende middelen door eventuele hulpverleners zou worden ontdekt, heeft verdachte deze aanmerkelijke kans ook bewust aanvaard.
Conclusie
De rechtbank acht op grond van het voorgaande overwegingen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte, samen met medeverdachten [medeverdachte] en [medeverdachte] , opzettelijk en wederrechtelijk een lijk heeft weggenomen en dat zij dit weggenomen lijk daarna samen hebben verplaatst, zoals onder feit 5 is ten laste gelegd.
Bewezenverklaring van de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten
De rechtbank acht de onder 2 en 3 tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend en door de raadsvrouw geen vrijspraak is bepleit, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Deze opgave luidt als volgt:
De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 19 november 2024;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 februari 2023, opgenomen op pagina 65 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100/2023037758 (onderzoek [naam] ) d.d. 22 mei 2023, inhoudend de verklaring van verbalisant [naam] ;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal onderzoek vuurwapen/munitie d.d. 27 februari 2023, opgenomen op pagina 76 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van verbalisant [naam] .
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 februari 2023, opgenomen op pagina 71 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van verbalisanten [naam] en [naam] ;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 februari 2023, opgenomen op pagina 118 van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van verbalisant [naam] .
Bewezenverklaring
De rechtbank acht feiten 2, 3, 4 en 5 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
2) hij op 11 februari 2023 te Emmen een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk Zoraki, type 4918, kaliber 9 mm zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool voorhanden heeft gehad;
3) hij op 11 februari 2023 te Emmen opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 592 en 190 en 575 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4) hij op 11 februari 2023 te Emmen een geldbedrag dat geheel aan [slachtoffer] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
5. hij op 11 februari 2023 te Emmen, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk en wederrechtelijk een lijk, te weten het overleden lichaam van [slachtoffer] , heeft weggenomen en dat weggenomen lijk heeft verplaatst, immers hebben hij, verdachte en diens mededaders:
6. het lijk van het bed getild en
7. het lijk in een rolstoel gezet en vervolgens uit de woning gelegen aan de [adres] gereden en
8. (nadat het lijk uit de rolstoel gleed) het lijk versleept naar de galerij.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
feit 2:handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
feit 3:opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 4:diefstal;
feit 5:medeplegen van het opzettelijk en wederrechtelijk een lijk wegnemen en het opzettelijk en wederrechtelijk een weggenomen lijk verplaatsen;
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de feiten 1, 2, 3, 4 en 5 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest in combinatie met een voorwaardelijk strafdeel en een taakstraf. De raadsvrouw heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte geen relevante documentatie heeft en dat hij zijn leven thans goed op de rit heeft. Verdachte heeft een opleiding afgerond en werkt op basis van een tijdelijk contract in een fabriek. Hij gebruikt geen verdovende middelen meer en heeft een goed contact met zijn familie.
Daarnaast heeft verdachte zich gehouden aan de bijzondere voorwaarden die zijn opgesteld in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis, waaronder het gedurende zes maanden dragen van een enkelband.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het reclasseringsrapport van het
Leger des Heils d.d. 4 november 2024, het uittreksel uit de justitiële documentatie (het strafblad) d.d. 7 oktober 2024, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal van een geldbedrag dat toebehoorde aan [slachtoffer] . Ten tijde van de diefstal lag [slachtoffer] als gevolg van het gebruik van een (te grote) brok MDMA in combinatie met alcohol bewegingloos en buiten bewustzijn op het bed van verdachte, waarbij hij mogelijk zelfs al was overleden. Verdachte was hiervan op de hoogte en heeft schaamteloos misbruik gemaakt van de uiterst kwetsbare positie van [slachtoffer] , die niet bij machte was om te protesteren of zich te verweren. Toen verdachte na enige tijd geconfronteerd werd met het overleden lichaam van [slachtoffer] , heeft hij besloten dat [slachtoffer] niet in zijn studio gevonden mocht worden. In zijn studio was een flinke hoeveelheid verdovende middelen aanwezig en verdachte wilde niet dat deze door eventuele hulpverleners zou worden ontdekt. Samen met zijn mededaders heeft verdachte daarom het overleden lichaam van [slachtoffer] van het bed in een rolstoel getild, die rolstoel uit de kamer gereden en, nadat [slachtoffer] in de hal, bij de voordeur, uit de rolstoel was geleden, over de galerijvloer gesleept tot aan de plek waar hij later door de politie is aangetroffen. Door aldus te handelen heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het wegnemen en verplaatsten van het overleden lichaam van [slachtoffer] . Daarbij heeft verdachte geen enkel respect getoond voor (het lichaam van) [slachtoffer] . De rechtbank is zich bewust van de impact die dit handelen van verdachte en zijn mededaders heeft gehad op het leven van de nabestaanden van [slachtoffer] en het grote verdriet dat hierdoor bij hen is veroorzaakt. Dat verdachte zich enkel heeft laten leiden door zijn eigen belangen en zich in het geheel niet heeft bekommerd om [slachtoffer] én zijn nabestaanden, neemt de rechtbank hem zeer kwalijk.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van (ruim) een kilo hennep en het voorhanden hebben van een vuurwapen. Hennep bevat de voor de volksgezondheid schadelijke stof THC en is daarom door de wetgever op de bij de Opiumwet behorende lijst II geplaatst.
Het is een feit van algemene bekendheid dat de handel in en het gebruik van verdovende middelen vaak gepaard gaan met verschillende vormen van (ernstige) criminaliteit, waarbij ook het gebruik van (vuur)wapens niet geschuwd wordt. Dergelijke feiten hebben een grote impact op de samenleving en veroorzaken daarnaast (ernstige) schade. Verdachte heeft met zijn handelen hieraan bijgedragen.
Het strafblad
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad van verdachte. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder wegens soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld. Bij het bepalen van de (hoogte van de) straf weegt de rechtbank het strafblad van verdachte dan ook niet als strafverzwarende omstandigheid mee.
Persoonlijke omstandigheden van verdachte
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij een positieve wending aan zijn leven heeft gegeven. Verdachte heeft zijn opleiding afgerond en werkt, samen met zijn broer, in een fabriek. Het contact met zijn familie is goed. Hij woont bij zijn moeder en helpt haar met het huishouden en het betalen van de huur. Daarnaast is hij gestopt met het gebruik van verdovende middelen en heeft hij afstand genomen van zijn vroegere vrienden. Verdachte heeft voorts verklaard dat hij gemotiveerd is voor gedragsverandering. Ook in het gesprek met de reclassering heeft verdachte een gemotiveerde houding laten zien. Uit het reclasseringsrapport volgt daarnaast dat thans geen zorgwekkende problematiek op de leefgebieden van verdachte bestaat. De reclassering schat het herhalingsgevaar in als laag tot gemiddeld en adviseert
(mede) om die reden een straf zonder bijzondere voorwaarden. De rechtbank zal bij het bepalen van (de hoogte van) de straf in het voordeel van verdachte rekening houden met de positieve wending die verdachte aan zijn leven heeft gegeven.
De straf
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigen. Tegelijkertijd dient de rechtbank bij de strafoplegging rekening te houden met de persoon van verdachte en het belang van de maatschappij bij het voorkomen van nieuwe (soortgelijke) strafbare feiten. Alles afwegende, acht de rechtbank een straf in de zin een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaren in combinatie met een taakstraf van 240 uren, te vervangen door 120 dagen hechtenis indien de taakstraf niet of niet naar behoren is verricht, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden. Het voorwaardelijke strafdeel dient als stok achter de deur om verdachte te (blijven) motiveren de door hem ingeslagen (positieve) weg te blijven bewandelen en om hem ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
De op te leggen straf is lager dan de straf die de officier van justitie heeft gevorderd, nu de rechtbank - anders dan de officier van justitie- tot een vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde feit komt.
Benadeelde partij
De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
[naam] (door tussenkomst van mr. C.H. Dijkstra, advocaat te Amersfoort), tot een bedrag van 17,500,- ter zake van affectieschade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
[naam] (door tussenkomst van mr. C.H. Dijkstra, advocaat te Amersfoort), tot een bedrag van 17,500,- ter zake van affectieschade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen heeft de officier van justitie het standpunt ingenomen dat deze hoofdelijk kunnen worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partijen niet- ontvankelijk moet worden verklaard, nu verdachte dient te worden vrijgesproken van het feit waarop de vordering is gebaseerd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat het overlijden van [slachtoffer] bij de nabestaanden veel pijn en verdriet heeft veroorzaakt. Uit het namens de nabestaanden door mr. C.H. Dijkstra ter terechtzitting uitgeoefende spreekrecht is gebleken hoe groot het verlies en het gemis van [slachtoffer] voor hen is.
De rechtbank acht echter het feit waaruit de gestelde schade zou zijn ontstaan niet bewezen. De benadeelde partijen zullen daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.

In beslag genomen goederen

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de inbeslaggenomen drugs en medicijnen, nummers 1 tot en met 27 op de beslaglijst, te onttrekken aan het verkeer. Ten aanzien van de inbeslaggenomen geldbedragen, nummers 28 tot en met 31 op de beslaglijst, heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat deze voorwerpen kunnen worden teruggeven aan verdachte.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van het beslag.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de inbeslaggenomen hennep met goednummers 1575054, 1575055 en 1575067 (nummers 16, 17 en 27 op de beslaglijst) onttrekken aan het verkeer. Het onder 2 bewezenverklaarde feit is met betrekking tot deze hennep begaan. Daarnaast is het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd met
de Opiumwet. De rechtbank zal voorts de overige inbeslaggenomen verdovende middelen en medicijnen, zoals beschreven onder nummers 1 tot en met 15 en 18 tot en met 26 op de beslaglijst, onttrekken aan het verkeer. Deze voorwerpen zijn bij gelegenheid van het onderzoek naar de door verdachte begane feiten aangetroffen en zij zijn van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang. De rechtbank zal teruggave gelasten aan verdachte van de inbeslaggenomen geldbedragen van respectievelijk 2.400,-, 500,-, 400,- en 500,-, nummers 28 tot en met 31 op de beslaglijst, nu het belang van strafvordering zich daartegen niet verzet.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36b, 36c, 36d, 47, 57, 150 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

-een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden.

Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

-een taakstraf voor de duur van 240 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 120 dagen zal worden toegepast.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling/voorlopige hechtenis.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Benadeelde partijen
Bepaalt dat de benadeelde partij [naam] in haar vordering niet-ontvankelijk is en dat deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat de benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Bepaalt dat de benadeelde partij [naam] in zijn vordering niet-ontvankelijk is en dat deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat de benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Beslag
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
  • 1 gr. Hennep (goednummer 1575035);
  • 6 stk XTC (goednummer 1575037);
  • 1 stk Cocaïne (goednummer 1575038);
  • 89 gr. Amfetamine (goednummer 1575039);
  • 98 gr. Hashish (goednummer 1575040);
  • 73 gr. Amfetamine (goednummer 1575041);
  • 83 gr. Amfetamine (goednummer 1575042);
  • 11 gr. Amfetamine (goednummer 157043);
  • 1 stuk Amfetamine (goednummer 1575044);
  • 17 gr. Hennep (goednummer 1575045);
  • 102 gr. Hennep (goednummer 1575046);
  • 94 stk XTC (goednummer 1575047);
  • 369 gr. Amfetamine (goednummer 1575048);
  • 12 gr. Hennep (goednummer 1575051);
  • 13 stk XTC (goednummer 1575052);
  • 593 gr. Hennep (goednummer 1575054);
  • 119 gr. Hennep (goednummer 1575055);
  • 97 stk XTC (goednummer 1575056);
  • 17 gr. Amfetamine (goednummer 1575057);
  • 28 gr. Amfetamine (goednummer 1575058);
  • 50 gr. Amfetamine (goednummer 1575059);
  • 127 gr. Amfetamine (goednummer 1575061);
  • 56 gr. Amfetamine (goednummer 1575062);
  • 104 stk XTC (goednummer 1575063);
  • 10 gr. Amfetamine (goednummer 1575065);
  • 1 stk medicijn (goednummer 1575066);
  • 575 gr. Hennep (goednummer 1575067).
Gelast de teruggave aan verdachte van:
- 2.400,- ( goednummer 1575004);
- 500,- ( goednummer 1575005);
- 400,- ( goednummer 157084);
- 500,- ( goednummer 1575085).
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Sieders, voorzitter, mr. A.S. Venema-Dietvorst en mr. E.P. van Sloten, rechters, bijgestaan door mr. K. Bodewes, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 3 december 2024.
Mr. Van Sloten is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
1. De genoemde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm op ambtseed en door daartoe bevoegde
opsporingsambtenaren opgemaakt. De genoemde paginas bevindein zich - tenzij anders aangegeven in het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100/2023037758 (onderzoek [naam] ) d.d. 22 mei 2023. ECLI:NL:HR:2019:339.
2 Het proces-verbaal van bevindingen, d.d. 16 februari 2023, opgenomen op pagina 371 e.v.
3 Het proces-verbaal van bevindingen, d.d. 12 februari 2023, opgenomen op pagina 65 e.v. en het proces-
verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] d.d. 16 februari 2023, opgenomen op pagina 493 e.v.
4 Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] d.d. 15 februari 2023, opgenomen op pagina 562
e.v.
5 Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] d.d. 13 februari 2023, opgenomen op pagina
468 e.v.
6 Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] d.d. 13 februari 2023, opgenomen op pagina 545
e.v.
7 Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] d.d. 15 februari 2023, opgenomen op pagina 562
e.v.
8 Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] d.d. 13 februari 2023, opgenomen op pagina 545
e.v.
9 Het proces-verbaal van bevindingen, d.d. 16 februari 2023, opgenomen op pagina 371 e.v.
10 Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] d.d. 13 februari 2023, opgenomen op pagina
606 e.v.
11 Het proces-verbaal van bevindingen, d.d. 16 februari 2023, opgenomen op pagina 371 e.v.
12 Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] d.d. 16 februari 2023, opgenomen op pagina
671 e.v.
13 Het proces-verbaal van bevindingen, d.d. 14 februari 2023, opgenomen op pagina 142 e.v.
14 Het proces-verbaal van bevindingen, d.d. 16 februari 2023, opgenomen op pagina 371 e.v.
15 Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] d.d. 16 februari 2023, opgenomen op pagina
671 e.v.
16 Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 maart 2023, opgenomen op pagina 345 e.v.
17 Het proces-verbaal van bevindingen, d.d. 16 februari 2023, opgenomen op pagina 371 e.v.
18 Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 februari 2022, opgenomen op pagina 23 e.v..
19 Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 februari 2022, opgenomen op pagina 20 e.v.
20 Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Justitie
en Veiligheid, zaaknummer 2023.02.10.094, d.d. 11 juli 2023 opgemaakt door [naam] , arts en forensisch patholoog, op de door hem/haar afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige.
21 Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Justitie
en Veiligheid, zaaknummer 2023.02.10.094, d.d. 7 juli 2023 opgemaakt door [naam] , apotheker- toxicoloog, op de door hem/haar afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige.
22 Een aanvullend deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie
van Justitie en Veiligheid, zaaknummer 2023.02.10.094, d.d. 25 juli 2024 opgemaakt door [naam] , arts en forensisch patholoog, en [naam] , apotheker-toxicoloog, op de door hen afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige.
23 Noyon/Langemeijer/Remmelink, artikel 150 Sr, aantekening 2. Zie ook: ECLI:NL:RBNHO:2018:5256.