ECLI:NL:HR:2019:339

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 maart 2019
Publicatiedatum
12 maart 2019
Zaaknummer
17/03062
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dood door schuld door nalaten van verdachte om tijdig medische hulp in te schakelen voor partner na gebruik van verdovende middelen

In deze zaak gaat het om de vraag of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan dood door schuld, zoals bedoeld in artikel 307 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte was de partner van het slachtoffer, die na het gebruik van MDMA, GHB en alcohol buiten bewustzijn raakte tijdens een feest in Haren. Ondanks aandringen van andere aanwezigen om medische hulp in te schakelen, weigerde de verdachte dit en besloot hij om zijn partner naar huis in Haarlem te rijden. Pas na enige tijd, toen hij zich realiseerde dat het niet goed ging, reed hij naar het ziekenhuis, maar informeerde hij het medisch personeel niet over het gebruik van verdovende middelen. Het slachtoffer overleed de volgende ochtend als gevolg van de inname van deze middelen.

Het hof oordeelde dat de gedragingen van de verdachte het gevaar van overlijden van zijn partner in zodanige mate hebben verhoogd dat dit overlijden aan hem kan worden toegerekend. De Hoge Raad bevestigde dit oordeel en oordeelde dat er sprake was van een causaal verband tussen de gedragingen van de verdachte en de dood van het slachtoffer. De Hoge Raad verwierp het beroep in cassatie, waarbij werd vastgesteld dat de beoordeling van het hof niet getuigde van een onjuiste rechtsopvatting en toereikend gemotiveerd was. De zaak benadrukt de verantwoordelijkheid van individuen om tijdig medische hulp in te schakelen in situaties waarin levensgevaar kan ontstaan door het gebruik van verdovende middelen.

Uitspraak

12 maart 2019
Strafkamer
nr. S 17/03062
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 12 juni 2017, nummer 23/002547-16, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1959.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft V.A. Groeneveld, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het eerste middel

2.1.
Het middel klaagt over het oordeel van het Hof dat sprake is van een causaal verband tussen de gedragingen van de verdachte en de dood van [betrokkene 1] .
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 22 februari 2014 tot en met 24 februari 2014 te Oss en Haarlem en elders in Nederland aanmerkelijk onvoorzichtig, terwijl hij wist dat [betrokkene 1] MDMA, GHB en alcohol had ingenomen en die [betrokkene 1] buiten bewustzijn en hulpbehoevend was geraakt,
- niet tijdig de hulpdienst (te weten de ambulance), althans medische hulp en verzorging, heeft gealarmeerd/ingeschakeld, en
- die [betrokkene 1] naar een auto heeft getild en in de auto heeft geplaatst en vervolgens
- met die auto vanuit Oss naar zijn woning (te weten [a-straat 1] ) te Haarlem is gereden, en vervolgens naar het ziekenhuis is gereden, en de behandelende medici onvoldoende heeft geïnformeerd door niet te melden dat die [betrokkene 1] GHB en andere verdovende middelen had ingenomen,
waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat die [betrokkene 1] zodanig letsel, te weten multiorgaanfalen, heeft bekomen dat deze aan de gevolgen daarvan is overleden."
2.2.2.
De bewijsmiddelen waarop de bewezenverklaring steunt, zijn weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 6. Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring het volgende overwogen:
"De raadsman heeft vrijspraak bepleit en heeft hiertoe het volgende aangevoerd. Er is geen causaal verband aanwezig tussen de gedragingen van de verdachte en het overlijden van het slachtoffer. In het dossier ontbreekt een bewijsmiddel waaruit blijkt dat er een reële kans was dat het slachtoffer had geleefd indien de verdachte wel had ingegrepen. Ook ontbreekt het bewijs dat het gevolg voor de verdachte voorzienbaar was geweest. De stelling van het openbaar ministerie dat het inschakelen van medische hulp de overlevingskans van een gebruiker van drugs vergroot, is daarvoor te algemeen. Het gedrag van de verdachte dient te worden beoordeeld op basis van diens wetenschap op het moment zelf en niet met de kennis van nu. In de ogen van de verdachte ging het niet zodanig mis met het slachtoffer dat er iets moest gebeuren. Dit blijkt ook uit de getuigenverklaringen: de verdachte was niet verontrust, omdat hij dit vaker had meegemaakt. Er is geen moment aan te wijzen waarop de verdachte de bewustheid had, of had kunnen hebben, dat er iets niet goed zat. De verdachte behoefde dus ook niet anders te handelen dan hij heeft gedaan. Omdat niet is voldaan aan de voorwaarden van artikel 307 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), dient de verdachte te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt als volgt.
Feiten en omstandigheden
Het hof stelt de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 22 februari 2014 is de verdachte, samen met zijn partner [betrokkene 1] , naar een feest in Haren in de gemeente Oss gegaan. Op het feest heeft [betrokkene 1] wijn en water gedronken. De verdachte hoorde van verschillende mensen, waaronder van [betrokkene 1] , dat de wijn en het water een vreemd smaakje hadden. Dit riep bij de verdachte de associatie met GHB op, zij het dat hij dit vergezocht vond. Tijdens het feest vertelde [betrokkene 1] aan de verdachte dat zij XTC had gebruikt. De verdachte wist niet hoeveel XTC [betrokkene 1] die avond had genomen, maar wist wel dat het bij een feest vaak niet bij een half of één pilletje XTC bleef. Het feest was rond 3.00 uur afgelopen. Na afloop gingen [betrokkene 1] en de verdachte naar een hotelkamer in een hotel in Haren op een rijafstand van ongeveer tien minuten van het feest. In de hotelkamer waren tevens de getuigen [getuige 1] , [getuige 2] , [getuige 3] en [getuige 4] aanwezig.
[betrokkene 1] had GHB meegenomen in een Spa-flesje. In de hotelkamer gaf [betrokkene 1] aan dat zij GHB wilde innemen. Normaal gesproken gebruikte zij GHB alleen thuis, in huiselijke kring, waarbij zij de hoeveelheid doseerde met behulp van een zogenoemde G-spuit, waarmee de dosering nauwkeurig kan worden gedaan. De verdachte wist dat de dosering van GHB heel nauw luistert en was ervan op de hoogte dat er die avond geen G-spuit aanwezig was en [betrokkene 1] de GHB derhalve op gevoel/zicht moest doseren. De verdachte wist dan ook niet hoeveel GHB [betrokkene 1] had gebruikt. [betrokkene 1] zei ongeveer een half uur na aankomst in de hotelkamer dat zij zich niet lekker voelde. Op de wc is geprobeerd haar te laten overgeven, maar dit lukte niet. [betrokkene 1] is daarna 'out' gegaan en reageerde toen nergens meer op, ook niet op pijnprikkels zoals klapjes in haar gezicht en knepen in haar armen. De verdachte vond het niet alarmerend dat [betrokkene 1] 'out' ging, omdat dit eigenlijk altijd gebeurde als zij GHB had genomen. Zij bleef dan een half uur tot een uur buiten bewustzijn.
Op internet is door een van de in de hotelkamer aanwezigen opgezocht hoe er gehandeld moest worden indien iemand 'out' is gegaan na GHB-gebruik. De vergaarde informatie hield in dat de gebruiker in een stabiele zijligging moet worden gelegd, dat een ambulance moet worden gebeld en dat in het ziekenhuis moet worden gemeld dat sprake is van GHB-gebruik. Deze informatie is in de hotelkamer tussen de aldaar aanwezigen, waaronder de verdachte, gedeeld, waarna een discussie ontstond hoe gehandeld diende te worden. Er was sprake van een panieksituatie, zij het niet bij de verdachte, die immers vaker had meegemaakt dat [betrokkene 1] na GHB-gebruik 'out' ging. De getuigen [getuige 1] , [getuige 2] , [getuige 3] en [getuige 4] vonden dat 112 gebeld moest worden. De verdachte verzette zich hiertegen, omdat hij niet gealarmeerd was, nu de situatie hem bekend voorkwam. De aanwezigen drongen er bij de verdachte op aan om of een ambulance te bellen of naar het ziekenhuis te gaan. [betrokkene 1] is vervolgens rond 5.15 uur naar buiten gedragen en in de auto van de verdachte gezet. Getuige [getuige 4] heeft het adres van het dichtstbijzijnde ziekenhuis (Oss) in het navigatiesysteem van de auto van de verdachte ingevoerd.
De verdachte is om 5.30 uur weggereden. Hij is niet naar een ziekenhuis gegaan, maar koos ervoor om naar huis in Haarlem te rijden. Gedurende de rit van ongeveer anderhalf uur maakte [betrokkene 1] geluidjes. Thuis in Haarlem aangekomen deed de verdachte de portierdeur aan de kant van [betrokkene 1] open. Het licht viel op haar gezicht. De verdachte realiseerde zich toen dat het fout zat en gaf [betrokkene 1] mond op mond beademing. Hij hoorde geluid. Hij wist dat het niet goed zat en is daarop naar het ziekenhuis, het Kennemer Gasthuis in Haarlem, gereden. Onderweg is de verdachte verkeerd gereden, heeft [betrokkene 1] nogmaals mond op mond beademing gegeven en heeft toen het Spa-flesje met daarin de GHB uit de auto gegooid. Rond 7.06 uur kwam hij aan bij het ziekenhuis. In het ziekenhuis werd [betrokkene 1] gereanimeerd en opgenomen op de intensive care afdeling. Bij aankomst in het ziekenhuis informeerde de verdachte het medisch personeel niet over het feit dat [betrokkene 1] verdovende middelen had gebruikt. Op een later moment, toen het medisch personeel vocht voor [betrokkene 1] leven, vroeg een arts aan de verdachte of [betrokkene 1] verdovende middelen had gebruikt. De verdachte antwoordde ontkennend. Uiteindelijk is [betrokkene 1] op 24 februari 2014 omstreeks 9.20 uur in het ziekenhuis overleden.
Doodsoorzaak
Het rapport 'Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood' van het Nederlands Forensisch Instituut (verder: NFI) van 26 juni 2014 houdt in dat in het lichaamsmateriaal van [betrokkene 1] MDMA, MDA en GHB zijn aangetoond. Ten aanzien van het mechanisme van overlijden houdt het rapport in:
"Gezien het gegeven dat er geen aanwijzingen waren voor pre-existente ziekelijke afwijkingen / ziekten die het onwel- en reanimatiebehoeftig worden kunnen verklaren is het waarschijnlijk dat de ingenomen MDMA, mogelijk in combinatie met GHB, heeft geleid tot negatieve beïnvloeding van het hart en mogelijk ook tot beschadiging van de hartspier. Hierdoor is de hartwerking verstoord en ontstond verminderde / onvoldoende aanvoer van zuurstofrijk bloed naar diverse organen waaronder de hersenen en het hart. Het zuurstoftekort in de hartspier heeft geleid tot (verdere) hartspierbeschadiging en verdere verslechtering van de hartactie en daardoor ook het transport van zuurstofrijk bloed. Tevens kan dit ook hebben geleid tot hersenoedeem. Dit leidde tot het reanimatiebehoeftig worden waardoor de gehele situatie verder verslechterde, er verder zuurstoftekort optrad, dat leidde tot orgaan-/weefselschade en onder meer tot hersenoedeem en herseninklemming. De herseninklemming verklaart het voortbestaan van coma na de reanimatie. Uit het verdere klinische beloop kan worden opgemaakt dat er een toestand van instabiele bloedsomloop (circulatie) bleef bestaan gedurende de opname hetgeen tot verdere beschadiging van verschillende organen leidde - multiorgaan falen. Het geleidelijk uitvallen van de functies van verschillende organen (multiorgaan falen) is uiteindelijk niet met leven verenigbaar en is daarom zonder meer aan te wijzen als de doodsoorzaak. De uitlokkende factor, en dus de eigenlijke doodsoorzaak is in het voorliggende geval de inname van de aangetroffen drugs, omdat er geen andere verklaring voor het optreden van het multiorgaan falen werd gevonden."
En als conclusie houdt het rapport in:
"Het overlijden van [betrokkene 1] wordt verklaard door multiorgaan falen na een reanimatie. De oorzaak van het reanimatiebehoeftig worden wordt verklaard door inname van MDMA, al dan niet in combinatie van GHB."
Op grond van het bovenstaande stelt het hof stelt vast dat de eigenlijke doodsoorzaak de inname van de aangetroffen drugs is geweest.
Dood door schuld
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde dood door schuld als bedoeld in artikel 307 Sr. Voor een bewezenverklaring daarvan is vereist dat sprake is van a) een causaal verband tussen de dood en de gedragingen van de verdachte, alsmede dat b) het gevolg aan diens schuld te wijten is.
a. Causaal verband
Naar vaste rechtspraak dient de causaliteit tussen de gedragingen van de verdachte en het gevolg te worden bepaald aan de hand van de leer van de 'redelijke toerekening'. Hiervoor is, in een geval als het onderhavige, vereist dat de verdachte het gevaar dat het slachtoffer zou komen te overlijden in zodanige mate heeft verhoogd dat dat overlijden redelijkerwijs aan hem kan worden toegerekend als gevolg van zijn handelen of nalaten.
Zoals blijkt uit de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden heeft de gedraging van de verdachte - wetende dat, maar niet hoeveel MDMA, GHB en alcohol door [betrokkene 1] was gebruikt - hieruit bestaan dat hij, nadat [betrokkene 1] rond 3.40 uur had aangegeven zich niet lekker te voelen en kort daarop 'out' was gegaan (voor langere duur dan voor haar te doen gebruikelijk was na GHB-gebruik), tot 7.06 uur - en derhalve gedurende ongeveer drieënhalf uur - geen medische hulp heeft ingeschakeld. En op het moment dat hij wél medische hulp inschakelde, heeft hij niet uit eigen beweging en evenmin nadat hij daarover expliciet was bevraagd, aan het medisch personeel te kennen gegeven dat [betrokkene 1] MDMA, GHB en alcohol had gebruikt.
Daarmee heeft de verdachte naar het oordeel van het hof het gevaar dat [betrokkene 1] zou komen te overlijden - welk gevaar zich heeft verwezenlijkt - in zodanige mate verhoogd dat het overlijden redelijkerwijs aan hem kan worden toegerekend als gevolg van diens nalaten tijdig medische hulp in te schakelen en - eenmaal in het ziekenhuis - het medisch personeel van informatie over het druggebruik door [betrokkene 1] te voorzien. Aldus is sprake van een causaal verband tussen het gedrag van de verdachte en de dood van [betrokkene 1] . Het hof heeft daarbij in aanmerking genomen dat de verdachte door het onthouden van informatie over het middelengebruik van [betrokkene 1] mogelijk een adequate en op maat gesneden zorgverlening door het medisch personeel heeft bemoeilijkt, terwijl voorts blijkens het rapport van het NFI van 10 november 2015 in het algemeen te verwachten is dat de kans op overleving na een potentieel levensbedreigende overdosering wordt vergroot indien er medische zorg beschikbaar is, die zo nodig kan worden ingezet. Met de verdediging is het hof van oordeel dat deze laatste stelling een algemeenheid is, maar dat maakt niet dat deze onjuist is of niet betrokken kan worden bij de beantwoording van de vraag of al dan niet sprake is van een causaal verband.
Dat op basis van het dossier niet is vast te stellen dat medische zorg voor [betrokkene 1] levensreddend zou zijn geweest indien deze eerder beschikbaar was geweest, maakt het bovenstaande niet anders. Voor het aannemen van een oorzakelijk verband tussen het gedrag en de dood van het slachtoffer is immers niet vereist dat is vast te stellen dat het slachtoffer bij het tijdig inschakelen van medische hulp niet zou zijn overleden. Het gaat om de beantwoording van de vraag of het gedrag van de verdachte het risico op het overlijden van het slachtoffer heeft verhoogd en daarvan is, zoals blijkt uit het voren overwogene, in casu naar het oordeel van het hof sprake.
(...)
Conclusie
Op grond van het vorenoverwogene is het hof van oordeel dat er een causaal verband bestaat tussen de gedragingen van de verdachte en de dood van [betrokkene 1] (...)"
2.3.1.
Blijkens de hiervoor weergegeven overwegingen heeft het Hof vastgesteld dat:
- [betrokkene 1] de partner was van de verdachte;
- [betrokkene 1] tijdens een feest in Haren (gemeente Oss) wijn heeft gedronken en XTC heeft gebruikt;
- [betrokkene 1] na afloop van dat feest kort na 3:00 uur 's nachts in een hotelkamer in Oss, in aanwezigheid van de verdachte en andere personen, een onbekende hoeveelheid GHB heeft gebruikt waarna zij "out" is gegaan;
- de verdachte op dat moment bekend was met de omstandigheid dat [betrokkene 1] XTC en GHB had ingenomen;
- de andere aanwezigen er bij de verdachte op hebben aangedrongen een ambulance te bellen of met [betrokkene 1] naar het ziekenhuis te gaan maar de verdachte zich hiertegen heeft verzet;
- [betrokkene 1] in de auto van de verdachte is gezet en de verdachte om 5:30 uur naar huis in Haarlem is gereden;
- de verdachte op het moment dat hij thuis aankwam zich heeft gerealiseerd dat "het fout zat" en naar het ziekenhuis in Haarlem is gereden;
- de verdachte bij aankomst in het ziekenhuis rond 7:06 uur het medische personeel niet heeft geïnformeerd over het feit dat [betrokkene 1] verdovende middelen had gebruikt;
- de verdachte op een later moment toen een arts aan hem vroeg of [betrokkene 1] verdovende middelen had gebruikt ontkennend heeft geantwoord; en
- [betrokkene 1] de volgende ochtend is overleden ten gevolge van de inname van MDMA, MDA en GHB.
2.3.2.
Het Hof heeft geoordeeld dat door deze gedragingen van de verdachte het gevaar van het overlijden van [betrokkene 1] in zodanige mate is verhoogd dat het overlijden redelijkerwijs als gevolg van die gedragingen aan de verdachte kan worden toegerekend zonder dat behoeft te worden vastgesteld dat het slachtoffer bij het tijdig inschakelen van medische hulp niet zou zijn overleden. Dit oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is, ook in het licht van wat door de raadsman van de verdachte is aangevoerd, toereikend gemotiveerd. (Vgl. HR 30 september 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF9666 en HR 27 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BT6362.)
2.4.
Het middel faalt.

3.Beoordeling van de overige middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
12 maart 2019.