ECLI:NL:RBNHO:2018:5256

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 juni 2018
Publicatiedatum
21 juni 2018
Zaaknummer
15/860258-15
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en bewezenverklaring van het opzettelijk en wederrechtelijk wegnemen en vervoeren van een lijk, alsmede diefstal door middel van valse sleutel

Op 22 juni 2018 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk en wederrechtelijk wegnemen en vervoeren van een lijk, alsook van diefstal van een bedrijfsbus en een snorfiets. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met medeverdachten het lichaam van de overleden [overledene] op 11 december 2015 uit een woning heeft verwijderd en dit vervolgens heeft vervoerd naar het recreatiegebied Geestmerambacht. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van medeplegen, waarbij de betrokkenheid van de verdachte significant was. De rechtbank heeft echter ook geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor het oogmerk om het overlijden of de oorzaak daarvan te verhullen, wat leidde tot vrijspraak van het primair tenlastegelegde. De diefstal van de bedrijfsbus en de snorfiets werd wel bewezen verklaard, waarbij de verdachte gebruik maakte van valse sleutels. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 90 dagen, waarvan 80 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 60 uur, met inachtneming van de overschrijding van de redelijke termijn van berechting.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/860258-15 (P)
Uitspraakdatum: 22 juni 2018
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 8 juni 2018 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het postadres [adres 1] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. G. Visser en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. J.H.S. Vogel, advocaat te Rotterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
feit 1 primair
hij op of omstreeks 11 december 2015 te Alkmaar en/of Koedijk en/of Langedijk en/of recreatiegebied Geestmerambacht en/of (elders in) Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om het feit en/of de oorzaak van het overlijden van [overledene] , te verhelen het lijk van die [overledene] heeft verborgen en/of weggevoerd en/of weggemaakt, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of diens mededader(s)
- het lijk van die [overledene] in een woning opgetild en/of een deken/doek over/om het lijk van die [overledene] gedaan en/of
- ( vervolgens) het (middels een deken/doek bedekte en/of gewikkelde) lijk van die [overledene] een woning uit gedragen en/of getild en/of
- ( vervolgens) het lijk van die [overledene] over de gang van het flatgebouw, alwaar genoemde woning zich bevindt, gedragen en/of getild en/of
- ( vervolgens) het lijk van die [overledene] , via een trappenhuis, van de eerste verdieping naar de begane vloer gedragen en/of getild en/of gesleept en/of
- ( vervolgens) het lijk van die [overledene] het flatgebouw uit getild en/of gedragen en/of gesleept en/of
- ( vervolgens) het lijk van die [overledene] in een (gereedstaand(e)) bus/voertuig getild en/of gedragen en/of gelegd en/of
- ( vervolgens) voornoemd lijk (enige kilometers) in een bus/voertuig vervoerd en/of
- ( vervolgens) dat lijk in recreatiegebied Geestermerambacht, althans in de omgeving daarvan, neergelegd/gedumpt en/of achtergelaten;
subsidiairhij op of omstreeks 11 december 2015 te Alkmaar en/of Koedijk en/of Langedijk en/of recreatiegebied Geestmerambacht en/of (elders in) Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk een lijk, te weten het overleden lichaam van [overledene] , heeft weggenomen en/of (vervolgens) dat weggenomen lijk heeft verplaatst en/of vervoerd, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of diens mededader(s)
- het lijk van die [overledene] in een woning opgetild en/of een deken/doek over/om het lijk van die [overledene] gedaan en/of
- ( vervolgens) het (middels een deken/doek bedekte en/of gewikkelde) lijk van die [overledene] een woning uit gedragen en/of getild en/of
- ( vervolgens) het lijk van die [overledene] over de gang van het flatgebouw, alwaar genoemde woning zich bevindt, gedragen en/of getild en/of
- ( vervolgens) het lijk van die [overledene] , via een trappenhuis, van de eerste verdieping naar de begane vloer gedragen en/of getild en/of gesleept en/of
- ( vervolgens) het lijk van die [overledene] het flatgebouw uit getild en/of gedragen en/of gesleept en/of
- ( vervolgens) het lijk van die [overledene] in een (gereedstaand(e)) bus/voertuig getild en/of gedragen en/of gelegd en/of
- ( vervolgens) voornoemd lijk (enige kilometers) in een bus/voertuig vervoerd en/of
- ( vervolgens) dat lijk in recreatiegebied Geestermerambacht, althans in de omgeving daarvan, neergelegd/gedumpt en/of achtergelaten;
feit 2hij op of omstreeks 11 december 2015 te Alkmaar met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een bedrijfsbus (merk Hyundai met kenteken [kenteken 1] ), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die/dat weg te nemen bedrijfsbus onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel door met een wederrechtelijk weggenomen autosleutel de bedrijfsbus te starten en daarmee vervolgens weg te rijden;
feit 3 primair
hij op of omstreeks 11 december 2015 te Alkmaar met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening (in/uit een tuin behorende bij een woning gelegen aan de [adres 2] ) heeft weggenomen een snorfiets (merk Kymco met kenteken [kenteken 2] ), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich die weg te nemen snorfiets onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel door voornoemde sleutel uit een woning wederrechtelijk weg te nemen en vervolgens met voornoemde sleutel de snorfiets te starten en daarmee weg te rijden;
subsidiair
hij op of omstreeks 11 december 2015 te Alkmaar en/of (elders in) Nederland, een goed te weten een snorfiets (merk Kymco met kenteken [kenteken 2] ) heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van dit goed wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 primair, onder 2 en onder 3 primair tenlastegelegde en heeft daartoe het volgende betoogd.
Op grond van het dossier kan worden bewezen dat verdachte samen met twee medeverdachten het overleden lichaam van [overledene] (hierna: [overledene] ) heeft weggevoerd en weggemaakt uit de woning aan de [adres 3] , met het oogmerk om het feit van het overlijden van [overledene] te verhelen (onder 1 primair). Verdachten hebben het lichaam in een deken gewikkeld en uit de woning weggevoerd om te verhullen dat [overledene] was overleden in de woning. Daarmee is van een voltooid misdrijf in de zin van artikel 151 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) sprake. Vervolgens is het lichaam van [overledene] ook nog neergelegd in een bedrijfsbus en is verdachte met die bus naar het Geestmerambacht gereden. Daar heeft hij het lichaam achtergelaten. Ter uitvoering van dit plan om het overleden lichaam weg te voeren en weg te maken, hebben verdachten nauw en bewust samengewerkt, waarbij ieder een eigen rol had.
Op grond van de inhoud van het dossier kunnen ook de diefstallen door middel van valse sleutel van de bedrijfsbus (onder 2) en de snorfiets (onder 3 primair) worden bewezen. Verdachte heeft zich deze voertuigen toegeëigend, door met de wederrechtelijk verkregen sleutels de voertuigen te starten en daarmee weg te rijden.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken en daartoe het volgende naar voren gebracht.
Op grond van de stukken en de verklaring van verdachte kan worden vastgesteld dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan het verplaatsen van het overleden lichaam van [overledene] uit de woning. Het bewijs ontbreekt echter dat hij heeft gehandeld met het oogmerk om het feit van het overlijden of de doodsoorzaak te verhelen. Het was immers de bedoeling van verdachte om het overleden lichaam ergens gevonden te laten worden, zij het op een andere plaats dan in de woning. Om die reden moet vrijspraak van het onder 1 primair tenlastegelegde volgen. Evenmin kan worden bewezen dat sprake is geweest van het wegnemen van een overleden lichaam of van het vervoeren daarvan in de zin van artikel 150 Sr, nu het lichaam slechts is verplaatst. Daarom moet ook vrijspraak van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde volgen.
Verdachte moet ook van het onder 2 en onder 3 primair en subsidiair tenlastegelegde worden vrijgesproken. Het dossier bevat namelijk geen bewijs dat verdachte de bedrijfsbus en snorfiets heeft weggenomen (onder 2 en onder 3 primair) of dat hij de snorfiets heeft geheeld (onder 3 subsidiair). Weliswaar heeft verdachte gebruik gemaakt van de bedrijfsbus om het overleden lichaam van [overledene] te vervoeren, maar dat korte gebruik is onvoldoende voor een bewezenverklaring van het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt op grond van de bewijsmiddelen, die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat, tot bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair, onder 2 en onder 3 primair tenlastegelegde. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
3.3.1.
Wegnemen, verplaatsen en vervoeren van het lichaam van [overledene] (feit 1)
Op basis van de zich in het dossier bevindende stukken staat vast dat [overledene] in de nacht van 11 december 2015 als gevolg van een overdosis verdovende middelen is overleden in de woning van zijn neef [betrokkene] , aan de [adres 3] . Op basis van de bewijsmiddelen kan worden bewezen dat medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) die nacht eveneens in de woning verbleef en na het ontwaken heeft geconstateerd dat [overledene] was overleden. Rond kwart voor negen is medeverdachte [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) bij de woning aangekomen. [medeverdachte 1] heeft hem toen verteld dat [overledene] niet meer leefde. Daarna, rond negen uur, is ook verdachte [verdachte] (hierna: [verdachte] ) bij de woning gearriveerd en op de hoogte gebracht. Verdachten hebben vervolgens na overleg het overleden lichaam van [overledene] in een deken gewikkeld en rond half tien met zijn drieën uit de woning op de eerste verdieping van het appartementencomplex gedragen, tot in het trappenhuis. Daar hebben [verdachte] en [medeverdachte 2] het lichaam via het trappenhuis naar de begane vloer gedragen en/of gesleept. [medeverdachte 1] was daarvan getuige. [verdachte] en [medeverdachte 2] hebben vervolgens het overleden lichaam neergelegd in de bedrijfsbus, waarmee [overledene] de avond daarvoor naar de woning was gekomen. [medeverdachte 1] heeft daarna de gebruikte deken en een handdoek teruggebracht naar de woning. [verdachte] is met de bedrijfsbus weggereden en heeft het overleden lichaam op een fietspad in recreatiegebied Geestmerambacht in Langedijk achtergelaten.
De vragen die aan de rechtbank voorliggen zijn (1) of tussen verdachten sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking in de zin van medeplegen, (2) of de gedragingen kunnen worden gekwalificeerd als het wegvoeren of wegmaken van een lijk met het oogmerk om het overlijden of de oorzaak daarvan te verhelen (ook wel: het onttrekken van een lijk aan de nasporing; primair) dan wel (3) als het opzettelijk en wederrechtelijk wegnemen van een lijk, dan wel het verplaatsen en vervoeren van een weggenomen lijk (subsidiair).
Medeplegen
Voor een bewezenverklaring van medeplegen is vereist dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen (vgl. ECLI:NL:HR:2004:AO9905). De kwalificatie medeplegen is slechts gerechtvaardigd als de bewezen verklaarde (intellectuele en/of materiële) bijdrage van een verdachte aan het delict van voldoende gewicht is (vgl. ECLI:NL:HR:2011:BO2629). Als het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband kunnen worden gebracht, dan kan bij de vorming van een oordeel hierover rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol van de verdachte, het belang van die rol en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip (vgl. ECLI:NL:HR:2014:3474, r.o. 3.2.2.).
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat [verdachte] met het idee is gekomen om het overleden lichaam uit de woning te verplaatsen en met de bedrijfsbus te vervoeren naar een andere plaats. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] zijn hiermee akkoord gegaan, omdat zij met [verdachte] vreesden dat [betrokkene] zijn woning zou verliezen als daar door de politie een overleden persoon zou worden aangetroffen. Dit zou ook voor hen nadelig zijn, omdat de woning door hen werd gebruikt als plaats om verdovende middelen te gebruiken of om daar te overnachten. De rechtbank acht bewezen dat verdachten daarbij hebben gesproken over de mogelijkheid om het lichaam gevonden te laten worden in het Geestmerambacht. [verdachte] heeft daarna de op de tafel liggende autosleutel van de bedrijfsbus, waarmee [overledene] was gekomen, gepakt en die bus bij een nooduitgang van het appartementencomplex gezet. Daarna is hij teruggegaan naar de woning en hebben [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] samen het overleden lichaam in een deken gewikkeld en de woning uitgedragen. Vervolgens hebben [verdachte] en [medeverdachte 2] , onder toeziend oog van [medeverdachte 1] , het lichaam naar de begane grond gebracht en in de bedrijfsbus gelegd, waarna [verdachte] met die bus is weggereden.
Deze feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien, waaronder de betrokkenheid en rollen van verdachten, de taakverdeling en de gedeeltelijk gezamenlijke uitvoering, is de rechtbank van oordeel dat naar de uiterlijke verschijningsvorm van de door de verdachten verrichte handelingen, sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] . Ieder van hen heeft een zodanig significante, wezenlijke bijdrage aan het verplaatsen en/of het vervoeren van het overleden lichaam geleverd, dat gesproken kan worden van medeplegen. De omstandigheden dat [medeverdachte 1] niet heeft geholpen om het lichaam naar de begane grond te brengen en in de bedrijfsbus te leggen, en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] niet het lichaam in de bus naar het Geestmerambacht hebben vervoerd, maken die conclusie, gelet op de betrokkenheid en taakverdeling in het geheel van de verrichte handelingen, niet anders.
Oogmerk om het feit of de oorzaak van het overlijden te verhelen
Verdachte wordt primair verweten dat hij zich samen met de medeverdachten heeft schuldig gemaakt aan het onttrekken van een lijk aan nasporing, namelijk het verhelen van het feit en/of de oorzaak van het overlijden van [overledene] , als bedoeld in artikel 151 Sr. De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van dat feit moet komen vast te staan dat verdachte heeft gehandeld met het oogmerk om het feit en/of de oorzaak van het overlijden te verhullen. De vraag of daarvan sprake is, laat zich niet in algemene zin beantwoorden en zal afhangen van de specifieke omstandigheden van het geval. Van “verhelen” kan sprake zijn als de gedragingen van een verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm of naar opgave van de verdachte erop zijn gericht om te voorkomen dat een ander of anderen het lijk waarnemen. Hoe lang die handelingen gaande zijn en of zij ertoe leiden dat het lijk definitief aan elke waarneming wordt onttrokken, doet daarbij niet ter zake (ECLI:NL:PHR:2007:BA2104).
De rechtbank is op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van oordeel dat sprake is van contra-indicaties voor het bewezen verklaren van het oogmerk om het overlijden zelf of de oorzaak daarvan te verhullen. Verdachten hebben blijkens hun verklaringen het overleden lichaam van [overledene] uit de woning weggevoerd en verplaatst naar het Geestmerambacht, omdat zij niet wilden dat de dood van [overledene] met de woning in verband kon worden gebracht. Om deze band te verbreken moest het overleden lichaam op een andere plek dan in de woning gevonden worden. Het was niet de bedoeling van verdachten te verhullen dat [overledene] was overleden en evenmin wat de oorzaak daarvan was, maar slechts de plaats waar hij was overleden. Op deze manier hebben verdachten willen voorkomen dat [betrokkene] zijn huurwoning zou verliezen, in welke woning verdachten geregeld overnachtten en zij ongestoord drugs konden gebruiken. Dat verdachten op deze manier hebben gehandeld, is op zichzelf laakbaar, maar daarmee is nog niet voldaan aan het vereiste oogmerk. Dit leidt ertoe dat verdachte van het onder 1 primair tenlastegelegde zal worden vrijgesproken.
Wegnemen van een lichaam en verplaatsen en vervoeren van een weggenomen lichaam
Bij de beantwoording van de vraag of het subsidiair tenlastegelegde kan worden bewezen, namelijk of verdachte zich samen met de medeverdachten heeft schuldig gemaakt aan het wegnemen van een overleden lichaam en/of het verplaatsen en/of het vervoeren daarvan, als bedoeld in artikel 150 Sr, heeft de rechtbank acht geslagen op de wetsgeschiedenis van dit wetsartikel. Hieruit heeft de rechtbank afgeleid dat het wegnemen van een overleden lichaam in de zin van artikel 150 Sr met de laatste wetswijziging niet meer is beperkt tot bepaalde plaatsen, maar nu onbeperkt is. Dit betekent dat het opzettelijk en wederrechtelijk wegnemen van een overleden lichaam vanaf elke plaats strafbaar is. Daaronder is ook begrepen het hier aan de orde zijnde geval dat het overleden lichaam is weggenomen uit het sterfhuis, zijnde naar gewoon spraakgebruik het huis waar iemand is gestorven (Noyon/Langemeijer/Remmelink Strafrecht, artikel 150 Sr, aantekening 2).
De rechtbank is in het licht van het vorenstaande van oordeel dat op basis van de bewijsmiddelen kan worden bewezen dat verdachten samen het overleden lichaam van [overledene] opzettelijk en wederrechtelijk (in de zin van: zonder verlof van de bevoegde autoriteit), hebben weggenomen uit de woning waar hij is overleden, dat zij dat weggenomen lichaam samen hebben verplaatst en dat [verdachte] het weggenomen lichaam vervolgens naar het Geestmerambacht heeft vervoerd. Voor dat laatste kunnen alle verdachten - gelet op hetgeen hiervoor over het medeplegen is overwogen - als medeplegers verantwoordelijk worden gehouden. Dit leidt ertoe dat het onder 1 subsidiair tenlastegelegde is bewezen.
3.3.2.
Diefstal van de bedrijfsbus (feit 2)
Op basis van de bewijsmiddelen staat vast dat verdachte op 11 december 2015 de autosleutel van de bedrijfsbus, waarmee [overledene] was gekomen, heeft gepakt. Daarna heeft verdachte de bedrijfsbus naar het appartementencomplex gereden en klaargezet, en later is hij met die bus met daarin het overleden lichaam naar het Geestmerambacht gereden. Uit de stukken is voorts gebleken dat verdachte, voordat het lichaam in de bus werd gelegd, een witte scooter in de bus had gelegd.
De rechtbank acht op grond van deze feiten en omstandigheden bewezen dat verdachte , door wederrechtelijk gebruik te maken van de autosleutel, de bedrijfsbus onder zijn bereik heeft gebracht en in gebruik heeft genomen, met de bedoeling om daarover als heer en meester te beschikken. Dat verdachte de bus wilde terugbrengen na het wegbrengen van het lichaam, zoals door de raadsman is betoogd, acht de rechtbank niet aannemelijk geworden. Immers, niet valt in te zien waarom verdachte, indien hij van plan zou zijn geweest de bus terug te brengen, eerst nog de witte scooter heeft ingeladen. Dit betekent dat bewezen is dat verdachte heeft gehandeld met het vereiste oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening. Het onder 2 tenlastegelegde is dan ook bewezen.
3.3.3.
Diefstal van de snorfiets (feit 3)
Op basis van de bewijsmiddelen is verder duidelijk geworden dat na de staande houding van verdachte in de bedrijfsbus de witte snorfiets van [benadeelde] met de bijpassende sleutel is aangetroffen. Deze bleek te zijn gestolen op 11 december 2015 tussen acht uur en kwart over acht ’s morgens. Verdachte wordt verweten dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan diefstal (primair), dan wel heling (subsidiair), van deze snorfiets. Bij de beantwoording van de vraag of één van deze feiten kan worden bewezen, heeft de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden in aanmerking genomen.
Kort na de diefstal van de snorfiets, rond kwart voor negen, heeft getuige [getuige] een man op een witte brommer zien aankomen bij het appartementencomplex aan de [adres 3] . De getuige zag dat de man een grote zwarte koffer bij zich had. Op camerabeelden van het [adres 3] is te zien dat verdachte ongeveer een kwartier later met een grote donkere rolkoffer op de eerste verdieping bij de woning arriveerde. [medeverdachte 1] heeft hierover verklaard dat verdachte aankwam op een witte scooter met een grote zwarte koffer. [medeverdachte 1] heeft tevens verklaard dat verdachte een witte scooter in de bedrijfsbus legde, voordat het overleden lichaam erin kon worden getild.
Verder hebben de aangever en zijn vrouw verklaard een junk te kennen, genaamd ‘ [naam] ’, die wel eens in de woning is geweest en zodoende kan weten dat aangever vrijwel elke morgen de woning verlaat om bij zijn moeder koffie te drinken en de achterdeur dan niet afsluit, dat de snorfiets in de achtertuin staat en dat de sleutel van de snorfiets in de keuken in het raamkozijn ligt.
Al deze feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat kan worden bewezen dat het verdachte is geweest die met de snorfiets en koffer bij het appartementencomplex aankwam, dat hij naar de woning van [betrokkene] is gegaan waar hij de sleutel van de bedrijfsbus heeft gepakt en dat hij enige tijd later de snorfiets in de bedrijfsbus heeft gelegd, kennelijk met de bedoeling het bezit ervan veilig te stellen en deze naar elders te vervoeren. De raadsman heeft terecht aan de orde gesteld dat de getuige de man op de brommer heeft omschreven als een man met onder andere “half blond, half lang haar”, welk signalement niet overeenkomt met de in het dossier aanwezige politiefoto van verdachte. Gezien de overige omstandigheden, namelijk het feit dat de man een grote zwarte koffer bij zich had en verdachte met een grote zwarte rolkoffer bij de woning arriveerde en de verklaring van [medeverdachte 1] , gaat de rechtbank er echter van uit dat de getuige zich op dit punt moet hebben vergist. Gelet op voornoemde feiten en omstandigheden, waaronder het korte tijdsverloop tussen de diefstal van de scooter en het arriveren van verdachte met de scooter bij de woning van [betrokkene] , acht de rechtbank verder bewezen dat het verdachte is geweest die zich heeft schuldig gemaakt aan de diefstal door middel van valse sleutel van de snorfiets, door de sleutel van die snorfiets uit de woning van aangever weg te nemen en daarna met die snorfiets weg te rijden. Dit leidt ertoe dat ook het onder 3 primair tenlastegelegde is bewezen.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair, onder 2 en onder 3 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat
feit 1 subsidiair
hij op 11 december 2015 te Alkmaar en/of Koedijk en/of Langedijk en/of recreatiegebied Geestmerambacht, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk en wederrechtelijk een lijk, te weten het overleden lichaam van [overledene] , heeft weggenomen en vervolgens dat weggenomen lijk heeft verplaatst en vervoerd, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of diens mededader(s)
- het lijk van die [overledene] in een woning opgetild en een deken over het lijk van die [overledene] gedaan en
- het lijk van die [overledene] een woning uit gedragen en
- vervolgens het lijk van die [overledene] over de gang van het flatgebouw, alwaar genoemde woning zich bevindt, gedragen en
- vervolgens het lijk van die [overledene] , via een trappenhuis, van de eerste verdieping naar de begane vloer gedragen en/of gesleept en
- vervolgens het lijk van die [overledene] het flatgebouw uit gedragen en/of gesleept en
- vervolgens het lijk van die [overledene] in een gereedstaande bus getild en gelegd en
- vervolgens voornoemd lijk enige kilometers in een bus vervoerd en
- vervolgens dat lijk in recreatiegebied Geestmerambacht neergelegd en achtergelaten;
feit 2hij op 11 december 2015 te Alkmaar met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een bedrijfsbus, merk Hyundai met kenteken [kenteken 1] , toebehorende aan [aangever] , waarbij verdachte die weg te nemen bedrijfsbus onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel door met een wederrechtelijk weggenomen autosleutel de bedrijfsbus te starten en daarmee vervolgens weg te rijden;
feit 3 primair
hij op 11 december 2015 te Alkmaar met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een tuin behorende bij een woning gelegen aan de [adres 2] heeft weggenomen een snorfiets, merk Kymco met kenteken [kenteken 2] , toebehorende aan [benadeelde] , waarbij verdachte die weg te nemen snorfiets onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel door voornoemde sleutel uit een woning wederrechtelijk weg te nemen en vervolgens met voornoemde sleutel de snorfiets te starten en daarmee weg te rijden.
Hetgeen aan verdachte onder 1 subsidiair, onder 2 en onder 3 primair meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1 subsidiair
medeplegen van het opzettelijk en wederrechtelijk een lijk wegnemen en een weggenomen lijk verplaatsen en vervoeren;
ten aanzien van feiten 2 en 3 primair
telkens: diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Strafmotivering

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte, gezien de ernst van de door haar bewezen geachte feiten enerzijds en de overschrijding van de redelijke termijn anderzijds, zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, met aftrek van de tijd die in voorarrest is doorgebracht.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om bij de straftoemeting de overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van verdachte te betrekken en gelet hierop geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die de duur van het voorarrest overstijgt.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft, geconfronteerd met het levenloze lichaam van [overledene] , samen met zijn mededaders besloten dat lichaam ergens anders gevonden te laten worden dan in de woning aan de [adres 3] . Met elkaar hebben zij het levenloze lichaam van [overledene] in een deken gewikkeld en uit de woning gedragen. Daarna is het lichaam in de bedrijfsbus neergelegd, waarmee verdachte naar het Geestmerambacht is gereden om het lichaam van [overledene] daar op het fietspad achter te laten. Dat deden verdachte en zijn mededaders om ervoor te zorgen dat de dood van [overledene] niet in verband kon worden gebracht met de woning, uit angst om daarvan geen gebruik meer te kunnen maken. De rechtbank houdt er in dit verband rekening mee dat alle drie verdachten een wezenlijke bijdrage aan het wegnemen, verplaatsen en vervoeren van het overleden lichaam hebben geleverd, maar dat het verdachte is geweest die heeft voorgesteld het lichaam van [overledene] uit de woning te verwijderen en dat hij bij het geheel van de uitgevoerde handelingen een leidende, sturende rol heeft gehad. Bovendien heeft hij het overleden lichaam uiteindelijk vervoerd en in het recreatiegebied achtergelaten.
Verdachte heeft door aldus te handelen geen enkel respect getoond voor het stoffelijk overschot van [overledene] . De rechtbank is zich bewust van de impact die het handelen van verdachte en zijn mededaders heeft gehad op het leven van de nabestaanden van [overledene] en van het extra verdriet dat zij hierdoor hebben moeten doorstaan. Het is voorstelbaar dat strafoplegging in welke vorm dan ook, dit leed niet ongedaan zal kunnen maken. Ook heeft de rechtbank rekening gehouden met het schokkende effect ervan op de getuigen die hebben gezien dat het overleden lichaam werd verplaatst of die het lichaam hebben gevonden.
Naar het oordeel van de rechtbank kan hierop in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met het gegeven dat de wetgever een relatief beperkte maximumstraf heeft verbonden aan dit delict, te weten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van één jaar. Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan twee diefstallen door middel van een valse sleutel, waarvoor doorgaans volgens de door rechtbanken en gerechtshoven gehanteerde oriëntatiepunten ook onvoorwaardelijke gevangenisstraffen worden opgelegd.
Wat betreft de keuze voor de op te leggen straf en de duur daarvan heeft de rechtbank ook acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals die uit het dossier zijn gebleken en ter terechtzitting door de verdediging naar voren zijn gebracht. Hierin heeft de rechtbank geen strafmatigende omstandigheden gezien. Uit het op zijn naam staand Uittreksel Justitiële Documentatie van 4 mei 2018 leidt de rechtbank af dat artikel 63 Sr van toepassing is. Hierin heeft de rechtbank echter evenmin reden tot strafmatiging gezien.
De rechtbank heeft tot slot de overschrijding van de redelijke termijn van berechting in deze zaak in aanmerking genomen. Op 11 december 2015 is verdachte aangehouden en in verzekering gesteld. Op 24 december 2015 is verdachte weer in vrijheid gesteld. De politie heeft het onderzoek in deze zaak voortgezet en het eindproces-verbaal is uiteindelijk in april 2017 opgemaakt ter beoordeling door het Openbaar Ministerie. Daarna is het dossier overgedragen voor het plannen van een inhoudelijke behandeling, maar die planning heeft uiteindelijk pas begin 2018 plaatsgevonden.
Volgens vaste Nederlandse rechtspraak heeft, wanneer het gaat om de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM, als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak moet zijn afgerond met een eindvonnis in eerste aanleg binnen twee jaren nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van de zaak, de invloed van de verdachte en zijn advocaat op het procesverloop, en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. Als aanvang van de redelijke termijn moet in deze zaak de aanhouding en inverzekeringstelling van verdachte worden aangemerkt. Omdat het eindvonnis thans op 22 juni 2018 wordt gewezen en de rechtbank van (voormelde) bijzondere omstandigheden niet is gebleken, is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn met ruim zes maanden.
Als geen sprake was geweest van voornoemde overschrijding van de redelijke termijn, dan was, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, geen andere straf passend geweest dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De overschrijding in deze zaak resulteert er in dat de rechtbank het opleggen van een grotendeels voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van negentig dagen en een taakstraf van zestig uren op zijn plaats acht. De rechtbank zal bepalen dat van de gevangenisstraf een gedeelte van tachtig dagen vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. De rechtbank zal daarnaast bepalen dat de tijd die in voorarrest is doorgebracht, op deze straffen in mindering zal worden gebracht.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57, 63, 150 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezenwat aan verdachte onder 1 primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezendat verdachte het onder 1 subsidiair, onder 2 en onder 3 primair tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 subsidiair, onder 2 en onder 3 primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder 1 subsidiair, onder 2 en onder 3 primair bewezenverklaarde de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf voor de duur van 90 (negentig) dagen, met bevel dat van deze straf
een deel van 80 (tachtig) dagen niet ten uitvoerzal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op 2 (twee) jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt verdachte tevens tot
een taakstraf voor de duur van 60 (zestig) uren, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren daarvan verrichten te vervangen door 30 (dertig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht, met dien verstande dat voor elke dag die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht 2 (twee) uren taakstraf, subsidiair 1 (één) dag hechtenis, in mindering worden gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. A. Warmerdam, voorzitter,
mr. N.O.P. Roché en mr. R.P. Boon, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. P.H. Boersma,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 22 juni 2018.