ECLI:NL:RBNNE:2024:4694

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
28 november 2024
Publicatiedatum
3 december 2024
Zaaknummer
LEE 23/3293
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van mijnbouwschade en bijkomende kosten door de rechtbank

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eisers tegen de gedeeltelijke afwijzing van hun aanvraag voor bijkomende kosten in het kader van mijnbouwschade beoordeeld. Eisers, die sinds 2016 eigenaar zijn van een woning, hebben schade geconstateerd tijdens een verbouwing en hebben een aanvraag voor schadevergoeding ingediend bij het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG). De rechtbank oordeelt dat onvoldoende is aangetoond dat de gevraagde bijkomende kosten daadwerkelijk zijn gemaakt en dat deze kosten het gevolg zijn van de mijnbouwschade. De rechtbank concludeert dat het IMG heeft kunnen volstaan met de eerder toegekende overlastvergoeding van € 1.000,--. De eisers hebben verschillende kosten gepresenteerd, waaronder advieskosten, uren besteed aan de schadeprocedure, en gederfde huurinkomsten, maar de rechtbank oordeelt dat er geen causaal verband is aangetoond tussen deze kosten en de mijnbouwschade. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor het bestreden besluit van het IMG in stand blijft en er geen aanvullende vergoeding aan eisers hoeft te worden toegekend. De uitspraak is gedaan door rechter J.Y.B. Jansen op 28 november 2024.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 23/3293

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 november 2024 in de zaak tussen

[eiser] en [eiseres], uit [woonplaats 1], eisers

(gemachtigde: mr. S. van Gent),
en

Instituut Mijnbouwschade Groningen, het IMG

(gemachtigde: mr. S.C. Goldbohm en mr. I. Pijper).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de gedeeltelijke afwijzing van de aanvraag voor bijkomende kosten van eisers.
1.1.
Het IMG heeft deze aanvraag met het besluit van 13 augustus 2021 gedeeltelijk afgewezen. Met het bestreden besluit van 27 juni 2023 op het bezwaar van eisers is het IMG bij de gedeeltelijke afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Het IMG heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 18 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers en de gemachtigden van het IMG.

Totstandkoming van het besluit

2. Door vererving zijn eisers sinds 2016 eigenaar van de woning aan [adres 1] te [woonplaats 2] (de woning). Eisers, woonachtig aan [adres 2] te [woonplaats 1], wilden de woning verhuren. Tijdens een verbouwing van de woning hebben eisers mijnbouwschade geconstateerd.
2.1.
Eisers hebben een bedrijf: [bedrijf] (het bedrijf).
2.2.
Op 9 maart 2018 hebben eisers een aanvraag voor schadevergoeding ingediend. Deze aanvraag is door de rechtsvoorganger van het IMG, de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen (TCMG) in behandeling genomen. Na bezwaar is voor deze inhoudelijke procedure in totaal een bedrag van € 2.625,26 aan schadevergoeding toegekend en € 115,31 aan wettelijke rente. Ook is een bedrag van € 1.570,27 aan bijkomende kosten toegekend, waarvan € 750,-- bestaat uit overlastvergoedingen.
2.3.
Tijdens de inhoudelijke procedure hebben eisers, bij de zienswijze, op
30 september 2019 een overzicht gevoegd van overige bijkomende kosten, van in totaal
€ 30.480,-. De TCMG heeft dit overzicht opgevat als een aanvraag voor bijkomende kosten.
2.4.
Het overzicht betrof onder andere opslagkosten, gederfde huurinkomsten, ziektekosten, kosten voor advies van een deskundige, 100 werkuren van eisers aan het aardbevingsdossier (bellen, mailen etc.), 26 werkuren voor het verwijderen en terugplaatsen van vloerplaten, 204 uren gederfde inkomsten vanuit het bedrijf, 104 uren voor ingehuurde mankracht en overige kosten voor een bedrag van € 3.800,--.
2.5.
Met de beslissing op bezwaar van 18 december 2020 is door het IMG een bedrag van € 1.809,20 aan bijkomende kosten aan eisers toegekend. Het toegekende bedrag bestaat uit een vergoeding voor thuisblijven tijdens de schadeopname, thuisblijven tijdens schadeherstel, schoonmaakkosten en huurderving. De gevraagde vergoeding voor zorgkosten en opslagkosten is afgewezen. In het besluit is opgenomen dat nog geen besluit is genomen over de gevraagde advieskosten, 100 werkuren, 26 werkuren voor verwijderen van de vloerplaten, 204 uren gederfde inkomsten, 104 uren ingehuurde mankracht en de extra (overige) kosten nu voor deze kosten een toelichting en bewijsstukken ontbraken. Voor laatstgenoemde kosten wordt een separaat besluit genomen.
2.6.
Tegen het besluit op bezwaar van 18 december 2020 hebben eisers beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de uitspraak van 9 september 2021 [1] het besluit op bezwaar van 18 december 2020 vernietigd voor zover dit ziet op de vergoeding voor de gederfde huurinkomsten en de afwijzing van opslagkosten. De rechtbank heeft beslist dat het besluit op bezwaar voor het overige in stand blijft.
2.7.
Op 4 november 2021 heeft het IMG een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen over de bijkomende kosten. Met dit besluit is een aanvullende vergoeding van
€ 6.792,67 aan eisers toegekend voor gederfde huurinkomsten en opslagkosten, inclusief wettelijke rente.
3. Onderhavige procedure ziet op de beoordeling van de volgende kosten:
  • advieskosten (€ 919,60);
  • 100 werkuren van eisers aan het aardbevingsschadedossier i.v.m. bellen, mailen en uitzoekwerk;
  • 26 werkuren voor verwijderen en terugplaatsen vloerplaten van de woonkamer;
  • 204 uren voor gederfde inkomsten vanuit het bedrijf;
  • 104 uren voor ingehuurde mankracht en
  • overige kosten (voor een totaalbedrag van € 3.800,-).
3.1.
Op 10 februari 2021 hebben eisers, naar aanleiding van een verzoek van het IMG, nadere informatie ingediend over bijkomende kosten die zij hebben gemaakt in de vorm van urenbestedingen en extra kosten.
3.2.
Op 13 augustus 2021 heeft het IMG in het primaire besluit aan eisers een bedrag aan bijkomende kosten van € 1.206,07 toegekend, bestaande uit advieskosten inclusief wettelijke rente en een overlastvergoeding van € 250,--. Het IMG heeft besloten om de overige aangevraagde bijkomende kosten niet te vergoeden. Tegen dit besluit hebben eisers bezwaar gemaakt.
3.3.
Op 11 juli 2022, 27 maart 2023 en 5 april 2023 hebben eisers bewijsstukken ingediend ter onderbouwing van hun bezwaar tegen het primaire besluit van 13 augustus 2021.
3.4.
Op 27 juni 2023 heeft het IMG het hier bestreden besluit op bezwaar genomen waarmee het IMG het primaire besluit in stand laat.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt of het, in het primaire besluit van 13 augustus 2021, toegekende bedrag toereikend is. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
5. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Het IMG heeft voor vergoeding van de genoemde posten kunnen volstaan met het in het besluit van
13 augustus 2021 toegekende bedrag. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Omvang van het geding
6. De rechtbank stelt vast dat eisers het besluit van het IMG over de volgende bijkomende kosten
nietbestrijden:
  • advieskosten (€ 919,60 toegekend);
  • 104 uren voor ingehuurde mankracht (geen bedrag toegekend) en
  • overige kosten (voor een bedrag van € 3.550,--).
6.1.
De rechtbank stelt voorts vast dat de overige beslissingen van het IMG, het inhoudelijke besluit en eerdere besluiten over bijkomende kosten, buiten de omvang van dit geding vallen. De rechtbank gaat uit van de juistheid van de omvang van die vergoedingen.
6.2.
De rechtbank concludeert dat het beroep zich, zo volgt uit de gronden van beroep en hetgeen ter zitting is toegelicht, beperkt tot de volgende aangevraagde bijkomende kosten:
  • 100 werkuren van eisers aan het aardbevingsschadedossier i.v.m. bellen, mailen en uitzoekwerk;
  • 26 werkuren voor verwijderen en terugplaatsen vloerplaten van de woonkamer;
  • 204 uren voor gederfde inkomsten vanuit het bedrijf en
  • overige kosten tot een bedrag van € 250,-- (voor onder ander papier en toners).
De rechtbank bespreekt hieronder de bijkomende kosten per schadepost.
Werkuren van eisers
7. Volgens eisers stelt het IMG zich ten onrechte op het standpunt dat de woning privé-eigendom is en daarom sprake is van privétijd die niet voor vergoeding in aanmerking komt. Dat de woning privé-eigendom is, maakt niet dat tijd die besteed is aan de schadeaanvraag privétijd is. Die tijd hebben eisers niet kunnen besteden aan hun bedrijf. Eisers menen dan ook dat zij elk uur of deel van een uur die zij in de afhandeling van deze procedure hebben gestoken vergoed moeten krijgen tegen het uurtarief van hun bedrijf. Dat overlastvergoedingen zijn toegekend maakt dit niet anders. Eisers hebben verzocht om vergoeding van bijkomende schade die zij hebben geleden, niet om het betalen van een overlastvergoeding. Daarnaast vinden eisers het zeer kwalijk dat het IMG het standpunt inneemt dat 100 uren gelet op de vastgestelde mijnbouwschade van € 2.625,26 buitenproportioneel is en geen noodzakelijk gevolg is van de schade zoals die in werkelijkheid is ontstaan of de procedure die in dat verband is gevoerd. Eisers hebben er niet voor gekozen dat zij zeer veel tijd hebben moeten besteden aan de aanvraag en afhandeling van de schade.
7.1.
Het IMG stelt dat de tijd die eisers hebben besteed aan de schadeprocedure privétijd is. Deze tijd komt in beginsel niet voor vergoeding in aanmerking. Het feit dat eisers tijd hebben besteed aan deze procedure betekent niet dat eisers in een nadeligere vermogenspositie zijn beland. Er zijn overlastvergoedingen toegekend van in totaal
€ 1.000,--. De overlastvergoeding strekt ook ter vergoeding van overlast die verband houdt met de procedure tot schadevergoeding bij het IMG.
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat van eisers verwacht mag worden dat zij (privé)tijd steken in een procedure als de onderhavig, zeker nu het een privéwoning betreft. Uit het door eisers aangeleverde overzicht van bestede uren is niet gebleken dat eisers kosten hebben moeten maken of dat zij in een nadeligere vermogenspositie zijn beland door werkzaamheden uit te voeren die te maken hebben met de schadeafhandeling. De rechtbank stelt vast dat de overlastvergoeding, volgens de procedure en werkwijze van het IMG (procedure en werkwijze), strekt tot vergoeding van de immateriële schade die een gevolg is van de betreffende fysieke schade, alsook van het nadeel dat een gevolg is van de procedure tot afhandeling van de fysieke schade. Dat alle door eisers bestede tijd onder werktijd van het bedrijf is uitgevoerd acht de rechtbank niet aannemelijk. Naar het oordeel van de rechtbank kan het aan eisers als overlastvergoeding betaalde bedrag worden gezien als vergoeding voor schade die eisers stellen, zodat de conclusie moet zijn dat zij op dit punt zijn vergoed. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Kosten voor verwijderen en terugplaatsen vloerplaat
8. Eisers betogen dat een medewerker van het bedrijf samen met eiser de vloerplaten heeft verwijderd en teruggeplaatst. Hiermee is ook de medewerker 26 uren bezig geweest. Omdat hij deze werkzaamheden heeft uitgevoerd, heeft hij niet de werkzaamheden uitgevoerd waarvoor hij betaald werd. Volgens eisers komen deze loonkosten als schade voor vergoeding in aanmerking, gelet op het arrest van de Hoge Raad van 24 juni 2016. [2] Eisers menen dat het IMG zich ten onrechte op het standpunt stelt dat eisers dit niet hebben onderbouwd.
8.1.
Het IMG voert aan dat eisers op geen enkele wijze met stukken hebben onderbouwd dat zij schade hebben geleden door het uitvoeren van “andere” werkzaamheden, in dit geval het verwijderen en terugplaatsen van de vloerplaten. Het enkele feit dat in het logboek staat vermeld dat op 8 juni 2019 de vloerplaten zijn verwijderd voor de duur van 13 uren door twee personen en dat die platen vanaf 21 juni 2019 zijn teruggeplaatst door eiser en een medewerker, acht het IMG hiervoor onvoldoende. Volgens het IMG kan aan de hand hiervan niet worden vastgesteld dat eisers daadwerkelijk arbeidskosten hebben gemaakt, dan wel dat hierdoor inkomsten zijn gemist. Daarnaast merkt het IMG op dat niet duidelijk is door wie de werkzaamheden precies zijn verricht. Enerzijds stellen eisers dat de werkzaamheden zijn verricht door eiser en een medewerker, terwijl zij anderzijds stellen dat de werkzaamheden zijn uitgevoerd door eiser en een externe timmerman. De stellingen van eisers spreken elkaar dus tegen. Om die reden kan er volgens het IMG niet van worden uitgegaan dat die werkzaamheden mede zijn uitgevoerd door een personeelslid. Verder voert het IMG aan dat in het logboek staat dat de vloerplaten vanaf 21 juni 2019 zijn teruggeplaatst, terwijl in het contra-expertiserapport van Vergnes van 20 september 2019 staat dat Vergnes een opname heeft verricht op 28 augustus 2019 en dat uit de foto’s in dat rapport blijkt dat de vloerplaten toen nog niet waren teruggeplaatst. Er is daarmee op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat de vloerplaten daadwerkelijk zijn teruggeplaatst. Er kan daarom niet enkel worden uitgegaan van de toelichting in het logboek, aldus het IMG.
8.2.
De rechtbank overweegt dat het hier om de redelijkheidstoets van artikel 6:96 van het Burgerlijk Wetboek gaat. De ratio is dat het alleen redelijk is van de benadeelde te verlangen dat hij zijn schade beperkt indien hij er van op aan kan dat in het kader daarvan in redelijkheid gemaakte kosten vergoed zullen worden. De redelijkheideis ziet zowel op het nemen van de maatregel op zichzelf als op de daaraan verbonden kosten. Dat vloerplaten worden verwijderd ter vaststelling van eventuele schade is naar het oordeel van de rechtbank redelijk. Gelet op de daaraan verbonden kosten is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende duidelijk is geworden of en wanneer genoemde werkzaamheden zijn uitgevoerd. Daarnaast is niet duidelijk geworden of de werkzaamheden door een medewerker - al dan niet in de reguliere arbeidstijd - zijn uitgevoerd of door iemand anders en of hiervoor kosten zijn gemaakt. Nu de werkzaamheden in opdracht van eisers hebben plaatsgevonden ligt het op de weg van eisers om aan te tonen dat (interne) kosten zijn gemaakt voor het inschakelen van een medewerker of andere werkkracht, voor onderhavige werkzaamheden. Nu niet is gebleken dat eisers kosten hebben moeten maken komen eisers niet in aanmerking voor een vergoeding.
Gederfde inkomsten
9. Eisers betogen dat zij opdrachten zijn misgelopen doordat zij zeer veel tijd hebben moeten steken in de aanvraag en afhandeling van de fysieke schade. Eisers stellen alles te hebben gedaan wat in hun macht ligt om aan te tonen dat het mislopen van de opdrachten in causaal verband staat tot de geconstateerde mijnbouwschade. Zij hebben offertes en verklaringen van de opdrachtgevers overgelegd, waaruit blijkt dat de opdrachten niet zijn uitgevoerd. Nu zij in die periode ook zeer veel tijd hebben moeten steken in de aanvraag en afhandeling van de mijnbouwschade, is het aannemelijk dat het niet kunnen uitvoeren van de opdrachten, en als gevolg daarvan het annuleren van die opdrachten, in causaal verband staat tot de mijnbouwschade. De geannuleerde opdrachten behelzen veel meer dan de 204 uren waar een vergoeding voor is gevraagd. Dit omdat eisers niet stil hebben gezeten nadat een opdracht was geannuleerd, zij hebben andere opdrachten in die periode wel uitgevoerd. Dat met de geannuleerde opdrachten meer tijd gemoeid was dan waar zij om verzocht hebben, maakt dus niet dat de verzochte vergoeding voor het aantal genoemde uren niet klopt.
9.1.
Het IMG stelt voorop dat eisers geen inzage hebben gegeven in de boekhouding van hun bedrijf en dat aan de hand daarvan geen onderzoek heeft kunnen plaatsvinden of er sprake is van gederfde inkomsten. Gelet op het causale verband wordt in de brieven van de potentiële klanten in veel gevallen een aantal jaar nadien op verzoek van eisers door die klanten aangegeven dat ze hebben afgezien van een of meer projecten in een bepaalde periode omdat de werkzaamheden niet op de afgesproken tijd zouden kunnen worden uitgevoerd. Op basis van de door eisers overgelegde stukken kan niet worden vastgesteld dat het annuleren van de geplande projecten het gevolg is van de tijd die eisers hebben besteed aan de aanvraag en afhandeling van de mijnbouwschade. Bovendien blijft het onduidelijk hoe eisers tot de gevraagde 204 uren aan gederfde inkomsten komen. Daarbij is van belang dat de schade waarvoor eisers een vergoeding hebben ontvangen, en die zij tijdens een grotere verbouwing hebben ontdekt, van beperkte omvang is.
9.2.
De rechtbank is van oordeel dat het IMG zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de gevraagde schadepost niet voor vergoeding in aanmerking komt. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat er causaal verband bestaat tussen het mislopen van de opdrachten en de (werkzaamheden voor de afhandeling van de) mijnbouwschade. Uit de verklaringen van potentiële klanten volgt niet dat de opdrachten zijn geannuleerd in verband met de (afhandeling van de) mijnbouwschade. Het is ook onduidelijk gebleven hoe de schadepost van 204 uren zich verhoudt tot het urenoverzicht opgenomen in het logboek en de bijbehorende toelichting, waarin veel meer verleturen zijn benoemd. Tot slot hebben eisers geen inzage gegeven in de boekhouding en ook niet op andere wijze aannemelijk gemaakt dat het bedrijf in een slechtere vermogensrechtelijke positie is komen te verkeren door het annuleren van de opdrachten. Daarbij acht de rechtbank het relevant dat eisers in de betreffende periode wel andere opdrachten hebben uitgevoerd. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
Overige kosten
10. Eisers betogen dat zij in het overzicht van 10 februari 2021 hebben aangegeven dat zij kosten hebben gemaakt voor onder meer papier en toners, voor een bedrag van € 250,-. Eisers vinden dat geen raar bedrag. Daar komt bij dat niet nader te onderbouwen is dat zij die kosten hebben gemaakt. Het betreft een schatting. Die kosten moeten als schade worden toegekend, aldus eisers.
10.1.
Het IMG stelt zich op het standpunt dat het bedrag uit de lucht gegrepen is en op geen enkele wijze is gespecificeerd. Evenmin zijn er bewijsstukken overgelegd, ondanks dat eisers hiertoe in de gelegenheid zijn gesteld. Hetgeen eisers aanvoeren, betreft niet meer dan een blote stelling. Er is om die reden terecht geen vergoeding voor de schadepost ‘overige schade’ toegekend, aldus het IMG.
10.2.
Niet in geschil is dat eisers het gevraagde bedrag niet hebben onderbouwd met bewijsstukken voor bijvoorbeeld de aankoop van materialen. De rechtbank stelt vast dat het IMG een overlastvergoeding heeft toegekend. Met de overlastvergoeding kunnen onder andere ook dergelijke uitgaven bekostigd worden. Zo is in de procedure en werkwijze opgenomen: “De overlastvergoeding strekt tot vergoeding […] van het nadeel dat een gevolg is van de procedure tot afhandeling van de fysieke schade.”. De rechtbank is van oordeel dat het IMG kan volstaan met het toekennen van een overlastvergoeding. Indien eisers menen dat zij dusdanig veel kosten hebben moeten maken dat meer toegekend had moeten worden dan ligt het op de weg van eisers om concreet met bewijsstukken aan te tonen welke kosten zijn gemaakt. De enkele stelling dat € 250,-- geen raar bedrag is voor overige kosten is onvoldoende. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft en dat het IMG geen aanvullende vergoeding aan eisers hoeft toe te kennen. Eisers krijgen daarom ook het griffierecht niet terug en geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, in aanwezigheid van N. Walstra, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 november 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.