ECLI:NL:RBNNE:2024:4689

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 november 2024
Publicatiedatum
2 december 2024
Zaaknummer
LEE 23-3587
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tegemoetkoming in faunaschade en toepassing van KWIN-normprijzen in bestuursrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 22 november 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een agrarisch ondernemer, en het college van gedeputeerde staten van de provincie Groningen over een tegemoetkoming in faunaschade. De eiser had op 2 juni 2022 schade geconstateerd aan zijn percelen met snijmais, veroorzaakt door roeken en zwarte kraaien, en verzocht om een tegemoetkoming op basis van de Wet natuurbescherming. Het college verleende een tegemoetkoming van € 20.176,61, na aftrek van een eigen risico van 5%, maar verklaarde de bezwaren van de eiser ongegrond. De eiser betoogde dat de normprijzen uit het handboek KWIN niet realistisch waren en dat hij recht had op een hogere schadevergoeding, mede door de invloed van de vogelgriep en de stijgende marktprijzen door de oorlog in Oekraïne.

De rechtbank overwoog dat het college terecht de KWIN-normprijzen had toegepast en dat deze een redelijke basis bieden voor schadebepaling. De rechtbank oordeelde dat de eiser onvoldoende individuele omstandigheden had aangevoerd om van deze normprijzen af te wijken. Ook de argumenten over bijkomende kosten, zoals transportkosten voor vervangend voer, werden door de rechtbank verworpen, omdat deze niet direct verband hielden met de schade aan de gewassen. De rechtbank concludeerde dat het beroep van de eiser ongegrond was en dat het college in redelijkheid had gehandeld door de KWIN-normprijzen toe te passen. De uitspraak benadrukt de beoordelingsruimte van het college bij het vaststellen van schadevergoedingen en de toepassing van beleidsregels in het bestuursrecht.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Bestuursrecht
locatie Groningen
zaaknummer: LEE 23/3587
uitspraak van de enkelvoudige kamer van de rechtbank van 22 november 2024 in de zaken tussen
[eiser], te [plaats], eiser,
(gemachtigde: mr. R.J.A. Steenbergen),
en
het college van gedeputeerde staten van de provincie Groningen, het college,
(gemachtigde: mr. M.D. van Asch).
Procesverloop
Bij besluit van 9 januari 2023 (het primaire besluit) heeft het college aan eiser op grond van artikel 6.1 van de Wet natuurbescherming (Wnb) een tegemoetkoming in de faunaschade verleend ten bedrage van € 20.176,61 (het getaxeerde bedrag minus het eigen risico van 5%).
Bij besluit van 14 juli 2023 (het bestreden besluit) heeft het college de bezwaren van eiser ongegrond verklaard en het primaire besluit van 9 januari 2023 gehandhaafd.
Tegen het bestreden besluit heeft eiser beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 6 november 2024. Eiser is in persoon verschenen, vergezeld door zijn [naam] en bijgestaan door zijn gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en M. Westerbrink (consulent BIJ12).
Overwegingen
Feiten en omstandigheden
1. Bij haar oordeelsvorming betreft de rechtbank de navolgende feiten en omstandigheden.
1.1. Eiser heeft een agrarisch bedrijf in [plaats]. Op 2 juni 2022 heeft eiser geconstateerd dat roeken en zwarte kraaien schade hebben aangericht aan zijn percelen met snijmais.
1.2. Naar aanleiding van de geconstateerde schade aan zijn percelen met snijmais heeft eiser op 2 juni 2022 een verzoek om tegemoetkoming in de faunaschade bij het college ingediend.
1.3. Een taxateur heeft op 4 juli 2022 de schadepercelen van eiser bezocht. Door de taxateur van het college is de faunaschade van eiser getaxeerd op € 21.238,53.
1.4. Bij het primaire besluit heeft het college aan eiser op grond van artikel 6.1 van de Wnb een tegemoetkoming in de faunaschade verleend ten bedrage van € 20.176,61 (het getaxeerde bedrag minus het eigen risico van 5%).
1.5. Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 8 februari 2023 een bezwaarschrift bij het college ingediend.
2. Bij het bestreden besluit heeft het college de bezwaren van eiser ongegrond verklaard en het primaire besluit van 9 januari 2023 gehandhaafd.
Overwegingen
Overgangsrecht Omgevingswet
3. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Aanvullingswet natuur Omgevingswet in werking getreden. Als een verzoek om tegemoetkoming in de faunaschade is ingediend voor het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 2.9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Aanvullingswet natuur Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk voor dat tijdstip van toepassing tot het besluit op dit verzoek onherroepelijk wordt.
3.1. Het verzoek om tegemoetkoming in de faunaschade is ingediend op 2 juni 2022. Dat betekent dat in dit geval de Wnb, zoals die gold voor 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Het geschil
4. Tussen partijen is in geschil of het college het verzoek om tegemoetkoming in de faunaschade van eiser heeft kunnen toewijzen tot een bedrag van € 20.176,61 (het getaxeerde bedrag minus het eigen risico van 5%). Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt.
Normprijs KWIN
5. Eiser betoogt dat in het algemeen voor het bepalen van de hoogte van de schade wordt uitgegaan van de normprijzen uit de KWIN. Die normprijzen leiden echter niet in alle gevallen een redelijke en billijke vergoeding, aldus eiser. In een dergelijk geval moet daarom naar de mening van eiser van die normprijzen worden afgeweken. Hoewel het op zichzelf juist is dat marktprijzen fluctueren, moet in de visie van eiser immers nog altijd sprake zijn van een redelijke en billijke vergoeding. De situatie van eiser is naar eigen zeggen zo’n geval waarin het niet redelijk is om vast te houden aan de normprijzen. In dit verband voert eiser aan dat vaststaat dat de prijs ten tijde van belang op € 0,26 per kilogram droge stof lag en niet op de getaxeerde € 0,13 per kilogram droge stof. De marktprijs bedraagt dus het dubbele van de normprijs, aldus eiser. Volgens eiser is het in die situatie niet meer redelijk en billijk om dit verschil - dat niet meer als een gebruikelijke fluctuatie kan worden gezien - voor zijn rekening en risico te laten komen. Dat de marktprijs toen (en overigens ook nu nog) hoog ligt, heeft te maken met factoren die buiten de invloedsfeer van eiser liggen en ook niet tot het normale ondernemersrisico kunnen worden gerekend. Door de oorlog in Oekraïne, waarbij de grenzen voor graan zijn gesloten, zijn de prijzen gestegen. De marktprijs ligt inmiddels zelfs nog hoger dan de prijs ten tijde van belang, namelijk op ongeveer € 0,30 per kilogram droge stof. Daarnaast voert eiser aan dat hij te maken had met beperkingen vanwege de vogelgriep. Ten tijde van het ontstaan van de schade was het door de vogelgriep volgens eiser niet toegestaan om de roeken en zwarte kraaien te bejagen dan wel te verjagen. Dat heeft er dus toe geleid dat de schade uiteindelijk zo hoog is geworden. Als eiser wel had mogen be- dan wel verjagen, dan was de schade veel kleiner geweest. Tot slot merkt eiser op dat er een verschil in behandeling bestaat tussen de schade zoals hij die nu heeft geleden, en schade die door ganzen wordt toegebracht aan tarwe. Bij die schade wordt in mei of juni de schade getaxeerd, maar wordt vervolgens de prijs pas in september vastgesteld, aldus eiser. Daarmee wordt dan in de visie van eiser een veel actueler beeld verkregen van de werkelijke omvang van de schade. Eiser begrijpt niet waarom de schade die door roeken en zwarte kraaien aan de snijmaïs wordt toegebracht, op een andere wijze wordt beoordeeld. Eiser heeft daarbij ter zitting toegelicht dat zijn bedrijf een extensieve veehouderij is en dat hij doordat een deel van de oogst beschadigt is, hij extra snijmais heeft moeten inkopen zodat er geen sprake is van gemiste inkomsten maar van extra kosten om zijn vee te voeren.
5.1. Het college stelt zich op het standpunt dat het uitgangspunt is dat bij het berekenen van de tegemoetkoming in beginsel wordt uitgegaan van het handboek Kwantitatieve Informatie Akkerbouw en Vollegrondsgroenten (hierna: de KWIN), tenzij sprake is van contractteelt met een vooraf met de afnemer vastgelegde contractprijs. Dat is in dit geval niet aan de orde, aldus het college. Het handboek KWIN is opgesteld door de Wageningen Universiteit (hierna: de WUR) en biedt volgens het college onafhankelijke informatie over onder meer prijzen en opbrengsten per gewas in agrarische sectoren. De KWIN gaat uit van meerjarige gemiddelden (meestal drie- of vijfjarige gemiddelden, afhankelijk van het gewas), waarmee voortdurende marktprijsfluctuaties worden opgevangen/uitgemiddeld. In de visie van het college is in de rechtspraak meermaals bevestigd dat het hanteren van de KWIN-normprijzen een redelijke en voldoende objectieve maatstaf biedt voor schadebepaling. Het college merkt hierover op dat ten tijde van eisers aanvraag (juni 2022) de KWIN-2018 van toepassing was, met daarin de prijs van € 0,13 voor snijmais op stam. Bij alle aanvragen om een tegemoetkoming in schade aan snijmais is volgens het college, vanaf 2019 tot en met 2022, deze KWIN-prijs van € 0,13 toegepast. Naar de mening van het college heeft eiser geen individuele omstandigheden aangevoerd die maken dat er in zijn geval afgeweken zou
moeten worden van de KWIN-norm. In dit verband voert het college aan dat de KWIN (grote) fluctuaties juist opvangt, waardoor een redelijk meerjarig gemiddelde ontstaat. Er zijn ook jaren waarin de marktprijs lager ligt dan de KWIN-norm, en dan hanteert het college evengoed de (hogere) KWIN, hetgeen dan juist gunstig is voor aanvragers, aldus het college.
Voorts heeft eiser de genoemde marktprijs voor snijmais van € 0,26 per kilogram (kg) drogestof niet onderbouwd. Uit de (bij het bezwaar) gevoegde offerte van Agrifirm van
2 november 2022 kan het college dit niet opmaken, aangezien daarin een prijs voor zowel verse snijmais als voor kuilmais wordt genoemd, in andere rekeneenheden, en met verdisconteerde transportkosten (franco levering). In de visie van het college is een offerte geen basis voor een objectieve gemiddelde prijsbepaling. Daarnaast voert het college aan dat uit eigen informatie is gebleken dat de vogelgriep (en daaruit voortvloeiende beperkingen qua schadebestrijding) in Groningen zag op de periode tot 1 april 2022. Dit zou in het geval van eiser dus geen invloed hebben gehad, aldus het college. Wat daar ook van zij, dit doet niet af aan het feit dat de omvang van de schade (kleiner of groter) ‘gewoon’ getaxeerd is zoals die was. Als de schade groter was door beperkende regelgeving inzake vogelgriep,
dan is die grotere schade getaxeerd. Als schadebestrijding (door het verjagen/bejagen van de
schadeveroorzakende diersoort) wel mogelijk is/was, en de schade daardoor kleiner is gebleven, dan zal de taxatie lager uitvallen, aldus het college.
5.2. De rechtbank overweegt dat het college bij de vraag of de schade redelijkerwijs niet of niet geheel ten laste van belanghebbende behoort te blijven beoordelingsruimte toekomt (vgl. Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRvS), 1 april 2015, ECLI:NL:RVS: 2015:1018). Voorts geldt dat artikel 6.1 van de Wnb voorziet in de mogelijkheid van een tegemoetkoming in geleden schade, maar dat aan deze bepaling geen aanspraak op volledige schadevergoeding kan worden ontleend (vgl. AbRvS, 8 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2636).
5.3. Bij de berekening van de schade gaat het college in beginsel uit van de zogenoemde KWIN-cijfers die een voortschrijdend meerjarig gemiddelde van de opbrengsten en prijzen van een gewas geven. Het college kan aanleiding zien om van dit uitgangspunt af te wijken, indien de grondgebruiker ten tijde van de taxatie een contract overlegt waaruit een vooraf vastgestelde prijs blijkt. Uit vaste jurisprudentie van de AbRvS, onder meer kenbaar uit ECLI:NL:RVS:2013:BZ4934, volgt dat het niet onredelijk is dat het college bij het bepalen van de opbrengst van een gewas in beginsel uitgaat van de zogeheten KWIN-cijfers en slechts van dit uitgangspunt afwijkt als de grondgebruiker een contract overlegt waaruit een vooraf vastgestelde, andere prijs blijkt.
5.4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college terecht toepassing gegeven aan zijn beleid nu door eiser niet is gesteld dat er sprake zou zijn van een contract waarbij een vooraf vastgestelde prijs voor het gewas snijmais is afgesproken.
Voor zover eiser heeft willen betogen dat het beleid onredelijk zou zijn omdat er voor de vergoeding van schade bij tarwe van een andere systematiek gebruik wordt gemaakt, is de rechtbank van oordeel dat het enkele bestaan van het verschil in systematiek niet met zich meebrengt dat deze keuze voor de systematiek bij snijmais onredelijk zou zijn. Dat dit wellicht ook voor snijmais tot een meer actuele prijsbepaling zou leiden, is daartoe onvoldoende.
Voor zover door eiser is gesteld dat de zogenaamde KWIN-cijfers een dusdanig onrealistisch beeld geven van de werkelijke prijs dat het college deze niet op grond van zijn beleid had mogen toepassen dan wel dat het beleid onredelijk zou zijn, overweegt de rechtbank dat het college terecht heeft geconcludeerd dat de door eiser ingebrachte offertes, zoals die van 2 november 2022 van Agrifirm, geen basis vormen voor een objectieve gemiddelde prijsbepaling, aangezien daarin een prijs voor zowel verse snijmais als voor kuilmais wordt genoemd, in andere rekeneenheden, en met verdisconteerde transportkosten (franco levering). Door het college is voldoende aangetoond dat de gekozen systematiek, waarbij ook de opbrengst per hectare een belangrijke rol speelt, tot een veel realistischere vergoeding heeft geleid dan eiser doet voorkomen zodat op basis daarvan ook niet geoordeeld kan worden dat het beleid reeds daarom kennelijk onredelijk zou zijn.
Hierbij neemt de rechtbank ook in aanmerking dat het college zich gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat de KWIN (grote) fluctuaties juist opvangt, waardoor een redelijk meerjarig gemiddelde ontstaat. Er zijn ook jaren waarin de marktprijs lager ligt dan de KWIN-norm, en dan hanteert het college evengoed de (hogere) KWIN, hetgeen dan juist gunstig is voor aanvragers. Daarbij heeft het college kunnen betrekken dat ten tijde van eisers aanvraag (juni 2022) de KWIN-2018 van toepassing was, met daarin de prijs van
€ 0,13 voor snijmais op stam. Bij alle aanvragen om een tegemoetkoming in schade aan snijmais is volgens het college, vanaf 2019 tot en met 2022, deze KWIN-prijs van € 0,13 toegepast. Verder heeft het college daarbij kunnen betrekken dat de ontwikkelingen in Oekraïne sinds februari 2022 (en de stuwende invloed daarvan op de maisprijzen) zich in de laatste KWIN (publicatie augustus 2022) nog niet hebben uitgemiddeld. Omdat het niet werkbaar en niet wenselijk is om halverwege een teeltseizoen andere uitgangspunten te gaan hanteren voor de schadeberekeningen, past het college de nieuwe KWIN toe vanaf het nieuwe teeltseizoen. Echter, omdat de saldi voor snijmais in de KWIN-2022 wel erg laag bleken te zijn in verhouding tot de actuele marktprijzen, is dit voor het college aanleiding geweest om, na intern beraad, het teeltseizoen 2023 al te besluiten om - voor het gewas mais - niet van de nieuwe KWIN-2022 prijs uit te gaan, maar de prijs zelf vast te stellen. Wat betreft de opbrengstnorm per hectare is ervoor gekozen wel aansluiting te houden bij de KWIN-2022. De maisprijzen zijn uiteindelijk in oktober 2023 (na de oogst van september 2023) vastgesteld door de directeur van BIJ12, waarbij de prijs voor snijmais is vastgesteld
op € 0,17 per kg/ds. Dit betekent dat bij schade aan snijmais, gemeld in teeltseizoen 2023, de tegemoetkoming is/wordt berekend op basis van de door BIJ 12 vastgestelde prijs van € 0,17 per kg/ds (en de KWIN-opbrengstnorm van 14.550 kg/ds per hectare). Gelet op de door het college gegeven motivering ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat het college dit ook reeds voor de vergoedingen in 2022 had moeten doen en in dit geval niet van de KWIN 2018-opbrengstnorm en berekeningscijfers heeft mogen uitgaan. Daarbij acht de rechtbank van belang dat de door het college gemaakte beleidskeuzes in beginsel terughoudend dienen te worden getoetst.
Hoewel de rechtbank begrip heeft voor de stelling van eiser dat de KWIN-prijs jaarlijks dient te worden aangepast, gelet op de fluctuaties van de marktprijs, leidt dit niet tot de conclusie dat de beleidsmatige keuze van het college om dit niet te doen, tot een onrechtmatige of onredelijke uitkomst leidt in dit geval.
Door eiser zijn ook niet zodanig bijzondere omstandigheden naar voren gebracht dat het college gehouden was om in dit geval af te zien van een berekening van de schade op basis van de KWIN-cijfers. In hetgeen eiser naar voren heeft gebracht met betrekking tot de vogelgriep in Groningen in 2022 heeft het college geen aanleiding hoeven zien om van de KWIN 2018-opbrengstnorm en berekeningscijfers af te wijken in de door eiser bepleite zin. In dit verband heeft de rechtbank kennis genomen van de stelling van eiser dat hij als gevolg van de vogelgriep niet optimaal de roeken en zwarte kraaien heeft kunnen bestrijden dan wel verjagen in vergelijking met normale omstandigheden en dat eiser hierdoor gedwongen was tot het inkopen van snijmais voor het veevoer tegen hoge(re) kosten waardoor hij meer schade heeft geleden dan alleen het verlies aan oogst. De rechtbank overweegt echter dat een tegemoetkoming in de schade op grond van artikel 6.1 van de Wnb tot doel heeft om de continuïteit van het bedrijf te waarborgen, indien het bedrijf hinder ondervindt van ontwikkelingen in de natuur. Zoals eerder overwogen, vloeit uit artikel 6.1 van de Wnb niet voort dat een tegemoetkoming in de schade dient als een aanspraak op volledige schadevergoeding (vgl. AbRvS, 8 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2636). Deze grond van eiser slaagt niet.
Bijkomende kosten
6. Eiser betoogt dat hij ten onrechte geen vergoeding heeft gekregen voor bijkomende
kosten. In dit verband wijst eiser erop dat de door hem gemaakte kosten niet in een ver verwijderd verband staan van de gewasschade. Eiser voert aan dat het kopen van vervangend voer en de kosten die daarmee gepaard gaan ten onrechte niet zijn vergoed. Daarbij acht eiser van belang dat transportkosten nu eenmaal kosten zijn die direct verband houden met de aanschaf van vervangend aangekocht voer en dat die kosten nu hoger zijn uitgevallen dan in de situatie waarin hij de maïsoogst zelf had getransporteerd. Verder is het voor eiser niet duidelijk waarom deze kosten als ‘normaal bedrijfsrisico’ zijn aangemerkt.
6.1. Het college stelt zich op het standpunt dat een tegemoetkoming, als bedoeld in artikel 6.1 van de Wnb, wordt verleend als een belanghebbende schade lijdt die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven. Uit dit artikel volgt
dat onevenredig zware schade vergoed moet worden. Het artikel biedt in de visie van het college geen aanspraak op een volledige schadevergoeding, het betreft een tegemoetkoming in de schade die naar billijkheid wordt bepaald. Om daaraan invulling te geven, is in artikel 3 van de beleidsregels tegemoetkoming faunaschade (hierna: de beleidsregels) bepaald dat het college uitsluitend een tegemoetkoming verleent voor schade door beschermde diersoorten aan bedrijfsmatige landbouw. Een tegemoetkoming ziet naar de mening van het college op schade aan de landbouw, aan de landbouwgewassen waarin het bedrijf handelt en niet op transportkosten voor de aanschaf van vervangend voer of andere afgeleide kosten. Ook voor bijvoorbeeld structuurschade aan gronden doordat beschermde diersoorten die gronden hebben betreden, wordt volgens het college geen tegemoetkoming verleend. Ook dit ziet het college als indirecte schade die redelijkerwijs ten laste van eiser behoort te blijven, evenals bijvoorbeeld schade aan (afdek)materialen of extra sorteerkosten om beschadigde producten uit een partij te halen
6.2. Gelet op het doel en de strekking van het toepasselijke wettelijke kader en de aan het college toekomende beoordelingsruimte, volgt de rechtbank het standpunt van het college om in dit geval alleen een tegemoetkoming toe te kennen in de schade aan de snijmais die door roeken en zwarte kraaien is aangericht op voormeld perceel te Overschild. De rechtbank vind dat in het licht van de wettelijke regeling een verdedigbaar standpunt. Dit betekent dat het college zich naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de transportkosten, niet voor een tegemoetkoming in aanmerking komen. Dit is geen schade die door de roeken en zwarte kraaien aan het gewas zelf is aangericht (vgl. AbRvS, 8 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2636). Deze grond van eiser slaagt niet.
Conclusie
7. Gelet op de voorgaande overwegingen is het beroep van eiser ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling, als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb, bestaat geen aanleiding.
Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep van eiser ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.L. Vucsán, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.L.A. van Kats als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 november 2024.
De griffier De rechter

Rechtsmiddel

Tegen de uitspraak op het beroep kan binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
Afschrift verzonden op:

Bijlage

Wet natuurbescherming
Artikel 6.1
1. Gedeputeerde staten verlenen in voorkomende gevallen tegemoetkomingen in schade, geleden in hun provincie, aangericht door natuurlijk in het wild levende:
a. vogels van vogelsoorten als bedoeld in artikel 1 van Vogelrichtlijn, of
b. dieren die worden genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern, bijlage I bij het Verdrag van Bonn of de bijlage (https://wetten.overheid.nl/BWBR0037552/2021-07-01), onderdeel a, bij deze wet.
2. Een tegemoetkoming als bedoeld in het eerste lid wordt slechts verleend voor zover een belanghebbende schade lijdt of zal lijden aangericht door dieren als bedoeld in het eerste lid, en die schade redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven. Een tegemoetkoming wordt naar billijkheid bepaald.
Beleidsregels tegemoetkoming faunaschade
Artikel 3
1. Gedeputeerde Staten verlenen uitsluitend een tegemoetkoming voor schade veroorzaakt door natuurlijk in het wild levende beschermde diersoorten als genoemd in artikel 6.1, eerste lid, onder a en b, van de wet welke door vraat, graven, wroeten of vegen aan bedrijfsmatige landbouw is veroorzaakt.
(…).
Artikel 4
1. Gedeputeerde Staten zullen een tegemoetkoming slechts verlenen, indien en voor zover naar hun oordeel de aanvrager de schade niet had kunnen voorkomen en beperken door het treffen van maatregelen of inspanningen waartoe hij naar eisen van redelijkheid en billijkheid was gehouden.
(…).
Artikel 5
1. De hoogte van de tegemoetkoming wordt door Gedeputeerde Staten vastgesteld na kennisneming van het door de aanvrager ingezonden aanvraagformulier met bijlagen, het door de taxateur opgestelde taxatierapport eventueel voorzien van opmerkingen van de aanvrager en eventueel overige op de aanvraag betrekking hebbende stukken.
2. Op de door de taxateur vastgestelde schade wordt een eigen risico ingehouden van 5%, met een minimum van € 250,00 per bedrijf per meldingsjaar.
3. In afwijking van het tweede lid wordt geen eigen risico ingehouden als het gaat om:
a. schade die is aangericht in een ganzenrustgebied in de periode dat de schadeveroorzakende diersoort niet mag worden verontrust en gedood;
b. schade die is aangericht in een Natura 2000-gebied in de periode van 1 november tot 1 april;
c. schade die is aangericht door de wolf.
4. In bijzondere gevallen kunnen Gedeputeerde Staten bepalen dat geen eigen risico wordt ingehouden.
5. Voor gewassen, teelten, overige producten, of bedrijfsmatig gehouden landbouwhuisdieren, welke door de plaats, het moment of de wijze van telen of houden, bijzonder kwetsbaar zijn voor schade veroorzaakt door natuurlijk in het wild levende beschermde diersoorten, kunnen Gedeputeerde Staten een verhoogd eigen risico instellen.
6. Tegemoetkomingen lager dan € 50,00 worden niet uitgekeerd.