ECLI:NL:RBNNE:2024:4680

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
20 november 2024
Publicatiedatum
29 november 2024
Zaaknummer
LEE 22/1320
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor het oprichten van een waterstofdistributiecentrum

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Noord-Nederland het beroep van eiser tegen de omgevingsvergunning voor het oprichten van een waterstofdistributiecentrum aan de [weg] te [plaats 2]. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat het college onvoldoende deugdelijk heeft gemotiveerd waarom het beoogde waterstofdistributiecentrum past binnen de planologische ruimte van het voorontwerpbestemmingsplan uit 2019. De rechtbank vernietigt de besluiten van 17 februari 2022 en 17 mei 2023 gedeeltelijk wegens motiveringsgebreken, maar laat de rechtsgevolgen van de vernietigde gedeelten in stand. De rechtbank concludeert dat de omgevingsvergunning voor de eerste fase van het waterstofdistributiecentrum niet voldoet aan de eisen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat de motivering van het college niet deugdelijk is. De rechtbank wijst erop dat de omgevingsvergunning niet kan worden verleend, omdat het waterstofdistributiecentrum niet kan worden gekwalificeerd als gascompressorstation, zoals bedoeld in de ‘Staat van bedrijfsactiviteiten’. De rechtbank oordeelt verder dat de beroepsgronden van eiser over welstand, externe veiligheid, de bereikbaarheid van de planlocatie en geluid niet slagen. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt de besluiten van 17 februari 2022 en 17 mei 2023 gedeeltelijk wegens motiveringsgebreken en bepaalt dat de rechtsgevolgen van de vernietigde gedeelten van beide besluiten in stand blijven.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 22/1320

uitspraak van de meervoudige kamer van 20 november 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats], eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eemsdelta, het college
(gemachtigden: E. Bruin, D. Letunicha en J. de Vries).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
HyEnergy TransStore B.V.uit Pesse, de vergunninghouder
(gemachtigde: mr. P.M.J. de Goede).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de omgevingsvergunning voor het oprichten van een waterstofdistributiecentrum aan de [weg] te [plaats 2].
1.1.
Het college heeft de omgevingsvergunning met het besluit van 17 februari 2022 verleend. Eiser heeft tegen dat besluit beroep ingesteld.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (StAB) benoemd als deskundige.
1.4.
Het college heeft op 17 mei 2023 een wijzigingsbesluit genomen, waarmee de omgevingsvergunning is gewijzigd.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 28 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigden van het college, en de vergunninghouder, vertegenwoordigd door E. Doorten en zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het besluit van 17 februari 2022 waarbij een omgevingsvergunning is verleend voor het oprichten van een waterstofdistributiecentrum aan de [weg] te [plaats 2]. Zij beoordeelt ook het wijzigingsbesluit van 17 mei 2023. Het beroep is van rechtswege mede gericht tegen dat wijzigingsbesluit. De rechtbank beoordeelt die besluiten aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Vaststaande feiten en omstandigheden
4. Eiser is eigenaar en enig aandeelhouder van het bedrijf [bedrijf]. Dat bedrijf heeft twee bedrijfsverzamelgebouwen op het bedrijvenpark ‘De Delta’ in [plaats 2].
5. De vergunninghouder heeft op 3 juli 2020 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het oprichten van een waterstofdistributiecentrum aan de [weg] in [plaats 2]. Die inrichting is geprojecteerd op het perceel plaatselijk bekend [adres], kadastraal bekend [kadastraal adres] (het perceel). De inrichting wordt in twee fasen gerealiseerd. De aanvraag van juli 2020 ziet op de eerste fase.
Die eerste fase behelst het realiseren van:
  • een waterstofaanvoerleiding
  • een lagedruk bufferopslag
  • een lagedruk compressorsysteem
  • een waterstoftrailerstalling
  • een fuel cell.
De eerste fase van de beoogde inrichting is gericht op het vullen van tubetrailers en het stallen van die trailers, zodat waterstof onder druk kan worden bewaard tijdens het vervoer. Beoogd wordt om een vulcapaciteit van waterstof van 1.000 kg/dag te realiseren.
6. In het voorontwerpbestemmingsplan “Oosterhorn”, vastgesteld op 12 december 2019 (het voorontwerpbestemmingsplan 2019) is het perceel bestemd voor ‘Bedrijventerrein – Industrie’, met als gebiedsaanduiding ‘milieuzone – geluidzonebeheer’.
7. Het college heeft de omgevingsvergunning verleend voor de eerste fase van de inrichting, zoals die is aangevraagd. Tegen die vergunning heeft eiser beroep ingesteld.
Overgangsrecht Omgevingswet
8. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
8.1.
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 3 juli 2020. Dat betekent dat in dit geval de Crisis- en herstelwet, de Wabo, het Besluit omgevingsrecht, het Activiteitenbesluit milieubeheer en de Wet geluidhinder, zoals die golden vóór 1 januari 2024, van toepassing blijven.
8.2.
De voor de beoordeling van beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Crisis- en herstelwet (Chw) is van toepassing
9. De rechtbank stelt vast dat in dit geval afdeling 2 van hoofdstuk I van de Chw van toepassing is. De onderhavige omgevingsververgunning is immers vereist voor de aanleg van een tankstation met installaties voor het afleveren van waterstof aan voertuigen voor goederentransport [1] . Het college heeft dit niet onderkend.
10. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) volgt dat het op de weg van het bestuursorgaan ligt om duidelijkheid te verschaffen over de rechtsmiddelen tegen een onder de reikwijdte van de Chw vallend besluit. Indien in de rechtsmiddelenverwijzing, zoals in dit geval, niet is vermeld dat de Chw van toepassing is en dat daarom na afloop van de termijn voor het instellen van beroep geen gronden kunnen worden aangevuld, kan een belanghebbende, nu in de Chw wordt afgeweken van de Awb, in beginsel niet worden tegengeworpen dat hij na afloop van de beroepstermijn de beroepsgronden aanvult. Dit is slechts anders indien aannemelijk is dat de belanghebbende anderszins wist of kon weten dat na afloop van de termijn voor het instellen van beroep geen gronden kunnen worden aangevoerd. [2] De rechtbank stelt vast dat laatstgenoemde situatie zich hier niet voordoet.
11. Eiser is niet eerder dan in deze uitspraak gewezen op het feit dat het beroep is gericht tegen een besluit dat onder de Chw valt. Onder deze omstandigheden moeten de gronden die binnen deze beroepsprocedure zijn ingediend, geacht worden tijdig te zijn ingediend zodat er geen aanleiding bestaat deze om die reden buiten beschouwing te laten.
Besluit van 17 mei 2023 wijzigt de oorspronkelijke omgevingsvergunning
11. De rechtbank stelt vast dat het college op 17 mei 2023 in het wijzigingsbesluit heeft aangegeven dat het college tijdens de behandeling van het beroep enkele onduidelijkheden of onjuistheden heeft ontdekt in de omgevingsvergunning van 17 februari 2022. Het college heeft aangegeven dat de onvolkomenheden in die vergunning enkel esthetisch, taalkundig en administratief zijn. Ook heeft het college aangegeven dat de wijziging kleine aanvullingen op de motivering van de omgevingsvergunning inhoudt, die is bedoeld ter verduidelijking. Het college acht de wijziging van de omgevingsvergunning nodig omdat er onjuistheden in die vergunning zijn opgenomen, die in afwijking zijn van de aanvraag en die kunnen leiden tot onduidelijkheden bij de uitvoering en handhaving daarvan.
13. De rechtbank is van oordeel dat het beroep terecht is ingesteld, nu het college in het beroep aanleiding heeft gezien om (de motivering van) de omgevingsvergunning van
17 februari 2022 te wijzigen. Het besluit van 17 februari 2022 berust in zoverre niet op een deugdelijke motivering als bedoeld in artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De omgevingsvergunning komt daarom voor gedeeltelijke vernietiging in aanmerking, voorzover onderdelen daarvan zijn gewijzigd met het besluit van 17 mei 2023.
14. De rechtbank beoordeelt hieronder in hoeverre de rest van de omgevingsvergunning en het wijzigingsbesluit voor vernietiging in aanmerking komen en in hoeverre aanleiding bestaat om te bepalen dat de rechtsgevolgen van die besluiten in stand blijven als bedoeld in artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb.
Ingetrokken beroepsgronden
15. De rechtbank stelt vast dat eiser op de zitting de beroepsgronden over het ontbreken van een milieueffectrapportage en over de verkeersimpact van de eerste fase van het waterstofdistributiecentrum, heeft ingetrokken. De rechtbank laat die twee beroepsgronden daarom verder buiten beschouwing.
Toetsing aan het bestemmingsplan
15. Eiser betoogt dat het bouwplan in strijd met het oude bestemmingsplan en wat op de website van Groningen Seaports staat. Die website geeft aan dat het bedrijventerrein ‘De Delta’ is bedoeld voor de toeleveranciers van het midden- en kleinbedrijf. Volgens eiser wekt dit verwachtingen voor het toekomstig gebruik van het terrein en is dit een bevestiging dat het industriële proces van comprimeren van waterstof hier niet thuishoort. De huidige eigenaren van grond op het bedrijventerrein hebben in het verleden grond aangekocht, waarbij hen de beperking van maximaal milieucategorie 3.2 is opgelegd. Eiser verwijst in dit kader naar de toelichting bij het voorontwerp bestemmingsplan “Oosterhorn” uit 2011. Nu worden hier zelfs bedrijven tot een categorie 5.1 toegestaan, zoals dit bedrijf. Bij het opstellen van het voorontwerpbestemmingsplan 2019 en de daarin opgenomen bestemming ‘Bedrijventerrein – Industrie’ is geen rekening gehouden met de bijzondere positie van ‘De Delta’ als kleinschalig en hoogwaardig bedrijventerrein. Volgens eiser komen de nu vergunde activiteiten niet voor in de ‘Staat van bedrijfsactiviteiten’ waarin de activiteiten zijn opgenomen die volgens het voorontwerpbestemmingsplan 2019 kunnen worden vergund. Daarmee valt het onderhavige bouwplan onder het verbod om gronden en (bouw)werken te wijzigen, aldus eiser.
16.1.
Het college voert aan dat de website van Groningen Seaports geen toetsingskader is waaraan het college een aanvraag voor een omgevingsvergunning toetst. Aan informatie op die website is het college daarom niet gebonden. Verder voert het college aan dat hij het bouwplan heeft getoetst aan het voorbereidingsbesluit en het voorontwerpbestemmingsplan 2019. Hij heeft afgewogen dat het bouwplan daarbinnen past. Eventuele afspraken die in het verleden zijn gemaakt met de eigenaren van grond op ‘De Delta’ zijn niet vastgelegd in dat voorontwerp. Om die reden toetst het college de aanvraag voor een omgevingsvergunning daar niet aan. Volgens het college valt de aangevraagde activiteit onder de categorie gasdistributiebedrijven (gascompressorstations vermogen < 100 MW) als genoemd in de ‘Staat van bedrijfsactiviteiten’ van het voorontwerpbestemmingsplan 2019. De aangevraagde activiteit is dus passend binnen dat voorontwerp, aldus het college.
16.2.
Ter zitting heeft het college desgevraagd aangevoerd dat waterstof geen aardgas is, maar dat waterstof in bepaalde vorm wel vergelijkbaar is met wat je met aardgas kunt doen, zoals warmte maken. Als het onderhavige waterstofdistributiecentrum al niet als gascompressorstation kan worden gekwalificeerd, is dat wel vergelijkbaar met bedrijven die genoemd zijn in de ‘Staat van bedrijfsactiviteiten’, aldus het college.
17. De rechtbank is van oordeel dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het voorbereidingsbesluit van de raad van de gemeente Eemsdelta (de raad), zoals dat gold ten tijde van de aanvraag van 3 juli 2020 en het voorontwerpbestemmingsplan 2019 samen het toetsingskader vormen voor de vraag of de aangevraagde eerste fase van het waterstofdistributiecentrum kan worden vergund. De rechtbank stelt vast dat het perceel lag in het plangebied van het bestemmingsplan “Oosterhorn” (oud). De ABRvS heeft dat bestemmingsplan in de uitspraak van 17 juli 2019 vernietigd. [3] Om ongewenste ruimtelijke ontwikkelingen tegen te gaan, heeft de raad vervolgens een voorbereidingsbesluit voor het gebied vastgesteld. Daarna is het voorontwerpbestemmingsplan 2019 vastgesteld. Deze ontwikkelingen hebben tot gevolg dat, anders dan eiser stelt, het voorontwerpbestemmingsplan uit 2011 geen onderdeel uitmaakt van het toetsingskader voor de beoordeling van de aanvraag van 3 juli 2020. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college de mededeling van Groningen Seaports terecht niet betrokken bij de beoordeling van de onderhavige aanvraag. Aan de mededeling van Groningen Seaports – dat ‘De Delta’ uitsluitend voor lichte bedrijvigheid, tot ten hoogste milieucategorie 3, zal worden aangewend – ligt namelijk een vorige versie van het bestemmingsplan “Oosterhorn” (oud) ten grondslag. In het voorontwerpbestemmingsplan 2019 is die beperking in milieucategorieën niet opgenomen. Met de ‘Staat van bedrijfsactiviteiten’ is een andere categorisering vastgesteld. In het verleden gedane mededelingen aan eigenaren van grond op ‘De Delta’ zijn evenmin opgenomen in het voorontwerpbestemmingsplan 2019. Dit betoog van eiser slaagt niet.
18. De rechtbank is echter van oordeel dat het college in de omgevingsvergunning en het wijzigingsbesluit onvoldoende deugdelijk heeft gemotiveerd waarom het beoogde waterstofdistributiecentrum past binnen de planologische ruimte die het voorontwerpbestemmingsplan 2019 biedt. Anders dan het college stelt, is dat centrum geen gascompressorstation als genoemd in onderdeel 35 van de ‘Staat van bedrijfsactiviteiten’ nu het centrum niet is gericht op de productie en distributie van stroom, aardgas, stoom en warm water. Het college heeft dit ten onrechte niet in de besluitvorming onderkend. De besluiten zijn op dit punt in strijd met artikel 3:46 van de Awb genomen en komen voor gedeeltelijke vernietiging in aanmerking.
19. Deze beroepsgrond slaagt.
20. De rechtbank ziet aanleiding om op dit punt te bepalen dat de rechtsgevolgen van de gedeeltelijk te vernietigen besluiten geheel in stand blijven. Ter zitting heeft het college alsnog voldoende deugdelijk gemotiveerd waarom de eerste fase van het waterstofdistributiecentrum past binnen de planologische ruimte die het voorontwerpbestemmingsplan 2019 biedt. Het college heeft zich op het standpunt mogen stellen dat die activiteit naar aard en invloed gelijk te stellen is aan bedrijven die voorkomen in de ‘Staat van bedrijfsactiviteiten’ van het voorontwerpbestemmingsplan 2019, namelijk gascompressorstations met een vermogen van minder dan 100 MW. Artikel 3.6, onder a, van de regels van het voorontwerpbestemmingsplan 2019 biedt het college die vergunningsruimte. Het college heeft zich daarbij ook op het standpunt mogen stellen dat de eerste fase van het waterstofdistributiecentrum geen onevenredige afbreuk doet aan de in dat artikel genoemde omgevingsfactoren. De rechtbank betrekt daarbij wat hierna in deze uitspraak is overwogen.
Welstand
21. Eiser betoogt dat het bouwplan in strijd is met de Welstandsnota Delfzijl 2004 (welstandsnota) en redelijke eisen van welstand. Het waterstofdistributiecentrum bestaat uit een verzameling van industriële installaties, grotendeels gebouwd met zeecontainers, die niet thuishoren op een kleinschalig en hoogwaardig bedrijventerrein als ‘De Delta’. Volgens eiser wordt nu op de zichtlocatie van de [weg] een 24-uurs productielocatie met continue geluid van hydraulische pompen geplaatst. Wat fysieke grootte betreft zou het centrum passend zijn op ‘De Delta’, maar wat geluidsproductie en uitstraling betreft hoort het thuis op een welstandsvrij terrein, aldus eiser.
21.1.
Het college voert aan dat de Stichting Libau welstands- en monumentenzorg Groningen (de welstandscommissie) op 8 juli 2020 advies heeft uitgebracht over de aanvraag. De welstandscommissie heeft de aanvraag getoetst aan het welstandsgebied ’14. Bedrijventerrein’ en het bijbehorende welstandsniveau ‘Incidenteel/planmatig wijzigen’ uit de welstandsnota. Die commissie was in eerste instantie van oordeel dat het aangevraagde plan niet aan redelijke eisen van welstand voldeed, waarna de vergunninghouder een gewijzigde aanvraag heeft ingediend. Op 16 juli 2020 heeft de welstandscommissie positief geadviseerd over die aanvraag. Daarbij is acht geslagen op de omvang van het bouwplan en wat in de welstandsnota staat. Verder merkt het college op dat eiser geen contra-expertise heeft ingebracht over de vraag of de uitvoering van het bouwplan in strijd zou zijn met de normen van de nota, dan wel dat sprake zou zijn van een welstandsexces.
22. Uit vaste rechtspraak van de ABRvS volgt dat het college op een welstandsadvies mag afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Het overnemen van een welstandsadvies behoeft in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders als de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies van een andere deskundig te achten persoon of instantie heeft overgelegd of concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht. [4]
22.1.
De rechtbank stelt vast dat uit het advies van de welstandscommissie van 8 juli 2020 blijkt dat het bouwplan is getoetst aan paragraaf 14 ‘Bedrijventerreinen’ van de nota. Volgens de welstandscommissie voldeed het bouwplan op dat moment niet aan redelijke eisen van welstand omdat de kleur van de containers niet tegemoetkomt aan de gebiedsgerichte welstandscriteria. Uit de gedingstukken volgt dat de vergunninghouder het bouwplan daarna heeft aangepast en dat de welstandscommissie in het advies van 16 juli 2020 heeft geconcludeerd dat het aangepaste bouwplan voldoet aan redelijke eisen van welstand. Verder stelt de rechtbank vast dat eiser geen contra-expertise aan zijn betoog ten grondslag heeft gelegd als hiervoor bedoeld in de vaste rechtspraak van de ABRvS.
22.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser ook geen concrete aanknopingspunten naar voren gebracht op grond waarvan getwijfeld zou moeten worden aan de zorgvuldigheid, begrijpelijkheid of conclusies van het welstandsadvies van 16 juli 2020. Uit dat advies en het eerdere advies van 8 juli 2020 volgt dat de welstandscommissie in het bijzonder acht heeft geslagen op het uiterlijk van de zeecontainers die onderdeel uitmaken van het bouwplan. Naar aanleiding van het negatieve advies van 8 juli 2020 is het geprojecteerde uiterlijk van die containers aangepast, met het positieve advies van 16 juli 2020 als gevolg. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de welstandscommissie op 22 maart 2023 schriftelijk aan het college heeft bevestigd dat de commissie het bouwplan wat plaatsing, hoofdvorm, aanzichten en opmaak positief heeft bevonden. Volgens die commissie is er geen sprake van een zichtlocatie. Eisers enkele stellingen doen geen afbreuk aan die beoordeling. Daarnaast overweegt de rechtbank dat eisers stelling over de geluidsproductie van het bouwplan, de welstandsadvisering niet raakt. Dat milieuaspect komt hierna aan de orde. Het college mocht dus op het advies van 16 juli 2020 afgaan voor zijn welstandstoetsing van het bouwplan.
23. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Externe veiligheid
24. Eiser voert aan dat bij de beoordeling van de aanvraag wordt voorbijgegaan aan de nieuw geïntroduceerde risico’s van het waterstofcompressiestation. Er wordt alleen gekeken naar de risico’s vanuit Nouryon. Ook voert eiser aan dat in de kwantitatieve risicoanalyse (QRA) een erg lage bronterm wordt genoemd van 1,6 kg/s. Eiser acht een waarde van 16 kg/s reëler. Verder valt in de QRA op dat de effectafstanden bij grote scenario’s zoals een leidingbreuk, kleiner zijn dan bij een kleiner scenario zoals een lekkage. Daarnaast is in de QRA ten onrechte geen rekening gehouden met de risico’s die de waterstofleiding met zich meebrengt, aldus eiser.
24.1.
Het college voert aan dat er zich binnen de directe omgeving van het waterstofdistributiecentrum geen objecten bevinden waarbij sprake is van langdurig verblijf van groepen verminderd zelfredzame personen, zoals kleine kinderen, zieken en ouderen. De omgeving van het perceel kent een industriële bestemming en in de objecten met die functie bevinden zich over het algemeen weinig mensen die niet als zelfredzaam kunnen worden aangemerkt. Over de QRA voert het college aan dat eiser terechte opmerkingen maakt over de bronsterkte voor het scenario van een leidingbreuk. De bronsterkte zou in die situatie uit moeten komen op ongeveer 17 kg/s. Voor de huidige aanvraag voor de eerste fase acht het college de bronsterkte van 1,6 kg/s echter correct. De onderwerpen uit de QRA die onder de tweede fase vallen, acht het college niet relevant voor deze aanvraag. Die tweede fase is nu niet aangevraagd en niet vergund. Verder voert het college aan dat eiser terecht constateert dat in de QRA staat dat de effectafstand bij grote scenario’s zoals een leidingbreuk kleiner is dan die van een kleiner scenario zoals een lek. Volgens het college zijn deze cijfers in dat rapport verwisseld en niet correct weergegeven. In de modellering zijn wel de juiste gegevens gebruikt en is de berekening op dit punt juist uitgevoerd. Volgens het college heeft deze tekstuele fout dus geen invloed op het eindresultaat. Daarnaast voert het college aan dat voor de waterstofleiding zelf een aparte aanvraag met een aparte QRA is ingediend. De vergunning voor die leiding is inmiddels onherroepelijk, aldus het college.
25. De rechtbank stelt vast dat inrichtingen die waterstof tanken en/of opslaan niet worden genoemd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Omdat de risicocontour van het waterstofdistributiecentrum deels buiten de inrichtingsgrens valt, is in het bestreden besluit aangesloten bij de methodiek van het Bevi, namelijk berekeningen van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico opgenomen in de QRA.
26. De StAB heeft de QRA beoordeeld, met inachtneming van eisers opmerkingen. De StAB heeft geconcludeerd dat de door eiser opgemerkte fouten in de QRA enkel tekstueel van aard zijn en geen gevolgen hebben voor de plaatsgebonden risicocontour van het waterstofdistributiecentrum. De plaatsgebonden risicocontour van fase 1 valt niet over de bedrijfsgebouwen van eiser en alleen ten oosten en ten zuiden buiten de inrichtingsgrens. Volgens de StAB zullen op deze punten normaal gezien geen mensen aanwezig zijn. In de berekening van het groepsrisico worden gebruikers van de openbare ruimte, zoals vissers nabij de inrichting en verkeersdeelnemers, niet betrokken. De StAB heeft vastgesteld dat het waterstof afkomstig is van Nouryon. De plaatsgebonden risicocontour van Nouryon valt over de inrichting, de toegangswegen en de N991. Binnen de plaatsgebonden risicocontour van Nouryon mag geen kwetsbaar object worden gevestigd, of zonder voldoende motivatie een beperkt kwetsbaar object worden gevestigd. De StAB heeft vastgesteld dat het waterstofdistributiecentrum geen van beiden is. Er zal per dag naar verwachting niet meer dan 1 persoon aanwezig zijn en niet gedurende de hele dag. Deze persoon is daarnaast voldoende zelfredzaam. De risicocontour van Nouryon beperkt de vestiging van dat centrum daarom niet, aldus de StAB.
27. De rechtbank is van oordeel dat er op grond van eisers betoog geen aanleiding bestaat om de conclusie van de StAB, dat veiligheidsaspecten de vestiging van het waterstofdistributiecentrum op het perceel niet beperken, voor onjuist te houden. Vaststaat dat de QRA slechts tekstuele fouten bevat. Uit het StAB-verslag volgt dat de StAB de correcte gegevens heeft opgevraagd bij het college en heeft betrokken bij de deskundigenadvisering. De risicocontouren van de eerste fase van het waterstofdistributiecentrum en van Nouryon heeft de StAB betrokken bij de vraag of die contouren de vestiging van dat centrum beperken. Daarbij is de (afwezigheid van) mogelijk (beperkt) kwetsbare objecten betrokken. Anders dan eiser stelt, vormen die contouren geen belemmering om de inrichting op het perceel te vestigen. Daarnaast is tussen partijen niet in geschil dat voor de waterstofleiding zelf een aparte QRA is gemaakt en een apart vergunningtraject is doorlopen. Die leiding en de vergunning daarvoor vallen buiten de omvang van dit geding.
27. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Bereikbaarheid van de locatie in geval van een calamiteit
29. Eiser betoogt dat de vergunning niet verleend kon worden vanwege de locatie van de inrichting. Waterstofsystemen moeten zo worden geplaatst dat ze gemakkelijk toegankelijk zijn voor distributievoertuigen en brandweerdiensten en moeten gemakkelijke middelen voor ontsnapping van personeel in geval van nood bieden. Zo is de locatie aan twee zijden omsloten door water, waardoor ontsnapping door personeel in geval van nood niet mogelijk is. De locatie valt onder de risicocontouren van Nouryon. In geval van een calamiteit kan de [weg] hierdoor niet bruikbaar zijn, daarvoor is de vluchtweg naar de N991 aangelegd. Deze vluchtweg is niet aangelegd voor ontsnapping van aanwezigen op ‘De Delta’ in combinatie met grootschalige toegang door hulpdiensten.
29.1.
Het college bestrijdt dat er sprake is van een tweezijdige omsluiting van het perceel met water. Volgens het college is het in geval van een noodsituatie niet alleen mogelijk om, parallel aan de provinciale weg, in noordelijke of zuidelijke richting te vluchten, maar ook mogelijk om in westelijke richting te vluchten. Circa 300 meter in westelijke richting van het perceel waar het waterstofdistributiecentrum is gevestigd, is nog land om naar toe te vluchten als zijnde een veilige omgeving, waar personen niet getroffen zullen worden door het ongeval met een waterstofinstallatie. Groningen Seaports heeft in het verleden een calamiteitenontsluiting aangelegd voor de [weg]. De twee vluchtwegen zijn tegenover elkaar gelegen, namelijk noordelijk en zuidelijk. Volgens het college is er daarom sprake van een zeer veilige situatie om te vluchten in geval van een calamiteit en is er sprake van voldoende vluchtmogelijkheden die loodrecht van de risicobronnen wegleiden. Een calamiteit met gevaarlijke stoffen op de N991 zelf kan langere opkomsttijden op de locatie tot gevolg hebben. De locatie blijft in een dergelijk geval wel eenzijdig bereikbaar. Voor hulpdiensten is het perceel van alle kanten bereikbaar, nu dat is omgeven door de ringweg van de [weg].
30. De StAB heeft vastgesteld dat in de gedragscode voor waterstoftankstations wordt aangegeven dat waterstofsystemen goed bereikbaar moeten zijn. De StAB heeft daarom de ligging van de inrichting beoordeeld aan de hand van de Handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid 2019. De StAB heeft geconcludeerd de inrichting ligt binnen de verplichte aanrijtijden en is bereikbaar via de [weg] en de calamiteitenontsluiting. Beide wegen zijn breed genoeg voor een brandweervoertuig, terwijl de [weg] breed genoeg is om tegelijkertijd een brandweervoertuig en voertuigen van ontsnappende werknemers daarop te laten rijden. De calamiteitenweg is daarvoor niet breed genoeg, maar is maar 50 meter lang. Daarnaast zouden mensen te voet het gebied kunnen verlaten. Verder zijn op het industrieterrein geen arbeidsintensieve bedrijven gevestigd waardoor grote groepen personen tegelijkertijd zouden moeten ontsnappen. Het waterstofdistributiecentrum is onbemand en wordt naar verwachting éénmaal per dag bezocht door personeel. Personeel van de omliggende bedrijven kan indien nodig via de calamiteitenontsluiting ontsnappen, aldus de StAB.
31. De rechtbank ziet in eisers betoog geen aanleiding om de StAB niet te volgen in de conclusie dat de inrichting voldoet aan de primaire eisen voor de bereikbaarheid van een incidentlocatie. De [weg] en de calamiteitenontsluiting maken dat de locatie voldoende bereikbaar is voor hulpdiensten. Ook geven die wegen voldoende vluchtmogelijkheden voor aanwezigen op ‘De Delta’.
32. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Geluid
33. Eiser betoogt dat uit het akoestisch rapport van 30 oktober 2020 (het akoestisch rapport) volgt dat van achteren naar voren is gewerkt. Volgens eiser moet er worden gekeken naar de toelaatbare hoeveelheid geluid, daarna naar hoeveel brongeluid er zou mogen zijn en dan naar te nemen maatregelen om aan de geluidseisen te voldoen. Door die volgorde aan te houden, komt het geluid mogelijk veel lager uit dan vereist zou zijn, maar is dat wel het beste voor de omgeving en het milieu. In het akoestisch rapport wordt echter aangegeven dat er isolatie wordt aangebracht als de vereiste geluidwaarden niet worden gehaald. Volgens eiser gaat het college daarmee niet uit van de best beschikbare technieken (BBT), maar beoordeelt het college of de aanvraag voldoet aan de Wet Geluidhinder en inpasbaar is in het zonebeheermodel. Daar komt bij dat in het akoestisch rapport geen afbeeldingen van de geluidscontouren zijn opgenomen.
Daarnaast betoogt eiser dat het geluid naar de maatgevende woningen en omliggende bedrijven te verlagen is door aanpassing van de lay-out van het waterstofdistributiecentrum op het perceel. Door de compressoren op de locatie te verwisselen met de opslagcontainers kan een reductie van geluid worden bereikt, omdat er dan een grotere afstand is tot de woningen en de opslag als geluidsscherm gaat werken. Het college zou voor een ontwerp met de minste overlast voor de omgeving moeten zorgen, aldus eiser.
33.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat de aanvraag meer dan ruimschoots voldoet aan het geluidsverdeelplan Oosterhorn en aan de grenswaarden van de Wet geluidhinder. Ook is de aanvraag inpasbaar in het zonebeheermodel. De gehanteerde bronvermogens voor de compressie-installatie en de zuiveringsinstallatie zijn heel laag en voldoen aan de stand der techniek en daarmee aan de BBT. De bronniveaus van zowel de mobiele als de vaste bronnen zijn dusdanig laag dat deze al aan de BBT voldoen. Het college acht het een onevenredig bezwarende belasting om van de vergunninghouder te verlangen dat hij allerlei geluidsmaatregelen treft om het geluidsvermogen te verminderen, nu er al zo weinig geluidsemissie is door de lage bronniveaus. Verder voert het college aan dat voor een geluidsrapport niet verplicht is om afbeeldingen van geluidscontouren toe te voegen. Volgens het college geven de invoergegevens en de resultaten voldoende inzicht in de geluidsbronnen en de geluidsniveaus op de woningen, zonepunten en toetspunten. De resultaten die zijn berekend voor woningen, zijn inzichtelijk gemaakt en daaruit is de conclusie getrokken dat het bouwplan vergunbaar is. Over de lay-out van het waterstofdistributiecentrum voert het college aan dat hij moet uitgaan van de aanvraag, met bijbehorende situatietekening. Volgens het college zijn die tekening en de aangehouden lay-out in het akoestisch onderzoek met elkaar in overeenstemming. Het akoestisch onderzoek geeft de geluidssituatie realistisch weer. De geluidsemissie past binnen de beschikbare geluidsruimte voor dit industrieterrein. Voor het college is er daarom geen reden geweest om bij de vergunningverlening te verlangen van de vergunninghouder dat hij de lay-out van de inrichting verandert. Dit zou ook een onevenredige en onnodige belasting voor de vergunninghouder zijn, aldus het college.
34. De StAB heeft geconstateerd dat het waterstofdistributiecentrum is geprojecteerd op het gezoneerde bedrijventerrein Oosterhorn. Daarvoor is een zonebeheerplan en een geluidsverdeelplan opgesteld. De geluidsemissie van de inrichting is onderzocht. In het akoestisch rapport van 30 oktober 2020 dat daarvan is opgemaakt, is gerekend met een situatie die nu (nog) niet wordt vergund, namelijk zowel fase 1 als fase 2 van het waterstofdistributiecentrum. De StAB heeft geconcludeerd dat er geen wettelijke grond is waarin is opgenomen dat geluidscontouren in een afbeelding moeten worden opgenomen in een akoestisch rapport. Het bevoegd gezag moet aan de hand van het akoestisch onderzoek kunnen toetsen of de inrichting voldoet aan de geluidsnormen voor de locatie. Omdat de inrichting vergunningplichtig is valt die niet onder het Activiteitenbesluit milieubeheer. Om de inrichting toch geluidsnormen op te leggen is 50 meter ten noorden, zuiden, oosten en westen en ter plaatse van enkele maatgevende woningen de geluidsbelasting berekend. Die waarden zijn vervolgens opgenomen in de vergunning zodat indien nodig daarop gehandhaafd kan worden. Ook heeft de StAB vastgesteld dat de zonebeheerder het akoestisch onderzoek heeft getoetst aan het geluidverdeelplan, om te bepalen of de activiteit past binnen het gezoneerde industrieterrein. In die zonetoets is geconcludeerd dat de vergunninghouder voor de dag-, avond- en nachtperiodes minder geluidsruimte aanvraagt dan voor de locatie gereserveerd is in het geluidverdeelplan. De aangevraagde activiteit is daarmee inpasbaar in het zonebeheermodel en heeft geen invloed op de budgetten van de al vergunde bedrijvigheid. Ten aanzien van de BBT heeft de StAB vastgesteld dat in de omgeving van de inrichting geen geluidsgevoelige objecten liggen. Omdat er voor (de activiteiten binnen) de inrichting geen BBT-conclusies van toepassing zijn, moet voor de toepassing van de BBT bij geluid gekeken worden naar wat gangbaar is voor het bronvermogen van een bepaalde bron of activiteit. De BBT zijn in beginsel voldoende toegepast wanneer wordt voldaan aan de geldende richtwaarde (of referentieniveau), dan wel wanneer de wettelijke grenswaarden op grond van de Wet geluidhinder in acht worden genomen. Afscherming met een geluidscherm zou in dit geval technisch gezien mogelijk zou zijn, maar kan hier niet worden geëist aangezien de inrichting (ruimschoots) kan voldoen aan de geluidnormen en er geen sprake is van een geluidsgevoelig object. Het bedrijfsgebouw van eiser is geen geluidsgevoelig object waarvoor op grond van de Wet geluidhinder grenswaarden gelden. Aangezien de geluidbelasting van de inrichting op 50 meter ruim lager ligt dan de geluidsnormen van het Activiteitenbesluit milieubeheer, is er geen reden om extra geluidreducerende maatregelen voor te schrijven, aldus de StAB.
34. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet kan worden gevolgd in zijn betoog dat het college zich bij zijn besluitvorming niet mocht baseren op het akoestisch rapport. Uit het StAB-verslag volgt dat het akoestisch onderzoek voldoende deugdelijk heeft plaatsgevonden en dat de conclusies juist zijn. Er bestaat geen wettelijke verplichting om afbeeldingen van de geluidscontouren in een akoestisch rapport op te nemen. Verder is tussen partijen niet in geschil dat de vergunde eerste fase van het waterstofdistributiecentrum ruimschoots kan voldoen aan de geldende geluidsnormen voor deze locatie. In dat licht bezien, volgt de rechtbank de conclusie van de StAB dat hier wordt voldaan aan de BBT en dat het college niet gehouden is om de vergunninghouder (extra) geluidreducerende maatregelen op te leggen. De rechtbank betrekt daarbij dat eiser geen akoestisch tegenadvies heeft ingediend waarin tot andere conclusies wordt gekomen dan in het akoestisch rapport. Eisers betoog dat wijziging van de lay-out van de inrichting aangewezen is, vindt geen basis in het akoestisch rapport of in de conclusies van de StAB. De rechtbank volgt dat betoog daarom niet.
36. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

37. Het beroep is gegrond omdat de omgevingsvergunning van 17 februari 2022 en het wijzigingsbesluit van 17 mei 2023 in strijd zijn met artikel 3:46 van de Awb. Het besluit van 17 februari 2022 moet worden vernietigd, voor zover daarin een motivering voor toetsing aan het bestemmingsplan is opgenomen en voorzover daarin onjuistheden en onvolkomenheden staan als benoemd in het wijzigingsbesluit. Het wijzigingsbesluit van 17 mei 2023 moet worden vernietigd, voor zover daarin een motivering voor toetsing aan het bestemmingsplan is opgenomen.
38. De rechtbank laat met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb de rechtsgevolgen van de besluiten van 17 februari 2022 en 17 mei 2023 voor zover die worden vernietigd, in stand. Dit gelet op wat hiervoor onder 20. is overwogen.
39. Omdat het beroep gegrond is, moet het college het griffierecht van € 184,- aan eiser vergoeden. Eiser krijgt ook een vergoeding van zijn proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Eiser heeft recht op verletkosten tot een bedrag van € 32,- (voor de duur van vier uur, tegen het minimale forfaitaire bedrag van € 8,-, omdat eiser de verletkosten niet heeft onderbouwd) en reiskosten ten bedrage van € 14,32 (een retourreis met het openbaar vervoer, tweede klasse, tussen [adres 2] en Guyotplein 1 in Groningen). De totale proceskostenveroordeling bedraagt daarmee € 46,32. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
-
verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 17 februari 2022, voor zover daarin een motivering
voor toetsing aan het bestemmingsplan is opgenomen en voorzover daarin
onjuistheden en onvolkomenheden staan als benoemd in het
wijzigingsbesluit van 17 mei 2023;
- vernietigt het wijzigingsbesluit van 17 mei 2023, voor zover daarin een
motivering voor toetsing aan het bestemmingsplan is opgenomen;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van de vernietigde gedeelten van beide
besluiten in stand blijven;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan eiser moet
vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 46,32 aan proceskosten aan
eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.S. van den Berg, voorzitter, en
mr. A.W.C.M. van Emmerik en mr. R.L. Vucsán, leden, in aanwezigheid van
mr.R.A. Schaapsmeerders, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
20 november 2024.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Op het hoger beroep tegen deze uitspraak is de Crisis- en herstelwet van toepassing. Dit betekent dat in het hogerberoepschrift de gronden van hoger beroep kenbaar moeten worden gemaakt. Na de genoemde termijn van zes weken kunnen geen nieuwe beroepsgronden meer worden aangevoerd. Indien binnen de beroepstermijn geen gronden zijn ingediend, wordt het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 3:46
Een besluit dient te berusten op een deugdelijke motivering.
Crisis- en herstelwet (Chw)
Artikel 1.1
1. Afdeling 2 is van toepassing op:
a. alle besluiten die krachtens enig wettelijk voorschrift zijn vereist voor de ontwikkeling of verwezenlijking van de in bijlage I bij deze wet bedoelde categorieën ruimtelijke en infrastructurele projecten dan wel voor de in bijlage II bij deze wet bedoelde ruimtelijke en infrastructurele projecten.
Artikel 1.6
1. De bestuursrechter behandelt het beroep met toepassing van afdeling 8.2.3 van de Algemene wet bestuursrecht.
2. In afwijking van artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht is het beroep niet-ontvankelijk indien niet is voldaan aan artikel 6:5, eerste lid, onderdeel d, van die wet.
3. Indien de bestuursrechter het advies van de Stichting advisering bestuursrechtspraak inwint, brengt de Stichting binnen twee maanden na het verzoek advies uit.
4. De bestuursrechter doet uitspraak binnen zes maanden na afloop van de beroepstermijn.
Artikel 1.6a
Na afloop van de termijn voor het instellen van beroep kunnen geen beroepsgronden meer worden aangevoerd.
Bijlage I Categorieën ruimtelijk en infrastructurele projecten als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid
[…]
11.2
aanleg en uitbreiding van tankstations met installaties voor het afleveren van waterstof aan voertuigen voor goederen en personentransport
Voorontwerpbestemmingsplan “Oosterhorn”

Artikel 3 Bedrijventerrein - Industrie

3.1
Bestemmingsomschrijving
3.1.1
Algemeen
De voor ‘Bedrijventerrein - Industrie’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. bedrijven die zijn genoemd in Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten;
b. overige reeds ter plaatse aanwezige bedrijven;
c. een bedrijfsrestaurant met bijbehorende bestaande voorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - bedrijfsrestaurant' tot de bestaande bedrijfsvloeroppervlakte en bestaande maten, afmetingen en percentages;
d. water, (hoofd)watergangen en waterberging;
e. waterkeringen en waterhuishoudkundige voorzieningen;
f. voorzieningen ten behoeve van opwekking van duurzame energie, met dien verstande dat zonneparken, met uitzondering van bestaande zonneparken, niet zijn toegestaan;
g. wegen, voet- en fietspaden;
h. spoorlijnen, onder andere in de vorm van raccordementen;
i. spoorwegovergangen;
j. kades, taluds, steigers en afmeervoorzieningen;
k. laad- en loswallen;
l. water in de vorm van insteekhavens of waterberging;
m. groenvoorzieningen;
n. ontsluitings- en parkeervoorzieningen;
o. nutsvoorzieningen;
p. extensieve dagrecreatie;
q. uitsluitend windturbines ter plaatse van de aanduiding 'windturbine' en daaromheen gelegen gronden, niet zijnde bedrijfsinstallaties, met bijbehorende voorzieningen, met dien verstande dat het midden van de turbine dient te worden geplaatst in het midden van de aanduiding 'windturbine'.
In de bestemming zijn niet begrepen:
  • bedrijfswoningen;
  • kwetsbare objecten;
  • detailhandel anders dan groothandel en bestaande detailhandel;
  • seksinrichtingen;
  • inrichtingen bedoeld voor de vervaardiging van voedingsmiddel voor menselijke consumptie als eindproduct, anders dan bedoeld voor consumptie in kantines op het industrieterrein;
  • opslag van middel- en hoogradioactief afval,
  • het gebruik van de bodem met inbegrip van de ondergrond of de diepe ondergrond ten behoeve van het opslaan of bergen van radioactief afval of het storten van gevaarlijk afval;
  • kerncentrales en kolencentrales.
3.1.2
Ontwikkelingsgebied Crisis- en herstelwet
In verband met de aanwijzing als ontwikkelingsgebied op grond van de Crisis- en herstelwet heeft dit bestemmingsplan mede tot doel de milieugebruiksruimte op het industrieterrein te optimaliseren en de milieuhinder op gevoelige functies in de omgeving zoveel mogelijk te beperken.
Met het oog op deze doelstellingen zal via het instrumentarium van de Wet milieubeheer en de Wabo worden gewerkt aan handhaving en terugbrengen van de milieubelasting naar de in de Structuurvisie Eemsmond - [plaats] opgenomen omgevingswaarden voor onder andere geluid- en geurhinder. De regels ter borging of versterking van de hiervoor genoemde doelstellingen of ter voorkoming van negatieve effecten op natuurgebieden zijn opgenomen in Artikel 23 Algemene gebruiksregels en Artikel 24 Algemene
aanduidingsregels (https://www.ruimtelijkeplannen.nl/documents/NL.IMRO.0010.31BP-VO01/r_NL.IMRO.0010.31BP-VO01.html).
[…]
3.6
Afwijken van de gebruiksregelsa. Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de zeewering, de landschappelijke inpassing en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.1.1, onder a in die zin dat tevens bedrijven kunnen worden gevestigd die naar de aard en/of invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met ter plaatse toegestane bedrijven of ten behoeve van andere voorzieningen in de vorm van dienstverlening of kleinschalige kantinevoorzieningen ten behoeve van het industrieterrein.

Artikel 23 Algemene gebruiksregels

[…]
23.4
Gecumuleerde geluidbelasting
De gecumuleerde geluidbelasting op de gevel van gevoelige gebouwen en op de grens van gevoelige terreinen, mede veroorzaakt door alle windturbines die zijn aangeduid met 'windturbine’, mag niet meer bedragen dan Lcum 65 dB(A), met dien verstande dat geluid dat wordt veroorzaakt door inrichtingen en windturbines op het gezoneerde industrieterrein niet worden meegerekend voor woningen die op het gezoneerde industrieterrein liggen.
23.4.1
Afwijken met een omgevingsvergunning
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 23.4 indien de gecumuleerde geluidbelasting op de gevel van gevoelige gebouwen en op de grens van gevoelige terreinen, mede veroorzaakt door alle windturbines, Lcum 66 tot en met 70 dB(A) bedraagt, mits:
er wordt voldaan aan een goed woon- en leefklimaat en waarbij aansluiting wordt gezocht bij de binnenwaarden van het Bouwbesluit, of;
aangetoond wordt dat de bijdrage aan de gecumuleerde geluidbelasting van alle windturbines die zijn aangeduid als 'windturbine’ niet bepalend of maatgevend is, of;
er sprake is van een woning in de sfeer van een ander windturbinepark.

Artikel 24 Algemene aanduidingsregels

24.1
Milieuzone – geluidzonebeheer
24.1.1
Algemeen
De met 'Milieuzone - geluidzonebeheer' aangeduide gronden geven het gebied (gronden en water) aan die behoren tot het gezoneerde bedrijventerrein (industrielawaai), met dien verstande dat openbare wegen, openbare spoorwegen en openbare waterwegen niet en spoorwegemplacementen wel bij het gezoneerde bedrijventerrein behoren.
De met 'Milieuzone - geluidzonebeheer' aangeduide gronden zijn bedoeld voor:
het veiligstellen van de totale beschikbare geluidsruimte binnen de geluidszone op het gezoneerde industrieterrein;
het bevorderen van een efficiënt gebruik van de totale beschikbare geluidsruimte van het gezoneerde industrieterrein.
24.1.2
Specifieke gebruiksregels
Ter plaatse van de aanduiding 'Milieuzone - geluidzonebeheer' gelden de volgende regels:
de gebruikte geluidsruimte mag op enig geluidsbeoordelingspunt niet meer bedragen dan het geluidsbudget voor de dag-, avond- en nachtperiode;
het is verboden gronden en gebouwen in gebruik te hebben zonder te beschikken over een akoestische rapportage waaruit de door de inrichting gebruikte geluidsruimte blijkt:
1. indien voor bedrijven, opslagen of installaties volgens Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten een richtafstand voor het aspect geluid geldt van 100 m of meer;
2. indien de afstand van bedrijf, opslag of installatie tot een geluidgevoelige bestemming korter is dan de richtafstand voor het aspect geluid, zoals genoemd in de Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten;
3. indien bedrijven, opslagen of installatie niet zijn genoemd in Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten, maar naar aard en invloed op de omgeving gelijk zijn te stellen aan de onder 1 en 2 genoemde bedrijven;
het bepaalde onder a en b is niet van toepassing op het bestaande gebruik van gronden en bebouwing op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan, tenzij het gebruik reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan, of met het voorheen geldende voorbereidingsbesluit.
24.1.3
Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
de gebruiksmogelijkheden van omliggende gronden;
de totale beschikbare geluidsruimte binnen de zone;
bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 24.1.2, sub a teneinde een grotere geluidsruimte op een bouwperceel toe te staan. Deze omgevingsvergunning kan alleen worden verleend als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
de bedrijfseconomische noodzaak voor vergroting van de geluidsruimte is aangetoond;
uit akoestisch onderzoek is gebleken dat:
1. ondanks toepassing van de beste beschikbare technieken (en eventuele extra maatregelen) en een qua milieuhinder zo goed mogelijke terreinindeling, een grotere geluidsruimte noodzakelijk is ter optimalisering en/of uitbreiding van de bedrijfsvoering. In het akoestisch onderzoek dient de gewenste geluidsruimte te worden aangegeven, alsmede een overzicht van de geluidsbronnen, de toegepaste technieken en de bedrijfstijden;
2. door het toestaan van een grotere geluidsruimte de maximaal toelaatbare geluidsbelasting op enig immissiepunt niet wordt overschreden. In deze toetsing wordt rekening gehouden met de geluidimmissie behorend bij de standaard geluidsruimte op alle bouwpercelen op het industrieterrein of - voor zover deze op enig bouwperceel groter is - de gebruikte geluidsruimte op dat bouwperceel;
bij de omgevingsvergunning wordt aangegeven welke toetsingswaarden worden verhoogd. Indien het noodzakelijk is hiervoor op andere kavels toetsingswaarden te verlagen, is het verlenen van een omgevingsvergunning alleen mogelijk indien en nadat alle belanghebbenden op deze kavel(s) hierover zijn gehoord;
de omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend ten behoeve van de betreffende bedrijfsactiviteit en productiecapaciteit;
een omgevingsvergunning niet mag worden verleend zonder dat rekening wordt gehouden met een advies over het afwijken van het kavelbudget van het zonebeheerteam;
voor zover ten aanzien van de inrichting waarvoor de afwijking wordt gevraagd een omgevingsvergunning op grond van artikel 2.1, sub e Wabo is vereist, wordt de afwijking als onderdeel van deze omgevingsvergunning opgenomen.

Voetnoten

1.Als bedoeld in Bijlage I, categorie 11.2, van de Chw.
2.Zie de uitspraak van 16 februari 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BP4734.
4.Zie de uitspraak van 31 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3086.