202200296/1/R3.
Datum uitspraak: 31 juli 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
Reges B.V. (hierna: Reges), gevestigd te Haarlem,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 22 november 2021 in zaak nr. 20/7986 in het geding tussen:
Reges
en
het college van burgemeester en wethouders van Pijnacker-Nootdorp.
Procesverloop
Bij besluit van 8 augustus 2018 heeft het college geweigerd om aan Reges omgevingsvergunning te verlenen voor het bouwen van een reclamemast met een hoogte van 8 m aan de Rijksstraatweg ter hoogte van nummer 39 in Delfgauw (hierna: de locatie).
Bij besluit van 25 november 2020 heeft het college het door Reges daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 november 2021 heeft de rechtbank het door Reges daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft Reges hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Reges heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak, gelijktijdig met zaak nr. 202200113/1/R3, behandeld op de zitting van 8 april 2024, waar Reges, vertegenwoordigd door mr. P.H. Revermann, rechtsbijstandverlener te Amsterdam, vergezeld door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door J.C. van Eeden en mr. J.J. Siereveld, zijn verschenen.
Overwegingen
Overgangsrecht
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 8 mei 2018. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2. Reges wil op de locatie een reclamemast plaatsen. Voor de fundering van die reclamemast beschikt zij over een aparte omgevingsvergunning en zij heeft de fundering al gerealiseerd. Zij heeft aanvragen om omgevingsvergunning ingediend om hier een mast van 35 m hoog of, als alternatief, een mast van 8 m hoog te plaatsen. Het college heeft beide omgevingsvergunningen geweigerd. Reges is tegen beide weigeringen opgekomen. In deze zaak gaat het om de weigering om omgevingsvergunning te verlenen voor een reclamemast van 8 m hoog.
3. Voor een reclamemast van 8 m hoog is een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen nodig. Een reclamemast met deze hoogte is op grond van het bestemmingsplan "Emerald" (hierna: het bestemmingsplan) toegestaan op de locatie. Het college heeft de gevraagde omgevingsvergunning geweigerd, omdat het bouwplan volgens hem in strijd is met redelijke eisen van welstand.
4. De rechtbank heeft het hiertegen gerichte beroep van Reges ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank mocht het college het negatieve advies van de welstandscommissie overnemen. Verder heeft de rechtbank overwogen dat het beroep van Reges op het vertrouwensbeginsel niet slaagt, omdat niet gebleken is dat het college een toezegging heeft gedaan over het toestaan van een reclamemast van 8 m hoog.
5. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage. Deze bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
Welstand
6. Reges betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college het negatieve advies van de welstandscommissie niet aan zijn besluit ten grondslag had mogen leggen. Onder verwijzing naar de in bezwaar ingebrachte second opinion van Bastiaan Architect & Consult van 5 oktober 2018 (hierna: de second opinion) betoogt zij dat het bouwplan in overeenstemming is met redelijke eisen van welstand, omdat het voldoet aan de toepasselijke criteria uit de Welstandsnota Gemeente Pijnacker-Nootdorp 2013 (hierna: de welstandsnota).
6.1. Hoewel het college niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij het college zelf ligt, mag het op dat advies afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) voor de wettelijke adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs. Het overnemen van een welstandsadvies behoeft in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders als de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies van een andere deskundig te achten persoon of instantie heeft overgelegd of concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht.
6.2. De welstandscommissie heeft het bouwplan besproken op 30 mei 2018 en 11 juli 2018 en daarover een negatief advies uitgebracht. De welstandscommissie heeft in aanmerking genomen dat de locatie ligt in gebied dat in de welstandsnota is aangeduid als woongebied. Hier zijn vrij geplaatste reclame-uitingen op basis van de objectgerichte criteria in beginsel niet toegestaan. Daarnaast moeten reclames hier worden beperkt tot de essentie en is reclame met bewegende beelden en flikkerend licht niet toegestaan. Verder gaat de gevraagde reclamemast de omgeving overheersen. Door de massaliteit van het led-scherm en de voorgestelde verhouding tussen breedte en hoogte komt de reclamemast onevenwichtig, massief, plomp en grootschalig over, aldus de welstandscommissie.
6.3. Volgens de second opinion is de locatie van de reclamemast ten onrechte als woongebied aangemerkt. De Welstandsnota is op dit punt ten onrechte niet aangepast aan de huidige bestemming van bedrijventerrein. Aangezien er geen bijzondere welstandscriteria gelden voor het bedrijventerrein "Emerald" dient alleen aan de algemene criteria te worden getoetst. De reclamemast past volgens de second opinion wat betreft maat en omvang binnen het aanwezige landschap van grootschalige gebouwen, de snelweg met zijn brede profielen en de overige infrastructuur, hoewel de massieve structuur mogelijk beter zou kunnen worden uitgevoerd als een ruimtelijke structuur. Verder zijn de schermverhoudingen gerelateerd aan de verhoudingsmaten. Als aanbeveling wordt een aanpassing van de schermverhouding voorgesteld waardoor het geheel meer evenwichtig wordt. In relatie tot de reguliere billboards langs snelwegen is de reclamemast volgens de second opinion bescheiden in omvang.
6.4. Op 26 november 2018 heeft de welstandscommissie een nader advies uitgebracht waarbij zij het eerder afgegeven negatieve welstandsadvies heeft gehandhaafd en nader heeft toegelicht. In dit advies heeft de welstandscommissie geconcludeerd dat de objectcriteria voor reclame-uitingen geen grondslag bieden voor een positief advies. Gezien de maatvoering van de reclamemast is volgens de welstandscommissie in elk geval geen sprake van 'beperken tot de essentie'. Daarnaast zijn er, mede gezien de afmetingen van de reclame, twijfels ten aanzien van het gebruik van led-panelen. Wat betreft de objectgerichte criteria in woongebieden geldt voor winkel- en bedrijfspanden in woongebieden onder meer 'maximaal twee objecten per pand of perceel' en 'geen vrijstaande reclame, waarbij eventueel een uitzondering kan worden gemaakt voor teruggelegen panden'. Het plan ligt terug ten opzichte van de woonbebouwing, waarmee een vrijstaande reclame op zijn plek kan zijn. De welstandscommissie geeft aan dat zij er echter niet zonder meer aan voorbij kan gaan, dat er al een aantal reclames op de bedrijfsbebouwing is aangebracht. Verder wijst de welstandscommissie er in reactie op de second opinion op, dat de grond waarop de reclamemast is geprojecteerd geen bedrijfsbestemming heeft, maar een groenbestemming met functieaanduiding 'parkeerterrein'.
Verder is het plan volgens de welstandscommissie redelijkerwijs niet te toetsen aan de gebiedscriteria voor woongebieden, omdat deze hoofdzakelijk zijn geschreven voor de beoordeling van woningbouw. Daarom wordt teruggevallen op de algemene welstandscriteria.
De welstandscommissie concludeert vervolgens dat het bouwplan niet voldoet aan drie van de zes algemene criteria. Anders dan waarvan in de second opinion wordt uitgegaan, is volgens de welstandscommissie geen sprake van een landschap dat gekarakteriseerd wordt door het brede profiel van de snelweg en overige infrastructuur. Het karakter van de locatie voor de mast is stedenbouwkundig en landschappelijk te kenschetsen als een voorterrein van een terughoudend vormgegeven bedrijfsverzamelgebouw in een groene zone aan de rand van het woongebied. De locatie ligt weliswaar naast het als grootschalig te karakteriseren snelweglandschap, maar heeft daarmee vanwege de beperkte hoogte en de ligging achter schermen en groen geen overtuigende visuele relatie. Een zware reclamemast met grote led-schermen zoals aangevraagd is hier volgens de welstandscommissie niet op zijn plaats. Deze gaat de omgeving overheersen. Wat betreft de maatverhoudingen merkt de welstandscommissie op dat de zware mast met brede led-schermen onevenwichtig oogt en massaal overkomt. Wat betreft de te verwachten ruimtelijke samenhang met de omgeving door materiaal, kleur, textuur en licht, merkt de welstandscommissie ten slotte op dat in de directe ruimtelijke context het licht van (grote) led-schermen niet op zijn plaats is. De twee led-panelen zijn vanuit de omgeving goed te zien en zullen gezien hun maten licht uitstralen dat sterk aanwezig is en door de geringe hoogte van de mast op maaiveldniveau goed te ervaren zal zijn.
6.5. Reges betwist dat het bouwplan niet voldoet aan de algemene criteria, zoals in het nadere welstandsadvies is geconcludeerd. Volgens haar levert het bouwplan wel een positieve bijdrage aan de kwaliteit van de openbare (stedelijke of landschappelijke) ruimte. De locatie maakt volgens haar deel uit van snelweglandschap en een stedelijke bedrijfsomgeving. Een reclamemast past daar in, zoals ook in de second opinion is geconcludeerd. De beoogde mast voldoet ook aan het Ministeriële beleid "Beoordeling van objecten langs autowegen en autosnelwegen" en aan de van toepassing zijnde NEN-normering waarmee zowel de verkeersveiligheid als de normlichtsterkte in een landschap als het onderhavige worden geborgd. Verder merkt zij op dat de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering (2009)" (hierna: de VNG-brochure) geen richtafstanden voor reclamemasten geeft. Volgens Reges voldoet het bouwplan ook aan het criterium over maatverhoudingen. Het gaat volgens haar om een reguliere reclamemast met borden met een gebruikelijke afmeting van 12 bij 4 m. Zij voegt daar aan toe dat de maten zo nodig kunnen worden aangepast. Tot slot betoogt Reges dat het bouwplan ook aan het criterium over ruimtelijke samenhang voldoet. Zij voert aan dat de verlichte led-schermen van de reclamemast naar de rijksweg A13 zijn gericht en niet zichtbaar zullen zijn vanaf de woningen in de woonwijk "Emerald" en vanaf het bedrijventerrein. Bovendien is in de omgeving al veel kunstlicht aanwezig en kan de verlichting van de led-schermen worden gedimd. Reges heeft hier aan toegevoegd dat de mogelijkheid die het bestemmingsplan biedt om ter plaatse een reclamemast te realiseren, niet via een negatief welstandsoordeel teniet kan worden gedaan.
6.5.1. De welstandsnota bevat gebiedsgerichte, objectgerichte en algemene welstandscriteria. De objectgerichte criteria omvatten algemene objectgerichte criteria en objectgerichte criteria die gelden voor zekere gebieden. Niet in geschil is dat, zoals de rechtbank heeft overwogen, de gebieds- en objectgerichte criteria uit de welstandsnota niet toereikend zijn, en dat dit betekent dat het bouwplan terecht is getoetst aan de algemene criteria.
Deze criteria houden, voor zover hier van belang, in dat een bouwwerk in overeenstemming is met redelijke eisen van welstand als:
- een positieve bijdrage wordt geleverd aan de kwaliteit van de openbare (stedelijke of landschappelijke) ruimte;
- de maatverhoudingen met elkaar samenhangen en beheerst worden toegepast in ruimtes, volumes en vlakverdelingen;
- het karakter van het bouwwerk en de bestaande of te verwachten ruimtelijke samenhang met de omgeving duidelijk wordt gemaakt door materiaal, kleur, textuur en licht.
6.5.2. De Afdeling stelt voorop dat de welstandscommissie het bouwplan terecht heeft beoordeeld zoals Reges dat heeft ingediend. Voor zover Reges naar voren brengt dat het bouwplan zo nodig kan worden aangepast, kan dat niet leiden tot het oordeel dat de welstandscommissie over het ingediende bouwplan geen negatief advies mocht uitbrengen.
6.5.3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, onder meer in de uitspraak van 14 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1565, toetst de welstandscommissie het bouwplan aan de hand van de criteria in de welstandsnota aan redelijke eisen van welstand en heeft zij zich daarbij in beginsel te richten naar de bouwmogelijkheden die het geldende bestemmingsplan biedt, dan wel, indien het bouwplan daarvan afwijkt, die waaraan het college planologische medewerking wenst te verlenen. Door te overwegen dat de reclamemast zoals die is aangevraagd, namelijk een zware reclamemast met grote led-schermen, hier niet op zijn plaats is, heeft de welstandscommissie zich gericht naar de bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt. Het advies betekent niet dat een mast van 8 m hoog als zodanig op de locatie onaanvaardbaar wordt geacht.
6.5.4. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de welstandscommissie in de aanzienlijke omvang van de (eventueel deels) te verlichten led-schermen en in de maatverhoudingen van de gevraagde reclamemast op de locatie geen reden had kunnen vinden om deze in strijd met de criteria uit de welstandsnota te achten. De Afdeling stelt vast dat de welstandscommissie zich rekenschap heeft gegeven van de uiterlijke kenmerken van de reclamemast en van het karakter van de omgeving, en dat zij gemotiveerd is ingegaan op de second opinion. De welstandscommissie hoefde bij haar beoordeling niet te betrekken dat het, zoals Reges stelt, bij de led-schermen op de reclamemast gaat om reguliere afmetingen, omdat dit nog niet wil zeggen dat deze in het concrete geval en op de gegeven locatie in overeenstemming met redelijke eisen van welstand moeten worden geacht. Ook hoefde de welstandscommissie bij haar beoordeling niet te betrekken of de reclamemast in overeenstemming is met de "Beoordeling van objecten langs autowegen en autosnelwegen" en met toepasselijke NEN-normen voor verkeersveiligheid en lichtsterkte, omdat dit beleid en deze normen niet gaan over de vraag onder welke omstandigheden een reclamemast in overeenstemming met redelijke eisen van welstand is. Ook de richtafstanden uit de VNG-brochure gaat daar niet over. De Afdeling ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de welstandscommissie ten onrechte heeft geconcludeerd dat het bouwplan in strijd is met de twee criteria uit de welstandsnota over de kwaliteit van de openbare ruimte en de maatvoering. Alleen al hierom heeft de rechtbank terecht geconcludeerd dat het college het negatieve advies van de welstandscommissie mocht overnemen.
Het betoog slaagt niet.
7. Reges betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten onrechte heeft nagelaten om te beoordelen of aanleiding bestond om de omgevingsvergunning, ondanks strijd met redelijke eisen van welstand, toch te verlenen. Daartoe bestond volgens Reges aanleiding, nu zij al heeft geïnvesteerd in de realisatie van een door het college vergunde fundering voor de reclamemast. Op de zitting heeft Reges hier aan toegevoegd dat bedrijven er belang bij hebben dat zij reclame kunnen maken.
7.1. Zoals de Afdeling onder meer heeft overwogen in de uitspraak van 24 januari 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:222), onder 8.3, mag het college van een negatief welstandsoordeel afwijken op grond van overwegingen van algemeen belang, zoals economische of maatschappelijke belangen. Het college mag ook afwijken van een negatief welstandsoordeel op overwegingen die niet van algemeen belang zijn, zoals individuele omstandigheden van de aanvrager. Reges heeft bij de aanvraag en in bezwaar geen omstandigheden naar voren gebracht die volgens haar aanleiding geven om van het negatieve advies af te wijken. Het kan het college dan ook niet worden verweten dat het hierover geen afweging heeft gemaakt. Voor zover Reges in hoger beroep heeft gewezen op de al gerealiseerde fundering en op het belang van de mogelijkheid voor bedrijven om reclame te kunnen maken, overweegt de Afdeling dat het negatieve welstandsadvies er niet toe leidt dat in het geheel geen reclamemast mogelijk is.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie hoger beroep
8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
9. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden in verband met de behandeling van het hoger beroep.
Overschrijding redelijke termijn
10. Reges heeft verzocht om een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM).
10.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 29 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:188, is de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6 van het EVRM, overschreden, indien de duur van de totale procedure te lang is. In zaken met een voorafgaande bezwaarschriftprocedure vangt de termijn aan op het moment van ontvangst van het bezwaarschrift door het bestuursorgaan. De termijn eindigt op het moment waarop de rechter uitspraak doet. De redelijke termijn is voor een procedure in drie instanties in zaken zoals deze in beginsel niet overschreden als die procedure in haar geheel niet langer dan vier jaar heeft geduurd, waarbij de behandeling van het bezwaar ten hoogste zes maanden, de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalve jaar en de behandeling van het hoger beroep ten hoogste twee jaar mag duren. Of de redelijke termijn is overschreden, dient te worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij zijn van betekenis de ingewikkeldheid van de zaak, de wijze waarop deze door het bestuursorgaan en de rechter is behandeld, het processuele gedrag van betrokkene gedurende de hele procesgang en de aard van de maatregel en het daardoor getroffen belang van betrokkene.
10.2. In dit geval is de termijn beginnen te lopen na ontvangst van het bezwaarschrift van Reges door het college op 31 augustus 2018. De behandeling van het bezwaar is op verzoek van Reges aangehouden tussen 9 april 2019 en 9 december 2019. Op 25 november 2020 heeft het college op het bezwaar beslist. De rechtbank heeft het door Reges tegen dat besluit ingediende beroepschrift ontvangen op 15 december 2020. De rechtbank heeft op dit beroep uitspraak gedaan op 22 november 2021. De Afdeling heeft het door Reges tegen die uitspraak ingediende hogerberoepschrift ontvangen op 6 januari 2022. In de uitspraak van vandaag beslist de Afdeling op dit hoger beroep.
10.3. Sinds 31 augustus 2018 en de uitspraak van vandaag zijn er vijf jaar en elf maanden verstreken. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, onder meer in de uitspraak van 12 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2689, onder 9.4, blijft de periode waarin het college het bezwaar met instemming van Reges heeft aangehouden, bij de beoordeling van de vraag of een redelijke termijn is overschreden, buiten beschouwing. Dit gaat om een periode van acht maanden. Dit betekent dat de procedure vijftien maanden te lang heeft geduurd. De Afdeling moet beoordelen in welke mate het overschrijden van de redelijke behandelingsduur moet worden toegerekend aan het college, aan de rechtbank en aan de Afdeling. 10.4. De behandeling van het bezwaar mag ten hoogste een half jaar, de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar en de behandeling van het hoger beroep ten hoogste twee jaar duren (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 18 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:176, onder 5.1). 10.5. De behandelingsduur van het bezwaarschrift door het college heeft afgerond zevenentwintig maanden in beslag genomen, waarbij het bezwaar acht maanden op verzoek van Reges aangehouden is geweest. Het college heeft de redelijke behandelingsduur van zes maanden dus met afgerond dertien maanden overschreden.
De rechtbank heeft binnen een redelijke behandelingsduur van anderhalf jaar op het beroep beslist.
De Afdeling heeft niet binnen de redelijke behandelingsduur van twee jaar op het hoger beroep beslist. De Afdeling heeft de redelijke behandelingsduur met afgerond zeven maanden overschreden.
10.6. De overschrijding van de redelijke termijn met in totaal vijftien maanden wordt daarom voor 13/20e deel toegerekend aan het college en voor 7/20e deel toegerekend aan de Afdeling.
10.7. Het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn wordt toegewezen. Bij een forfaitair bedrag van € 500,00 per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal naar boven wordt afgerond, bedraagt de aan Reges toe te kennen schadevergoeding € 1.500,00. De vergoeding van de schade naar evenredigheid uitgesproken ten laste van het college en de Staat der Nederlanden. Het college wordt veroordeeld tot betaling van € 975,00 aan Reges en de Staat (de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) tot betaling van € 525,00 aan Reges als vergoeding voor door haar geleden immateriële schade.
11. Omdat de overschrijding van de redelijke termijn zowel aan het college, als aan de Afdeling is toe te rekenen, moeten het college en de Staat (de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) ieder de helft van de proceskosten vergoeden voor het verzoek om schadevergoeding. Bij de berekening van de kosten gaat de Afdeling wat betreft de zwaarte van de zaak uit van de wegingsfactor licht (0,5), omdat het hier alleen gaat om beantwoording van de vraag of de redelijke termijn is overschreden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Pijnacker-Nootdorp om aan Reges B.V. een schadevergoeding van € 975,00 te betalen;
III. veroordeelt de Staat der Nederlanden (de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) om aan Reges B.V. een schadevergoeding van € 525,00 te betalen;
IV. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Pijnacker-Nootdorp tot vergoeding van bij Reges B.V. in verband met de behandeling van het verzoek om schadevergoeding opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 218,75, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. veroordeelt de Staat der Nederlanden (de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) tot vergoeding van bij Reges B.V. in verband met de behandeling van het verzoek om schadevergoeding opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 218,75, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, voorzitter, en G.O. van Veldhuizen en mr. H. Benek, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.N. Witsen, griffier.
w.g. Hoekstra
voorzitter
w.g. Witsen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2024
727
BIJLAGE
Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
Artikel 6
Bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen of bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde vervolging heeft een ieder recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij de wet is ingesteld. De uitspraak moet in het openbaar worden gewezen maar de toegang tot de rechtszaal kan aan de pers en het publiek worden ontzegd, gedurende de gehele terechtzitting of een deel daarvan, in het belang van de goede zeden, van de openbare orde of nationale veiligheid in een democratische samenleving, wanneer de belangen van minderjarigen of de bescherming van het privé leven van procespartijen dit eisen of, in die mate als door de rechter onder bijzondere omstandigheden strikt noodzakelijk wordt geoordeeld, wanneer de openbaarheid de belangen van een behoorlijke rechtspleging zou schaden.
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 3:2
Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.
Artikel 3:9
Indien een besluit berust op een onderzoek naar feiten en gedragingen dat door een adviseur is verricht, dient het bestuursorgaan zich ervan te vergewissen dat dit onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
[…]
Artikel 2.10
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
[…]
d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend;
[…]