ECLI:NL:RBNNE:2024:4480

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
26 september 2024
Publicatiedatum
18 november 2024
Zaaknummer
LEE 23/5376
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van AOW naar de norm voor alleenstaande bij geregistreerd partnerschap zonder echtelijke samenleving

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland op 26 september 2024, wordt het beroep van eiser tegen de toekenning van een ouderdomspensioen door de Sociale Verzekeringsbank (SVB) beoordeeld. Eiser, die een geregistreerd partnerschap heeft met [naam 3], betoogt dat er geen echtelijke samenleving is ontstaan, ondanks het geregistreerd partnerschap. De SVB had eiser een ouderdomspensioen naar de norm voor een gehuwde toegekend, maar eiser stelt dat hij en zijn partner duurzaam gescheiden leven. De rechtbank behandelt de feiten en omstandigheden van de zaak, waarbij eiser en [naam 3] hun leven volledig gescheiden leiden, zonder financiële verwevenheid of gezamenlijke verplichtingen. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van een echtelijke samenleving en dat eiser recht heeft op AOW naar de norm voor een alleenstaande. De rechtbank vernietigt het besluit van de SVB en herroept de eerdere toekenning van het pensioen naar de norm voor een gehuwde. Eiser heeft vanaf 12 juli 2023 recht op een ouderdomspensioen naar de norm voor een alleenstaande. De SVB wordt veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Assen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 23/5376

uitspraak van de meervoudige kamer van 26 september 2024 in de zaak tussen

[naam 1] [plaats] eiser

(gemachtigde: mr. O.J.J.C. Koopmans),
en

Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, de SVB

(gemachtigde: mr. C.A. van der Vlist).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de toekenning door de SVB van een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) naar de norm voor een gehuwde.
1.1.
Met het bestreden besluit van 8 november 2023 op het bezwaar van eiser is de SVB bij dat besluit gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 26 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de SVB.
1.3.
Bij brief van 25 april 2024 heeft de rechtbank partijen laten weten dat het onderzoek is heropend en de zaak is doorverwezen naar een meervoudige kamer.
1.4.
Geen van beide partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht nogmaals ter zitting te worden gehoord, waarna de rechtbank het onderzoek heeft gesloten.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser heeft op 28 april 2023 een aanvraag voor een ouderdomspensioen op grond van de AOW ingediend. Op het aanvraagformulier heeft eiser aangegeven dat hij een geregistreerd partnerschap heeft met [naam 2] (hierna: [naam 3] ). Hiernaar heeft het SVB onderzoek ingesteld. Daartoe hebben eiser en [naam 3] nadere inlichtingen verstrekt.
2.1.
De SVB heeft vervolgens in het primaire besluit van 28 juni 2023 beslist dat eiser met ingang van 12 juli 2023 recht heeft op een ouderdomspensioen naar de norm voor een gehuwde. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij het bestreden besluit heeft de SVB het ingenomen standpunt gehandhaafd.

Standpunten partijen

3.1.
Eiser betoogt dat hij weliswaar een geregistreerd partnerschap met [naam 3] is aangegaan, maar dat hij niet met haar samenwoont, nooit met haar heeft samengewoond en ook niet de intentie heeft dat te gaan doen. Eiser en zijn partner leiden ieder hun eigen leven, als ware er geen geregistreerd partnerschap. Zo heeft [naam 3] in haar woonplaats Oss een eigen bedrijf, (oppas-)kleinkinderen en haar eigen sociaal leven.
Eiser verklaart dat hij en zijn partner:
- 1 à 2 maal per week telefonisch contact hebben;
- geen sleutel van maar wel toegang hebben tot elkaars woning;
- elkaar één maal per 14 dagen ontmoeten;
- bij ontmoetingen gemiddeld 1 à 2 maal per 14 dagen samen koken en eten;
- 1 à 2 maal per 14 dagen bij elkaar overnachten;
- één maal per jaar 1 à 2 weken samen op vakantie gaan;
- zich naar de buitenwereld toe als stel c.q. als vrienden presenteren;
- hun geldzaken volledig gescheiden houden;
- geen gezamenlijke bankrekening hebben;
- geen gemachtigde van elkaars bankrekening zijn;
- niet meebetalen aan de kosten van elkaars levensonderhoud;
- geen gezamenlijke belastingaangifte doen;
- geen levensverzekering hebben afgesloten op elkaars leven; en
- geen onroerend goed bezitten waarvan zij beiden eigenaar zijn.
De feitelijke situatie die reeds geruime tijd bestond tussen eiser en [naam 3] is door het aangaan van het geregistreerd partnerschap op 20 mei 2020 niet gewijzigd. Beiden wilden, door een geregistreerd partnerschap aan te gaan, slechts bewerkstelligen dat ze elkaar bij toekomstige levensvragen beter kunnen bijstaan.
3.2.
De SVB stelt zich op het standpunt dat niet in discussie is dat eiser en [naam 3] niet op hetzelfde adres wonen en er geen sprake is van financiële verwevenheid tussen hen beiden. Dat betekent echter nog niet dat eiser recht heeft op een ouderdomspensioen naar de norm voor een alleenstaande. Er is immers sinds 20 mei 2020 sprake van een geregistreerd partnerschap, waar juridische gevolgen aan worden verbonden. Omdat een geregistreerd partnerschap wordt gelijkgesteld met een huwelijk, heeft eiser in beginsel recht op een ouderdomspensioen naar de norm voor een gehuwde. Dit is slechts anders als sprake is van duurzaam gescheiden leven.
De Centrale Raad van Beroep (de Raad) heeft in diverse uitspraken uiteengezet hoe concreet invulling moet worden gegeven aan het begrip duurzaam gescheiden leven. In de onderhavige situatie wordt niet voldaan aan de door de Raad geformuleerde voorwaarden, aldus de SVB. Er is sprake van regelmatige en substantiële niet noodzakelijke contacten. Daarmee wordt door eiser en [naam 3] invulling gegeven aan het geregistreerd partnerschap en kan eiser voor de AOW niet worden gezien als duurzaam gescheiden levend.
De rechtbank komt tot de volgende beoordeling
4. In geschil is of eiser als duurzaam gescheiden levend moet worden aangemerkt, als bedoeld in artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW. De rechtbank beoordeelt aan de hand van wat eiser in beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden, of de SVB eiser terecht met ingang van 12 juli 2023 een ouderdomspensioen naar de norm voor een gehuwde heeft toegekend, omdat geen sprake is van duurzaam gescheiden leven.
De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep gegrond is en legt dat hieronder uit.
Toetsingskader
5. In artikel 1, tweede lid, aanhef en onder d, van de AOW is bepaald dat de als partner geregistreerde wordt gelijkgesteld met een gehuwde. Op grond van artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW wordt als ongehuwd mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.
5.1.
In vaste rechtspraak [1] legt de Raad het begrip duurzaam gescheiden leven als volgt uit. Gehuwde mensen leven pas duurzaam gescheiden als aan de volgende voorwaarden is voldaan: (a) ten minste één van hen wil de huwelijkse samenleving verbreken; (b) ieder van hen leidt afzonderlijk een eigen leven alsof hij of zij niet met de ander is gehuwd, en (c) ten minste één van hen bedoelt deze situatie als blijvend. Of aan deze voorwaarden wordt voldaan, moet ondubbelzinnig blijken uit de feitelijke omstandigheden. Daarvoor is niet voldoende dat betrokkenen hun hoofdverblijf niet hebben in dezelfde woning. De huwelijkse samenleving kan immers bestaan zonder dat de echtgenoten/partners samenwonen.
5.2.
Volgens het gepubliceerde uitvoeringsbeleid van de SVB ‘Huwelijk en duurzaam gescheiden leven’ (SB1002) worden, om vast te stellen of sprake is van duurzaam gescheiden leven, de volgende punten onderzocht:
- of de wil bestaat om weer te gaan samenleven;
- in welke mate de echtgenoten nog sociaal contact hebben;
- of sprake is van financiële verstrengeling;
- hoe de echtgenoten zich naar de buitenwereld presenteren; en
- of sprake is van (wederzijdse) zorg, noodzakelijke zorg uitgezonderd.
5.3.
In de rechtspraak [2] is verder tot uitdrukking gebracht dat in het algemeen kan worden aangenomen dat na het sluiten van een huwelijk de betrokkenen de intentie hebben een echtelijke samenleving - al dan niet op termijn - aan te gaan, maar dat het niet is uit te sluiten dat onder omstandigheden vanaf de huwelijksdatum van duurzaam gescheiden leven kan worden gesproken, mits dat ondubbelzinnig uit de feiten en omstandigheden blijkt.
In het beleid van de SVB zijn de voorwaarden die in een dergelijke situatie worden onderzocht, niet nader uitgewerkt.
6. De SVB heeft in de onderhavige zaak, om vast te stellen of sprake is van duurzaam gescheiden leven, onderzoek verricht conform de in het beleid vastgelegde richtlijnen. De SVB neemt als uitgangspunt dat slechts van duurzaam gescheiden leven kan worden gesproken indien uit de feitelijke situatie blijkt dat de onderlinge contacten over en weer zeer beperkt zijn en blijven dan wel minder beperkt maar zeer zakelijk zijn. Eerst dan kan worden aangenomen dat beide partners een afzonderlijk leven leiden alsof er geen huwelijk dan wel geregistreerd partnerschap is. Over de vraag of reeds vanaf de datum waarop door eiser en [naam 3] het geregistreerd partnerschap werd aangegaan sprake was van duurzaam gescheiden leven, heeft de SVB zich niet uitgelaten.
7. Eiser heeft op de zitting van 26 maart 2024 onweersproken gesteld dat hij en [naam 3] nooit de intentie hebben gehad om samen te leven, die intentie ook nu niet hebben en dat deze situatie blijvend is bedoeld. [naam 3] en hij wilden, door een geregistreerd partnerschap aan te gaan, slechts bewerkstelligen dat ze elkaar bij toekomstige levensvragen beter kunnen bijstaan, bevoegd worden om eventueel medische beslissingen te nemen en om bij overlijden onder meer de begrafenis te regelen. Zij hebben hiervoor gekozen omdat zij in het verleden ten tijde van het overlijden van hun partners nare ervaringen hiermee hebben opgedaan. Omdat toen geen sprake was van een huwelijk c.q. een geregistreerd partnerschap hebben derden beslissingen genomen, die niet overeen kwamen met de wensen van hun toenmalige partners.
8. Op basis van de feiten en omstandigheden, zoals die blijken uit het dossier en naar voren zijn gebracht ter zitting, is naar het oordeel van de rechtbank in de situatie van eiser en [naam 3] nimmer een echtelijke samenleving ontstaan. Hoewel door de SVB op basis van het aangaan van een geregistreerd partnerschap in beginsel mag worden aangenomen dat - ook al wonen de partners niet op hetzelfde adres - sprake is van echtelijk samenleven, blijkt uit de specifieke feiten en bijzondere omstandigheden dat in de situatie van eiser vanaf
20 mei 2020 geen sprake is van echtelijk samenleven. Doorslaggevend hierbij is naar het oordeel van de rechtbank dat de feitelijke situatie, waarin elk van de partners vanuit de eigen woning zijn eigen leven vorm gaf, in de jaren voorafgaand aan het geregistreerd partnerschap en dat die vorm daarna ongewijzigd is gebleven. Eiser en [naam 3] leiden beiden een eigen leven als waren zij niet als partners geregistreerd. Dit is een gewilde en als bestendig bedoelde situatie, waarbij eiser en zijn partner nooit de wil hebben gehad een echtelijke samenleving, al dan niet op verschillende woonadressen, aan te gaan..
8.1.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen doet zich hier naar het oordeel van de rechtbank een situatie voor als bedoeld in overweging 5.3. Tussen eiser en [naam 3] is geen sprake van samenleving en samenwoning, geen financiële verwevenheid en geen sprake van wederzijdse zorg. Er is, ondanks de omstandigheid dat eiser en [naam 3] op 20 mei 2020 een geregistreerd partnerschap zijn aangegaan, tussen hen beiden nimmer een echtelijke samenleving ontstaan, zodat sprake is van een situatie die gelijk is te stellen aan “duurzaam gescheiden leven”.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit.
De rechtbank heeft op grond van de relevante feiten en omstandigheden geconcludeerd dat eiser duurzaam gescheiden leeft van [naam 3] . Dit betekent dat SVB hem onterecht een ouderdomspensioen op basis van de AOW heeft toegekend naar de norm voor een gehuwde. Er is dan ook geen andere uitkomst mogelijk dan dat het primaire besluit wordt herroepen, zodat eiser vanaf 12 juli 2023 aanspraak heeft op een ouderdomspensioen naar de norm voor een alleenstaande. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit.
10. Omdat het beroep gegrond is moet de SVB het griffierecht aan eiser vergoeden. Ook is er aanleiding om de SVB te veroordelen in de kosten, die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 8 november 2023;
- herroept het besluit van 28 juni 2023;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde bestreden besluit;
- veroordeelt de SVB in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-;
- bepaalt dat de SVB het griffierecht van € 50,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.F. Bruinenberg, voorzitter, en mrs. M.W. de Jonge en A.G.D. Overmars, rechters, in aanwezigheid van H.J. Boerma, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 september 2024.
de griffier is verhinderd om
rechter
deze uitspraak te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.