ECLI:NL:CRVB:2021:854

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 april 2021
Publicatiedatum
16 april 2021
Zaaknummer
20/583 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Duurzaam gescheiden leven en recht op ouderdomspensioen AOW

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of appellant duurzaam gescheiden leefde van zijn echtgenote in de zin van de Algemene Ouderdomswet (AOW). Appellant, die sinds 23 februari 1973 gehuwd was, ontving vanaf september 2017 een ouderdomspensioen voor een gehuwde pensioengerechtigde. Na een scheiding van tafel en bed in 2013 en de ontbinding van het huwelijk in 2018, heeft de Sociale Verzekeringsbank (Svb) het pensioen van appellant herzien naar dat voor een ongehuwde pensioengerechtigde, omdat er volgens de Svb geen sprake was van duurzaam gescheiden leven. Appellant was het hier niet mee eens en ging in hoger beroep.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat uit de feiten en omstandigheden niet ondubbelzinnig blijkt dat appellant vanaf 1 juni 2018 duurzaam gescheiden leefde van zijn echtgenote. Er was nog frequent contact tussen hen, en zij verleenden elkaar mantelzorg. De Raad concludeerde dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij en zijn echtgenote ieder afzonderlijk hun eigen leven leidden, zoals vereist voor de status van ongehuwde. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die het beroep van appellant ongegrond had verklaard.

De uitspraak benadrukt dat voor de beoordeling van duurzaam gescheiden leven niet alleen het samenwonen bepalend is, maar ook de intentie en de feitelijke omstandigheden van de betrokkenen. De Raad oordeelde dat de Svb terecht het ouderdomspensioen van appellant herzien had naar dat voor een gehuwde pensioengerechtigde, omdat er geen sprake was van duurzaam gescheiden leven in de zin van de AOW.

Uitspraak

20.583 AOW

Datum uitspraak: 16 april 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
29 januari 2020, 19/640 en 19/7166 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. T.P. Boer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 maart 2021. Namens appellant is mr. Boer via beeldbellen verschenen. De Svb heeft zich telefonisch laten vertegenwoordigen door mr. K. Verbeek.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is vanaf 23 februari 1973 gehuwd met [naam echtgenote] (echtgenote). Op 22 mei 2013 is de scheiding van tafel en bed tussen appellant en zijn echtgenote uitgesproken. Zij wonen sindsdien niet meer op hetzelfde adres. Appellant ontving, voor zover van belang, vanaf september 2017 een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) voor een gehuwde pensioengerechtigde. Bij beschikking van 7 juni 2018 is het huwelijk tussen appellant en zijn echtgenote ontbonden. Vooruitlopend op de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking heeft de Svb bij besluit van 27 augustus 2018 het ouderdomspensioen van appellant met ingang van 1 juni 2018 gewijzigd naar een ongehuwdenpensioen. Op 6 november 2018 is komen vast te staan dat appellant de echtscheidingsbeschikking niet bij de gemeente wil laten inschrijven.
1.2.
Bij besluit van 9 november 2018, gehandhaafd bij besluit van 21 januari 2019 (bestreden besluit), heeft de Svb het ouderdomspensioen van appellant met ingang van 1 juni 2018 herzien naar een gehuwdenpensioen, omdat bij appellant geen sprake is van duurzaam gescheiden leven als bedoeld in artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW.
2. De voorzieningenrechter van de rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De voorzieningenrechter is van oordeel dat uit de feiten niet blijkt dat appellant en zijn echtgenote duurzaam gescheiden van elkaar leven. Door appellant is niet bestreden dat er nog frequent contact is met zijn echtgenote. Zo drinken zij ongeveer drie tot vier keer per maand koffie met elkaar. Verder is van belang dat appellant zijn vuilnis in de kliko bij zijn echtgenote gooit, waarvoor hij door de woning van zijn echtgenote heen moet. Appellant heeft dan ook een sleutel van de woning van zijn echtgenote en zij een sleutel van die van hem. Verder heeft appellant verklaard dat zijn echtgenote elk weekend (voor meerdere dagen) bij appellant in huis voor hem kookt. Bovendien gaan appellant en zijn echtgenote zo nu en dan samen op bezoek bij gezamenlijke kennissen en bezoeken zij gezamenlijk Pasar Malams. Hierdoor is niet komen vast te staan dat appellant en zijn echtgenote ieder afzonderlijk hun eigen leven leiden als waren zij niet met elkaar gehuwd. Dat het contact met de echtgenote slechts ziet op het verlenen van de noodzakelijke mantelzorg vanwege de gezondheid van appellant, maakt dit niet anders.
3. Appellant is het in hoger beroep niet eens met het oordeel van de rechtbank. In dat verband heeft appellant een beroep gedaan op de feitelijke afweging die is gemaakt in de uitspraak van de Raad van 22 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:171. Nu slechts aan één van de voorwaarden voor het niet aannemen van duurzaam gescheiden leven is voldaan, namelijk het hebben van een sleutel van elkaars woning, is volgens appellant wel sprake van duurzaam gescheiden leven. Dat sprake is van frequent contact met zijn echtgenote, wordt door appellant bestreden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is in geschil of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat vanaf 1 juni 2018 geen sprake was van een situatie van duurzaam gescheiden leven tussen appellant en zijn echtgenote.
4.2.
Artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW bepaalt dat als ongehuwd mede wordt aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.
4.3.
Volgens vaste rechtspraak is van duurzaam gescheiden leven sprake indien ten aanzien van gehuwden de toestand is ontstaan dat, na de door beiden of één hunner gewilde verbreking van de echtelijke samenleving, ieder afzonderlijk hun eigen leven leidt als ware hij niet met de ander gehuwd en deze toestand door hen beiden, althans door één van hen, als bestendig is bedoeld. Verder is in de rechtspraak tot uitdrukking gebracht dat in het algemeen kan worden aangenomen dat na het sluiten van een huwelijk de betrokkenen de intentie hebben een echtelijke samenleving – al dan niet op termijn – aan te gaan, maar dat het niet is uit te sluiten dat onder omstandigheden vanaf de huwelijksdatum van duurzaam gescheiden leven kan worden gesproken, mits dat ondubbelzinnig uit de feiten en omstandigheden blijkt.
4.4.
Voor duurzaam gescheiden leven is niet doorslaggevend of de echtgenoten al dan niet samenwonen. Bepalend is, gelet op wat onder 4.3 is overwogen, of de echtelijke samenleving al dan niet verbroken is of niet is ontstaan. Die echtelijke samenleving kan bestaan zonder dat van (voortdurend) samenwonen sprake is (zie de uitspraak van de Raad van 10 januari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BY8134).
4.5.
Bij scheiding van tafel en bed is geen sprake van ontbinding van het huwelijk (zie de uitspraak van de Raad van 3 oktober 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3203). Voor een echtscheiding geldt dat deze tot stand komt door de inschrijving van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand ingevolge artikel 1:163 van het Burgerlijk Wetboek. Als het verzoek tot inschrijving niet is gedaan uiterlijk zes maanden na de dag waarop de beschikking in kracht van gewijsde is gegaan, verliest de beschikking haar kracht. De pensioengerechtigde ontvangt in beide gevallen een ouderdomspensioen voor een gehuwde pensioengerechtigde, tenzij sprake is van duurzaam gescheiden leven.
4.6.
Vaststaat dat appellant ten tijde van belang gehuwd was. Uitgangspunt is dan dat hij geen recht heeft op een ouderdomspensioen voor een ongehuwde pensioengerechtigde. Dit is alleen anders als hij aannemelijk maakt dat sprake is van de uitzonderingssituatie dat hij duurzaam gescheiden leefde van zijn echtgenote en om die reden als ongehuwd moeten worden aangemerkt. Met de voorzieningenrechter van de rechtbank is de Raad van oordeel dat appellant daarin niet is geslaagd. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat op basis van de feiten en omstandigheden, zoals die naar voren zijn gekomen in het onderzoek van de Svb, niet is gebleken dat sprake was van duurzaam gescheiden leven. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank. De door appellant gestelde nuanceringen van het proces-verbaal van de zitting van de rechtbank maken dit niet anders. Ook als appellant zijn afval slechts
sporadischin de kliko van zijn echtgenote gooit en in het weekend
wel eenskoffie met haar drinkt, zoals appellant heeft gesteld, blijven er voldoende feiten en omstandigheden over om de rechtbank te volgen. Ten tijde in geding was sprake van – samengevat - onderling contact, gezamenlijke uitstapjes en zorg van de echtgenote voor appellant. Dat betekent dat op dat moment naar de maatstaf van de vaste rechtspraak geen sprake was van duurzaam gescheiden leven. Dat geen sprake is van een financiële verbondenheid maakt deze conclusie niet anders. Daarbij wordt opgemerkt, dat de feitelijke omstandigheden bepalend zijn en dat de motieven op grond waarvan de echtelijke samenleving niet, nog niet, niet meer of niet opnieuw is verbroken niet relevant zijn voor de beoordeling of sprake is van duurzaam gescheiden leven.
4.7.
Uit de feiten en omstandigheden blijkt dus niet ondubbelzinnig dat appellant vanaf 1 juni 2018 duurzaam gescheiden leefde van zijn echtgenote in de zin van artikel 1, derde lid, onder b, van de AOW, zodat hij voor de toepassing van die wet niet is aan te merken als ongehuwde. Nu appellant op 1 juni 2018 geen recht had op een ouderdomspensioen voor een ongehuwde pensioengerechtigde, was de Svb gehouden dit ouderdomspensioen te herzien naar dat voor een gehuwde pensioengerechtigde.
4.8.
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet kan slagen en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos, in tegenwoordigheid van R.H. Koopman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 april 2021.
(getekend) E.E.V. Lenos
(getekend) R.H. Koopman
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip duurzaam gescheiden leven.