ECLI:NL:RBNNE:2024:4365

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
6 november 2024
Publicatiedatum
11 november 2024
Zaaknummer
238993 FT RK 24.1194
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet door curator tegen faillietverklaring van HSA Scheepsbouw B.V. ongegrond verklaard

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 6 november 2024 uitspraak gedaan in het verzet van de curator tegen de faillietverklaring van HSA Scheepsbouw B.V. De curator, mr. A. Wiersma, had verzet ingesteld tegen het vonnis van 24 september 2024, waarin de schuldenares in staat van faillissement was verklaard op verzoek van een schuldeiser, aangeduid als [verzoeker]. De curator stelde dat [verzoeker] misbruik van haar bevoegdheid had gemaakt door het faillissement aan te vragen, aangezien de schuldenares al op 19 april 2023 was ontbonden en er geen activa in de boedel aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzet tijdig was ingesteld en dat de curator als belanghebbende kon worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat er geen misbruik van bevoegdheid was aangetoond door de curator, aangezien [verzoeker] niet wist of behoorde te weten dat de boedel leeg was. De rechtbank bekrachtigde het eerdere vonnis en verklaarde het verzet ongegrond. De proceskosten werden geacht voor iedere partij voor eigen rekening te blijven.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie: Groningen
zaaknummer: 238993 FT RK 24. 1194

vonnis van 6 november 2024

in het faillissement met nummer C/18/24/281 F van:
HSA Scheepsbouw B.V., gevestigd te [adres] ,
KvK-nummer [KvK-nummer] , hierna te noemen: de schuldenares,
heeft mr. A. Wiersma, advocaat te Groningen, een verzoekschrift met bijlagen ingediend strekkende tot vernietiging van het vonnis van 24 september 2024, waarbij de schuldenares op verzoek van [verzoeker] (hierna te noemen: [verzoeker] ) in staat van faillissement werd verklaard met benoeming van mr. H.J. Idzenga tot rechter-commissaris en aanstelling van mr. D.Y. Li tot curator.

PROCESGANG

Bij vonnis van deze rechtbank van 24 september 2024 is de schuldenares in staat van faillissement verklaard.
Bij het op 1 oktober 2024 door mr. A. Wiersma ter griffie van deze rechtbank ingediende verzoekschrift is verzet tegen voormeld vonnis ingesteld. Op 29 oktober 2024 is het verzetschrift nog aangevuld met een e-mailbericht van de Belastingdienst.
Op 21 oktober 2024 heeft de rechtbank namens [verzoeker] diverse producties ontvangen.
De behandeling van het verzoekschrift heeft plaatsgevonden ter openbare zitting van deze rechtbank van 30 oktober 2024. Hierbij zijn verschenen:
  • mr. D.Y. Li, voornoemd;
  • mr. A. Wiersma, advocaat van de curator;
  • mr. S.K. Tuithof, advocaat van [verzoeker] ;
  • mr. P. Yspeert, advocaat van de bestuurder van de schuldenares ( [bestuurder] ).
Ten slotte is vonnis bepaald op heden.

RECHTSOVERWEGINGEN

Het verzetschriftDe curator heeft zowel q.q. als pro se verzet ingesteld. In zijn verzetschrift stelt de curator zich op het standpunt dat [verzoeker] misbruik van haar bevoegdheid heeft gemaakt door het faillissement van de schuldenares aan te vragen. De schuldenares is al op 19 april 2023 ontbonden, welke ontbinding op 26 mei 2023 door de Kamer van Koophandel is geregistreerd. Na enig onderzoek door de curator is duidelijk geworden dat er geen actief in de boedel aanwezig is. Volgens de curator was deze informatie bij [verzoeker] bekend. Daarnaast kan de curator zich niet vinden in het standpunt van [verzoeker] in haar verzoekschrift tot faillietverklaring dat de faillietverklaring wordt gerechtvaardigd door een (mogelijke) claim van de curator op grond van bestuurdersaansprakelijkheid wegens het niet deponeren en publiceren van de jaarrekeningen. [verzoeker] is volgens de curator in het geheel niet ingegaan op de verhaalsmogelijkheden en bovendien heeft de advocaat van de bestuurder van de schuldenares tijdens de behandeling van het verzoek tot faillietverklaring op de zitting verklaard dat de bestuurder gedetineerd zit in [land] . Door het faillissement van de (reeds ontbonden) schuldenares onder deze omstandigheden aan te vragen c.q. door te zetten, dient de curator werkzaamheden te verrichten zonder dat daar een vergoeding tegen overstaat. Dit terwijl er voor [verzoeker] behalve het aanvragen van het faillissement ook alternatieven bestonden om te proberen haar vordering voldaan te krijgen.
Het verzoekDe curator verzoekt om het vonnis van deze rechtbank van 24 september 2024 te vernietigen en [verzoeker] te veroordelen in de kosten van deze procedure, daaronder mede begrepen de faillissementskosten.
Het verhandelde ter zitting
Ter zitting heeft de curator zijn standpunt herhaald. De curator heeft aan zijn standpunt nog toegevoegd dat na kort onderzoek is gebleken dat er in het faillissement van de schuldenares in het geheel geen baten te verwachten zijn, hetgeen een extra reden is om het verzet gegrond te verklaren.
[verzoeker] heeft ter zitting aangevoerd dat het faillissement op terechte gronden is aangevraagd en uitgesproken. Volgens [verzoeker] heeft zij eerst geprobeerd om haar vorderingen op andere manieren voldaan te krijgen. Toen de schuldenares verkeerde in een toestand waarin zij was opgehouden te betalen, heeft [verzoeker] het faillissement aangevraagd. [verzoeker] betwist dat zij wist dat er geen baten in het faillissement te verwachten waren. De schuldenares heeft vanaf haar oprichtingsdatum tot en met de ontbindingsdatum nooit een jaarrekening gepubliceerd, zodat de bestuurder uit hoofde van onbehoorlijke taakvervulling kan worden aangesproken voor het boedeltekort. Uit vaste jurisprudentie volgt volgens [verzoeker] dat een vordering van de curator op de bestuurder moet worden aangemerkt als een bate. [verzoeker] merkt daarbij nog op dat het feit dat op de faillissementszitting naar voren is gekomen dat de bestuurder gedetineerd zit niet per definitie meebrengt dat hij geen verhaal biedt. De curator in een faillissement staan meer middelen ten dienste om de verhaalsmogelijkheden op de bestuurder te onderzoeken dan een individuele schuldeiser heeft. [verzoeker] verzoekt dan ook om het verzoek af te wijzen met een veroordeling van de curator in de (proces)kosten.
De advocaat van de bestuurder heeft ter zitting verklaard dat voor zover hem bekend de bestuurder geen verhaal biedt.

BEOORDELING

Ontvankelijkheid van het verzoek
De rechtbank stelt allereerst vast dat het verzet tijdig is ingesteld, zodat de curator kan worden ontvangen in zijn verzoek.
Belanghebbende q.q. of pro se?Voor de vraag of de curator die op grond van artikel 10 van de Faillissementswet (Fw) verzet tegen de faillietverklaring instelt als belanghebbende q.q. of pro se handelt, zoekt de rechtbank aansluiting bij de uitspraak van de Hoge Raad van 18 december 2015 (ECLI:NL:HR:2015:3636,
NJ 2016/172), waarin is bepaald dat de curator uitsluitend persoonlijk belanghebbende als bedoeld in artikel 10 lid 1 Fw is, ongeacht door wie het faillissement is aangevraagd. Het belang waarvoor de curator opkomt is het belang om als curator niet met een lege boedel te worden geconfronteerd, waaruit de kosten voor zijn werkzaamheden niet kunnen worden betaald. Naar het oordeel van de rechtbank betreft dit een eigen, persoonlijk belang. De rechtbank ziet geen aanleiding om van het uitgangspunt uit voornoemde uitspraak van de Hoge Raad af te wijken en stelt vast dat de curator alleen pro se als belanghebbende in het kader van het verzet kan worden aangemerkt. Dit brengt met zich dat de curator niet handelt namens de boedel en dat de faillissementskosten die zijn gemaakt, waaronder het salaris van de curator tot nu toe, niet in het kader van een proceskostenveroordeling kunnen worden neergelegd bij de wederpartij, zoals namens de curator betoogd.
Beoordeling verzet
De rechtbank stelt voorop dat het faillissement van een ontbonden vennootschap kan worden uitgesproken, indien summierlijk is gebleken van feiten en omstandigheden die voldoende aannemelijk maken dat er nog baten zijn en aan de overige vereisten voor faillietverklaring is voldaan. [1]
De rechtbank stelt vervolgens vast dat tussen partijen niet ter discussie staat dat de schuldenares verkeerde in een toestand waarin zij is opgehouden te betalen, dat [verzoeker] een vordering heeft op de schuldenares en ook niet dat aan het pluraliteitsvereiste is voldaan. Voorts heeft [verzoeker] als verzoeker naar voren gebracht dat er sprake kan zijn van een mogelijke vordering op grond van bestuurdersaansprakelijkheid, omdat de bestuurder vanaf de oprichtingsdatum van de schuldenares de deponeringsplicht heeft geschonden.
Nu aan de vereisten voor faillietverklaring is voldaan, dient de rechtbank te beoordelen of het verzet op terechte gronden is ingesteld. Voor de vraag of de curator succesvol verzet ex artikel 10 Fw kan instellen is vereist dat de faillissementsaanvraag – ongeacht of deze door een schuldeiser of schuldenaar is ingediend – is aan te merken als misbruik van bevoegdheid. Hiervan kan sprake zijn als de aanvrager van het faillissement op het moment van de aanvraag weet dan wel behoort te weten dat de boedel leeg is en geen voldoende gerechtvaardigd belang bij de aanvraag heeft, eventueel mede in verband met voor hem beschikbare alternatieven. [2] Het moment van de aanvraag is dus steeds bepalend voor de vraag of de aanvrager misbruik van zijn bevoegdheid heeft gemaakt (ex nunc toetsing).
[verzoeker] heeft gemotiveerd betwist dat zij bij het indienen van de faillissementsaanvraag wist of behoorde te weten dat de boedel leeg was. Zij heeft de faillissementsaanvraag mede ingediend om een mogelijk actief, in dit geval een claim op de bestuurder en de verhaalsmogelijkheden op de bestuurder, nader door een curator te laten onderzoeken. Zoals ook uit de uitspraak van de Hoge Raad van 22 december 2017 blijkt zijn de bevoegdheden die [verzoeker] op basis van de Wet Bpf heeft geen volwaardig alternatief voor de bevoegdheden die de curator heeft om te onderzoeken of er wel of geen baten zijn. Dat geldt ook voor onderzoek naar overige onregelmatigheden als bestuurdersaansprakelijkheid. Bovendien dient rekening te worden gehouden met de belangen van de overige schuldeisers die geen bevoegdheden kunnen ontlenen aan de Wet Bpf en los van [verzoeker] belang kunnen hebben bij een faillissement en benoeming van een curator. Door [verzoeker] is naar voren gebracht dat eerst ná onderzoek door de curator met voldoende zekerheid is komen vast te staan dat sprake is van een lege boedel.
Naar het oordeel van de rechtbank is door de curator onvoldoende aangetoond dat [verzoeker] bij de aanvraag wist of behoorde te weten dat er in het faillissement van de schuldenares geen actief te realiseren was. Het feit dat op de behandeling van het verzoek tot faillietverklaring door de advocaat van de bestuurder is aangegeven dat de bestuurder gedetineerd zit in [land] , rechtvaardigt niet de gevolgtrekking dat de bestuurder geen verhaal biedt. Een onderzoek naar de verhaalsmogelijkheden was, gegeven het feit dat er sprake was van schending van de plicht tot publiceren en deponeren van jaarrekeningen, aangewezen en diende plaats te vinden in het kader van een faillissement door een curator, ook in het belang van de overige schuldeisers.
Nu geen misbruik van bevoegdheid kan worden aangenomen, kan het verzet niet om die reden gegrond worden verklaard.
Ook voor het overige ziet de rechtbank geen aanleiding om het verzet gegrond te verklaren. Het feit dat na enig onderzoek door de curator is gebleken dat de boedel leeg is gebleken, is naar het oordeel van de rechtbank evenmin reden om alsnog tot een gegrondverklaring te komen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de eerder genoemde uitspraak van de Hoge Raad van 22 december 2017, waaruit blijkt dat de wetsystematiek van het faillissement zo is ingericht dat de curator onder omstandigheden (meer) werkzaamheden zonder vergoeding heeft te verrichten dan het geval zou zijn indien door de curator verzet zou kunnen worden ingesteld op de enkele grond dat de boedel leeg is. Het gaat echter de rechtsvormende taak van de rechter te buiten om aan dit bezwaar verdergaand tegemoet te komen.
ProceskostenveroordelingLos van het feit dat het verzet ongegrond verklaard wordt, en er om die reden geen aanleiding is om [verzoeker] te veroordelen in de proceskosten, verwijst de rechtbank voor wat betreft het verzoek van de curator om [verzoeker] te veroordelen in de faillissementskosten naar hetgeen hierboven is overwogen met betrekking tot het feit dat de curator uitsluitend een persoonlijk belang heeft bij het verzet.
[verzoeker] heeft desgevraagd ter zitting niet kunnen onderbouwen waar haar (proces)kosten uit bestaan. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om een proceskostenveroordeling uit te spreken en acht het in dit geval redelijk dat iedere partij zijn eigen proceskosten draagt.

BESLISSING

De rechtbank:
- verklaart het verzet ongegrond;
- bekrachtigt het vonnis van deze rechtbank van 24 september 2024;
- wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.J. Klijn, en uitgesproken ter openbare zitting van deze rechtbank van 6 november 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.HR 27 januari 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1631.
2.HR 22 december 2017, ECLI:NLHR:2017:3269, m.nt. F.M.J. Verstijlen.