ECLI:NL:RBNNE:2024:4340

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
29 oktober 2024
Publicatiedatum
7 november 2024
Zaaknummer
11067351 \ CV EXPL 24-2501
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over onrechtmatige afschrijvingen tijdens SM-sessie met bewijsvermoeden

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Nederland, heeft de kantonrechter op 29 oktober 2024 een tussenuitspraak gedaan in een geschil tussen [Eiser] en [Gedaagde]. De zaak betreft een vordering van [Eiser] tot terugbetaling van een bedrag van € 16.000,- dat op 14 juni 2023 zonder zijn toestemming van zijn bankrekening is afgeschreven en overgemaakt naar de bankrekening(en) van [Gedaagde]. [Eiser] stelt dat hij onder invloed van cocaïne was en dat [Gedaagde] en/of [naam] zich toegang hebben verschaft tot zijn telefoon om de betalingen te verrichten. Hij vordert op verschillende juridische gronden, waaronder onrechtmatige daad en onverschuldigde betaling, de terugbetaling van het bedrag, vermeerderd met rente en proceskosten.

[Gedaagde] voert verweer en stelt dat de betalingen voortvloeien uit een mondelinge overeenkomst voor diensten die zij en [naam] aan [Eiser] hebben verleend. Zij betwist dat de betalingen onrechtmatig zijn en vordert in reconventie dat het conservatoire beslag dat [Eiser] heeft gelegd op haar bankrekening wordt opgeheven, evenals schadevergoeding voor gemaakte kosten.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat er discrepanties zijn in de verklaringen van beide partijen en dat er bewijsvermoeden bestaat dat de betalingen zonder toestemming van [Eiser] zijn gedaan. [Gedaagde] is toegelaten tot het leveren van tegenbewijs. De zaak is verwezen naar de rolzitting van 26 november 2024 voor verdere uitlating van [Gedaagde] over het bewijs dat zij wil leveren.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Groningen
Zaaknummer: 11067351 \ CV EXPL 24-2501
Vonnis van 29 oktober 2024
in de zaak van
[Eiser],
te [woonplaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
hierna te noemen [Eiser] ,
gemachtigde: mr. L.J. Witvliet,
tegen
[Gedaagde] , tevens h.o.d.n. [bedrijfsnaam] ,
te [Gedaagde] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
hierna te noemen [Gedaagde] ,
gemachtigde: mr. J. Faas.

1.De procedure

1.1.
De procedure blijkt uit het volgende:
- de dagvaarding van 10 april 2024 (met producties);
- de conclusie van antwoord, tevens eis in (voorwaardelijke) reconventie van 28 mei 2024 (met producties);
- de conclusie van repliek in conventie, antwoord in reconventie van 9 juli 2024 (met producties);
- de conclusie van dupliek in conventie, repliek in reconventie van 6 augustus 2024 (met een productie);
- de conclusie van dupliek in reconventie van 3 september 2024.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[Gedaagde] exploiteert een eenmanszaak onder de naam [bedrijfsnaam] . Zij is daarin onder de naam [Gedaagde] werkzaam als SM-meesteres. [Gedaagde] werkt af en toe samen (in zogenaamde duo-sessies) met een andere SM-meesteres, [naam] , die ook wel werkt onder de naam [naam] .
2.2.
[Eiser] heeft met [naam] - via [naam] verliep het contact daarover - en [Gedaagde] op 13 juni 2023 een overeenkomst gesloten, inhoudende dat [naam] en [Gedaagde] bij hem thuis voor een duur van 2 uur tegen betaling met hem sekswerkzaamheden zouden verrichten. [Eiser] heeft [Gedaagde] en [naam] daarvoor die avond via een ‘Tikkie’ (betaalverzoek) in hun aanwezigheid een bedrag van € 800,- betaald (ieder € 400,-). Diezelfde avond heeft [Eiser] [Gedaagde] verder nog een bedrag van € 50,- betaald voor het gebruik van door haar meegebrachte cocaïne.
2.3.
[Eiser] is met [Gedaagde] / [naam] na afloop van de eerste 2 uren overeengekomen dat hun bezoek zou worden verlengd. [Eiser] heeft daartoe - na een ontvangen betaalverzoek - nog bedrag van € 800,- ( [naam] ) en € 850,- ( [Gedaagde] ) overgemaakt.
2.4.
Van de bankrekening van [Eiser] is gedurende de ochtend van 14 juni 2023 naast de bovenvermelde betalingen verder nog in totaal een bedrag van € 16.000,- afgeschreven en overgemaakt naar bankrekeningen van [Gedaagde] . Het betreft volgens een door [Eiser] overgelegd overzicht in totaal 5 afschrijvingen van respectievelijk 1 keer € 1.000,- (om 2:07 uur naar de privérekening van [Gedaagde] ), 3 keer € 4.000,- (2 keer om 06:34 uur en 1 keer op een niet nader gespecificeerd tijdstip naar de bankrekening van [bedrijfsnaam] ) en ten slotte 1 keer van € 3.000,- om 06:35 uur, eveneens naar de bankrekening van [bedrijfsnaam] ).
2.5.
Op een door [Gedaagde] overgelegd overzicht van bij- en afschrijvingen van haar zakelijke bankrekening, staan op 14 juni 2023 in totaal 3 bijschrijvingen van € 4.000,- en een van € 3.000,- vermeld. Het betreft een bijschrijving van € 4.000,- om 04:34:04 onder vermelding van
‘gift voor jou’, een bijschrijving van € 4.000,- om 04:34:35 onder vermelding van
‘gift mei’, een bijschrijving van € 3.000,- om 04:35:56 onder vermelding van
‘gift 3’,en ten slotte een bijschrijving van € 4.000,- om 06:42:58 zonder enige vermelding.
2.6.
[Eiser] heeft de gebeurtenissen direct gemeld bij zijn eigen bank (de ING-bank) die daarvan op haar beurt weer melding deed bij de banken van [Gedaagde] (de ING-bank voor haar zakelijke rekening en de Rabobank voor haar privérekening). Deze beide banken zijn daarop overgegaan tot het blokkeren van de bankrekeningen van [Gedaagde] . Naar aanleiding van een bezwaar van [Gedaagde] heeft de ING-bank de blokkade op haar zakelijke rekening opgeheven. De Rabobank was daartoe niet bereid. In een door [Gedaagde] geëntameerd kort geding tegen de Rabobank is haar vordering tot opheffing van deze blokkade door de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland bij vonnis van 3 oktober 2023 op grond van een afweging van belangen afgewezen (ECLI:NL:RBMNE:2023:5175).
2.7.
[Eiser] heeft op 22 juni 2023 bij de politie aangifte tegen [Gedaagde] gedaan en haar er - samengevat - van beschuldigd dat zij zonder zijn medeweten en toestemming gedurende de nacht van 13 op 14 juni 2023 voor in totaal een bedrag van € 16.000,- van zijn bankrekening heeft afgeschreven. De politie heeft deze kwestie nog in onderzoek.
2.7.
Nadat [Eiser] bericht ontving dat de Rabobank het dossier tot 1 april 2024 zou aanhouden, heeft [Eiser] met verlof van de voorzieningenrechter op 28 maart 2024 conservatoir beslag gelegd op de bankrekening van [Gedaagde] bij de Rabobank.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[Eiser] vordert in de onderhavige procedure, op verschillende grondslagen (ongerechtvaardigde verrijking, onverschuldigde betaling, ontvangst te kwader trouw dan wel onrechtmatige daad) dat [Gedaagde] zal worden veroordeeld tot (terug)betaling van het bedrag van € 16.000,- zoals dat op 14 juni 2023 van zijn bankrekening is afgeschreven en bijgeschreven op de bankrekening(en) van [Gedaagde] , vermeerder met de wettelijke rente en veroordeling in de proceskosten. Hij stelt dat [Gedaagde] en/of [naam] zich zonder zijn toestemming toegang hebben verschaft tot zijn telefoon en daarmee zijn spaargelden hebben overgeboekt naar de rekening(en) van [Gedaagde] . Hij heeft daarvan niets gemerkt. Hij was onder invloed (gebracht) van cocaïne en gedurende de nacht regelmatig met ofwel [Gedaagde] ofwel [naam] alleen in de slaapkamer, terwijl de ander dan in de woonkamer achterbleef. Zijn inlogcodes zullen zij of een van hen - zo valt in de stellingen van [Eiser] te lezen - hebben waargenomen toen [Eiser] de eerste betalingen (Tikkies) op de avond van 13 juni 2023 deed: zij waren daarbij aanwezig en zaten dicht naast hem op de bank. [Eiser] vordert tevens veroordeling van [Gedaagde] in de kosten van het geding, inclusief nakosten en vermeerderd met wettelijke rente. Bij repliek in conventie heeft hij zijn vorderingen vermeerderd met de door hem gemaakte kosten voor het conservatoir beslag.
3.2
[Gedaagde] voert verweer. Zij concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [Eiser] met veroordeling van [Eiser] in de proceskosten, inclusief nakosten. Zij stelt dat het bedrag van € 16.000,- zelf heeft betaald en dat dit bedrag ziet op de sessie van de hele nacht van 13/14 juni 2023, waarvan de vaste prijs € 3.000,- per persoon per nacht bedroeg: dit is mondeling met [Eiser] overeengekomen. Daarvan was in eerste instantie door [Eiser] nog slechts een deel voldaan (€ 2.000,- zijnde 2x € 800,- en 1x € 400,-). Het resterende bedrag van € 12.000,- ziet volgens [Gedaagde] op twee eerdere sessies met haar en [naam] die door [Eiser] nog niet waren betaald, maar nu door hem zijn voldaan. Alle betalingen zijn dus terug te voeren op een overeenkomst van opdracht. De betalingen zijn grotendeels aan [Gedaagde] gedaan omdat zakelijke betalingen volgens de richtlijnen van banken niet via privérekeningen mogen lopen. [Eiser] zou na de eerste betalingen zelf de daglimiet naar € 4.000,- hebben verhoogd (daar moest altijd 4 uur tussen zitten).
in reconventie
3.3.
[Gedaagde] stelt dat [Eiser] jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld door aan de bank(en) onjuist meldingen te doen en misbruik te hebben gemaakt van zijn functie ( [Eiser] werkt bij de ING-bank). Zij vordert in voorwaardelijke reconventie (voor zover de vorderingen van [Eiser] worden afgewezen) samengevat (i) dat het door [Eiser] ten laste van haar gelegde conservatoire beslag onder de Rabobank wordt opgeheven, (ii) dat [Eiser] zal worden gelast - onder verbeurte van een dwangsom wanneer hij dit nalaat - de Rabobank binnen zeven dagen na het in deze zaak te wijzen vonnis schriftelijk te berichten dat de gelden op de bankrekeningen van [Gedaagde] haar volledig toekomen, (iii) [Eiser] ter zake van door haar gemaakte kosten in de procedure tegen de Rabobank (advocaatkosten en proceskostenveroordeling) te veroordelen tot betaling aan haar van € 10.227,83, te vermeerderen met wettelijke rente, en (iv) [Eiser] ter zake van de buitengerechtelijke kosten te veroordelen tot betaling aan haar van een bedrag van € 1.061,51, eveneens vermeerderd met wettelijke rente, zulks met veroordeling van [Eiser] in de kosten van deze procedure, inclusief nakosten.
3.4.
[Eiser] voert verweer. Hij concludeert tot niet-ontvankelijkheid dan wel afwijzing van de vorderingen van [Gedaagde] . Hij betwist dat de betalingen voortvloeien uit overeenkomsten van opdracht. Onjuist is dat het tarief op 13/14 juni 2023 € 3.000,-- per persoon zou hebben bedragen en eveneens dat hij voor eerdere opdrachten niet zou hebben betaald. Hij heeft niet onrechtmatig gehandeld.
3.5.
Op deze stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie
4.1.
De kantonrechter neemt tot uitgangspunt dat tussen partijen vaststaat dat op 14 juni 2023 van de rekening van [Eiser] in totaal een bedrag van € 16.000,- is overgemaakt naar de bankrekening(en) van [Gedaagde] . Partijen twisten over de vraag wie de diverse deelbedragen heeft overgemaakt en waartoe deze betalingen hebben gestrekt. Kern van het geschil betreft in essentie de vraag of aan die betalingen een of meerdere overeenkomsten van opdracht ten grondslag hebben gelegen.
4.2.
Uit het bepaalde in artikel 150 Rv vloeit voort dat in beginsel op [Eiser] de stelplicht en - bij voldoende gemotiveerde betwisting - de bewijslast rust van de stelling dat de genoemde bedragen door [Gedaagde] en of [naam] buiten zijn medeweten en zonder zijn toestemming van zijn bankrekening zijn afgeschreven, alsook dat voor die betalingen geen titel (rechtsgrond) aanwezig is geweest zodat deze onverschuldigd zijn geweest.
4.3.
De kantonrechter is van oordeel dat het door [Gedaagde] gevoerde verweer een betrekkelijk groot aantal vragen oproept en ook allerlei discrepanties vertoont. Zo stelt hij vast - [Eiser] heeft daar ook op gewezen - dat in het door [Gedaagde] overgelegde overzicht bij de bijschrijvingen van € 3.000,- en 2x € 4.000,- om 04:34 en 04:35 uur, respectievelijk staat vermeld
‘gift voor jou’,
‘gift mei’en
‘gift 3’. Dit strookt niet met de stelling van [Gedaagde] dat deze betalingen zijn verricht door [Eiser] vanwege nog openstaande schulden, terwijl zij ook niet heeft betwist dat, zoals [Eiser] heeft gesteld, in een dergelijke situatie ook geen nieuwe afspraken worden ingepland. Verder heeft [Gedaagde] niet uitgelegd en toegelicht waarom [Eiser] , wanneer met haar en [naam] mondeling een tarief van € 3.000,- zou zijn overeengekomen, dan voor een nacht in eerste instantie slechts bedragen van € 400,- en € 800,-/ €850,- heeft overgemaakt en waarom [Eiser] dan, uitgaande van de juistheid van de (onbetwiste) stelling van [Gedaagde] dat hij zijn daglimiet naar € 50.000,- kon verhogen, deze dan naar slechts € 4.000,- zou hebben verhoogd om vervolgens binnen een korte tijdspanne in vijf gedeelten een bedrag van € 16.000,- over te boeken. De stelling van [Gedaagde] dat zij een tarief van € 3.000,- zou hanteren, strookt ook niet met de door [Eiser] in het geding gebrachte tarieven die zijn ontleend aan haar eigen website, terwijl [Gedaagde] ook geen enkele informatie in het geding heeft gebracht waaruit blijkt dat door haar vaker een dergelijk tarief is gehanteerd en (bijvoorbeeld ook wel) door anderen is betaald. Ook haar stelling (verklaring) waarom het geld dat toekwam aan haar en [naam] juist op haar rekening is overgemaakt - dit zou vanwege het zakelijke karakter van de dienstverlening hebben gemoeten - overtuigt niet: [Eiser] heeft gesteld en aangetoond dat andere betalingen ook wel gewoon op privérekeningen - ook die van [naam] - zijn betaald. Van een Btw-afdracht is verder ook al niet gebleken. Ten slotte valt in de door [Eiser] als productie overgelegde Whatsapp-correspondentie met [Gedaagde] en [naam] van 14 juni 2023 te lezen dat [Gedaagde] daarin te kennen geeft dat de betalingen zien op 13 en 14 juni 2023 (
‘vannacht’) en
‘de afgelopen maanden’, en schrijft
‘(…) terwijl jij zelf notabene mij al dat geld hebt overgeboekt/gegeven omdat jij mij wilde helpen”en dat [naam] schrijft
‘Leugenaar!! Wij hadden een afspraak!!. Je hebt zelf aan ons geld gegeven en ik heb daarvoor maanden bij je gebleven voor niks?????”De stelling van [Gedaagde] dat de betaling van - in totaal - € 12.000,- expliciet ziet op twee eerdere duo-sessies met haar en [naam] tegen een tarief van € 3.000,- per persoon (per nacht) verdraagt zich ook hier niet mee, nu [Gedaagde] in haar WhatsApps aangeeft dat de betalingen zien op
‘helpen’en zowel zij als [naam] verwijzen naar een periode van
‘maanden’.
4.4.
De kantonrechter verbindt aan deze hiervoor geschetste discrepanties het voorshands aangenomen (bewijs)vermoeden dat de stellingen van [Eiser] over de gang van zaken op 13 en 14 juni 2023 - die op zichzelf genomen wel coherent zijn - juist zijn. [Gedaagde] zal in de gelegenheid worden gesteld tot het leveren van tegenbewijs.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
laat [Gedaagde] toe tot het leveren van tegenbewijs tegen de voorshands bewezen geachte stelling van [Eiser] dat op 14 juni 2023 zonder zijn medeweten en toestemming van zijn bankrekening een bedrag van in totaal € 16.000,- op de bankrekening(en) van [Gedaagde] is overgemaakt en dat daaraan geen overeenkomst(en) van opdracht ten grondslag hebben gelegen;
5.2.
bepaalt dat indien [Gedaagde] dit bewijs wenst te leveren door middel van het doen horen van getuigen, dit getuigenverhoor zal plaatsvinden in het gerechtsgebouw te Groningen, Guyotplein 1, voor mr. M. Kremer, kantonrechter;
5.3.
verwijst de zaak naar de rol van 26 november 2024 voor uitlating van [Gedaagde] :
a. of zij van de gelegenheid tot bewijslevering door getuigen gebruik zal maken;
b. zo ja, hoeveel getuigen zij zal voorbrengen, en
aan de zijde van
beide partijen:
c. welke verhinderdata beide partijen in dat geval hebben voor de periode van 3 maanden na genoemde roldatum,
waarna een dag voor het getuigenverhoor zal worden bepaald, dan wel zal worden voortgeprocedeerd;
5.4.
bepaalt dat indien [Gedaagde] dit bewijs niet (enkel) door getuigen wil leveren maar (tevens) door overlegging van bewijsstukken en/of andere bewijsmiddelen, [Gedaagde] dit uiterlijk eveneens op de rolzitting van 26 november 2024 aan de rechtbank en de wederpartij moet opgeven;
5.5.
bepaalt dat [Gedaagde] in dat geval uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken aan de rechtbank en de wederpartij moet toesturen;
5.6.
houdt voor het overige iedere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Kremer en in het openbaar uitgesproken op
29 oktober 2024.