ECLI:NL:RBMNE:2023:5175

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 oktober 2023
Publicatiedatum
2 oktober 2023
Zaaknummer
561520
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzegging van de bankrelatie en blokkering van rekeningen in kort geding

In deze zaak, die op 3 oktober 2023 door de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, vordert de eisende partij, een sekswerker met een eenmanszaak, de opheffing van de blokkades op haar bankrekeningen bij de Rabobank en de verwijdering van haar gegevens uit verschillende registers. De eisende partij had zowel privé als zakelijk rekeningen bij de Rabobank en de ING. Na een melding van fraude door de ING, heeft de Rabobank de rekeningen van de eisende partij geblokkeerd en haar gegevens in verschillende registers opgenomen. De eisende partij heeft bezwaar gemaakt tegen deze maatregelen en vordert in kort geding dat de Rabobank haar bankrelatie voortzet en de blokkades opheft. De Rabobank voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van de eisende partij, dan wel tot afwijzing van haar vorderingen. De voorzieningenrechter oordeelt dat de Rabobank in redelijkheid de bankrelatie heeft kunnen opzeggen en dat het belang van de Rabobank om zich aan wettelijke verplichtingen te houden zwaarder weegt dan het belang van de eisende partij bij het behouden van de bankrelatie. De vorderingen van de eisende partij worden afgewezen en zij wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/561620 / KG ZA 23-446
Vonnis in kort geding van 3 oktober 2023
in de zaak van
[eisende partij],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eisende partij] ,
advocaat: mr. J. Faas,
tegen
de coöperatie
COÖPERARTIEVE RABOBANK U.A.,
gevestigd te Utrecht,
gedaagde partij,
hierna te noemen: de Rabobank
advocaat: mr. I.H.C. Jans,

1.De procedure

1.1.
Het dossier bevat de volgende stukken:
  • de dagvaarding met producties 1 t/m 14,
  • de conclusie van antwoord met producties 1 t/m 8,
  • de aanvullende producties 15 t/m 19 van [eisende partij] ,
  • de aantekeningen van de griffier van de zitting gehouden op 19 september 2023.
1.2.
Aan het einde van zitting heeft de voorzieningenrechter aan partijen medegedeeld dat op 3 oktober 2023 vonnis wordt gewezen.

2.Waar gaat dit kort geding over?

2.1.
[eisende partij] is sekswerker van beroep en heeft een eenmanszaak genaamd [eenmanszaak] . [eisende partij] bankierde (privé en zakelijk) bij de ING en de Rabobank.
2.2.
Op 14 juni 2023 is er een interne melding gedaan bij de ING met betrekking tot fraude, volgens de melder gepleegd door onder andere [eisende partij] . Die melding is direct doorgezet naar de Rabobank met het verzoek preventieve maatregelen te nemen met betrekking tot de (betaal)rekeningen.
2.3.
Beide banken hebben de rekeningen die [eisende partij] (privé en zakelijk) had geblokkeerd. Daarnaast heeft ING de gegevens van [eisende partij] opgenomen in het Intern Verwijzingsregister (hierna: IVR) en heeft de Rabobank haar gegevens opgenomen in het Incidentenregister (hierna: IR), het Extern Verwijzingsregister (hierna: EVR) en het IVR.
2.4.
[eisende partij] heeft meerdere malen bezwaar gemaakt tegen het blokkeren van haar rekeningen en tegen de opname van haar gegevens in de registers. Als gevolg van het bezwaar heeft de ING uiteindelijk [eisende partij] bij brief van 17 augustus 2023 geïnformeerd dat zij de persoonsgegevens van [eisende partij] direct zal laten verwijderen uit het IVR en de betaalrekening per direct zal deblokkeren.
2.5.
Ondanks de bezwaren en de toelichting van [eisende partij] op vragen van de Rabobank heeft de Rabobank geen aanleiding gezien om de blokkades op te heffen en tot verwijdering van de registraties over te gaan. Bij brief van 1 augustus 2023 heeft de Rabobank de klantrelatie met haar en met haar eenmanszaak [eenmanszaak] beëindigd per 2 oktober 2023. Het gaat om 4 rekeningen: een privé betaalrekening, privé spaarrekening, bedrijfsrekening-courant rekening en bedrijfsspaarrekening. Op deze rekeningen staat op dit moment een bedrag van in totaal ongeveer € 12.000,-.
2.6.
[eisende partij] vordert in deze kort-gedingprocedure kort gezegd:
Opheffing van de blokkades op de bankrekeningen bij de Rabobank,
Verwijdering van registratie van [eisende partij] uit het EVR en het IVR,
Voortzetting van de bankrelatie met [eisende partij] voor wat betreft haar zakelijke rekeningen bij de Rabobank,
Alles op straffe van een dwangsom en met veroordeling van de Rabobank in de kosten.
2.7.
De Rabobank voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eisende partij] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eisende partij] , met veroordeling van [eisende partij] in de kosten van deze procedure.

3.De beoordeling

Indeling

3.1.
Het is allereerst de vraag of [eisende partij] een spoedeisend belang heeft. Vervolgens dient beoordeeld te worden of de opzegging door de Rabobank van de bankrelatie met [eisende partij] in redelijkheid onaanvaardbaar is. Als dat het niet geval is, is ten slotte de vraag of de nadere belangenafweging nog reden is om in te grijpen. [1]
Spoedeisendheid
3.2.
De Rabobank heeft aangevoerd dat [eisende partij] geen spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen aangezien zij op dit moment beschikt over een betaalrekening bij de ING, die per 17 augustus 2023 gedeblokkeerd is. [eisende partij] voert aan dat zij een spoedeisend belang heeft omdat er op de rekeningen een totaalbedrag staat van ongeveer € 12.000,- en dat zij dit nodig heeft voor zichzelf en haar gezin. Verder voert ze aan dat ze een zakelijke rekening nodig heeft en zij op haar privé rekening bij ING niet zakelijk mag bankieren. Dat ze bij ING of bij een andere bank een zakelijke rekening zou kunnen openen sluit ze uit omdat ze is opgenomen in de registers.
3.3.
[eisende partij] heeft in beginsel voldoende spoedeisend belang bij haar vorderingen omdat zij stelt dat zij het aan haar toekomende banksaldo bij de Rabobank nodig heeft voor de kosten van levensonderhoud.
Toetsingskader
3.4.
Tussen [eisende partij] en de Rabobank bestaat een bankrelatie. Artikel 35 van de Algemene Bankvoorwaarden (ABV) bepaalt dat de Rabobank bevoegd is een bankrelatie op te zeggen. Deze mogelijkheid is gebaseerd op het beginsel van contractsvrijheid, blokkeren en opdat meebrengt dat iedereen – dus ook een bank – het recht heeft om niet te worden verplicht een contractuele relatie aan te gaan of aan te houden met een ander. Daarnaast kunnen banken een gerechtvaardigd belang hebben om klanten te weigeren vanwege toezichtrechtelijke eisen of integriteitsrisico’s.
3.5.
Het recht om klanten te weigeren of de klantrelatie te beëindigen is fundamenteel en zwaarwegend, maar niet onbegrensd. Dat komt omdat banken vanwege hun maatschappelijke functie een zorgplicht hebben. De zorgplicht is ook opgenomen in artikel 2 lid 1 ABV. Op grond van de zorgplicht moeten banken bij hun dienstverlening rekening houden met de belangen van anderen. Zo mag een bank een klantrelatie niet beëindigen als die opzegging in een concreet geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Zowel consumenten als ondernemingen hebben een zwaarwegend belang om te kunnen beschikken over een betaalrekening, omdat het vrijwel onmogelijk is deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer zonder een betaalrekening. Daarom kan een bank onder bijzondere omstandigheden worden verplicht een contractuele relatie aan te gaan of aan te houden. Om te bepalen of die verplichting in een concreet geval bestaat, moet het belang van de bank worden onderzocht en afgewogen tegen het belang van de klant. [2]
3.6.
Of een bank gebruik mag maken van haar opzeggingsbevoegdheid wordt beoordeeld naar de stand van zaken op het moment van opzeggen.
Had de Rabobank reden voor onderzoek en mocht zij maatregelen treffen?
3.7.
Op 14 juni 2023 ontving de Rabobank van de ING de navolgende melding:
“Onderstaande boeking is een gevolg van oplichting. Klant heeft bezoek gehad van twee prostituees, waarbij schade is ontstaan doordat er sprake is van shouldering en een van de twee toegang heeft verkregen tot zijn telefoon/mobiel bankieren app en zonder medeweten van onze rekeninghouder diverse boekingen heeft uitgevoerd.”
Door ING werd het verzoek gedaan om preventieve maatregelen te nemen. De Rabobank heeft daarop zowel de privérekening als de zakelijke rekening geblokkeerd. Voor de bank is het feit dat vanuit een andere bank wordt gewaarschuwd in verband met fraude al voldoende reden om maatregelen te nemen en om verder onderzoek te doen.
3.8.
Op 15 juni 2023 ontving de Rabobank een e-mail van [eisende partij] met het verzoek de blokkering op haar privé- en zakelijke rekening op te heffen. Ze geeft daarbij aan dat er geen sprake is van fraude, dat de bedragen die zijn overgemaakt kloppen en verschuldigd zijn en dat degene die de bedragen heeft overgemaakt dit zelf handmatig heeft gedaan. Gedurende het onderzoek vraagt de Rabobank om nadere uitleg te geven over wat er is gebeurd en uitleg te geven over de transacties. [eisende partij] heeft desgevraagd nadere toelichting verstrekt
3.9.
Bij brief van 19 juli 2023 heeft de Rabobank [eisende partij] geïnformeerd over het feit dat haar gegevens zijn opgenomen in het Incidentenregister, het EVR en het IVR. In deze brief wordt het volgende meegedeeld:
“Reden van opname is uw betrokkenheid bij 4 frauduleuze overboekingen van in totaal € 15.000,00 op 14-06-2023 ten gunste van de zakelijke rekening van uw eenmanszaak [eenmanszaak] (…). Hiervan is aangifte gedaan bij de politie.”
3.10.
Bij brief van 1 augustus 2023 aan [eisende partij] heeft de Rabobank meegedeeld de klantrelatie te beëindigen per 2 oktober 2023. Er zijn in de desbetreffende nacht aanzienlijke overboekingen gedaan naar de rekening van [eisende partij] . In eerdere periodes werden soms aanmerkelijk kleinere bedragen naar haar collega overgemaakt, maar nog niet eerder naar [eisende partij] . De toelichting die [eisende partij] heeft verstrekt is voor de Rabobank onvoldoende. Gelet op het feit dat er een aangifte ligt van fraude, de gelden van de gestelde frauduleuze actie bij de Rabobank staan en het feit dat de bank verplichtingen heeft uit hoofde van de Wft [3] en Wwft [4] , is in beginsel voldoende aanleiding om de desbetreffende maatregelen te treffen. De opzegging van de bankrelatie door de Rabobank van 1 augustus 2023 en het opnemen van de persoonsgegevens in de registers acht de voorzieningenrechter gelet op hetgeen toen bij de bank bekend was naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid in beginsel niet onaanvaardbaar.
Belangenafweging
3.11.
De vervolgvraag is nu of het belang van [eisende partij] om het gebruik van de bankrekening te behouden, zwaarder moet wegen dan het belang van de Rabobank, waaronder het belang om zich te houden aan de Wft en de Wwft.
3.12.
Omdat de ING op 17 augustus 2023 heeft besloten de blokkades op haar betaalrekeningen op te heffen, is het belang van [eisende partij] kleiner geworden. Zij heeft daarmee immers toegang tot een betaalrekening en kan bankieren. Wat overblijft is dat [eisende partij] een zwaarwegend belang zou kunnen hebben bij (I) het vrijelijk kunnen beschikken op het saldo bij de Rabobank en (II) het behoud van het gebruik van de zakelijke rekening.
3.13.
De voorzieningenrechter gaat voorbij aan de stelling dat [eisende partij] nu een zwaarwegend belang heeft bij het vrijgeven van het geld dat onder de blokkade valt. Onvoldoende is gebleken dat [eisende partij] afhankelijk is van dat geld. Bovendien ziet dit bedrag uitsluitend op de gestelde frauduleuze transacties, die nader onderzoek behoeven. Verder is van belang dat de helft van dat bedrag dat volgens [eisende partij] door de betreffende klant verschuldigd was, werkzaamheden betreft die veel eerder hebben plaatsgevonden in 2023 maar dat zij (en een collega met wie zij samenwerkte) uitstel van betaling heeft verleend totdat de betreffende klant ‘belastinggeld had teruggekregen’. Er was dus kennelijk voor 14 juni 2023 geen spoedeisend belang bij betaling. Waarom dat zo was heeft [eisende partij] niet uitgelegd.
3.14.
Verder is niet gebleken dat [eisende partij] haar werk niet kan uitoefenen zonder een zakelijke rekening, nu vast staat dat zij in de periode 2019 tot februari 2023 zakelijke betalingen via haar privérekening liet lopen. Waarom zij er nu wel een groot belang bij heeft is onduidelijk gebleven. Voorts is onvoldoende zwaarwegend belang gebleken waarom de zakelijke rekening bij de Rabobank moet worden voortgezet. Er is weliswaar een afwijzingsbrief voor het openen van een zakelijke rekening van De Volksbank (SNS) overgelegd, maar van een aanvraag van een zakelijke rekening bij de ING (gelet op het feit dat haar privérekening daar heropend is) is niet gebleken.
3.15.
Deze omstandigheden maken dat het belang van de Rabobank om zich aan haar wettelijke verplichtingen te houden, zwaarder weegt dan het belang van [eisende partij] bij het behouden van de bankrelatie met de Rabobank. Dit betekent dat de Rabobank de bankrelatie op dit moment niet hoeft te herstellen.
3.16.
Vooralsnog is er ook niet meer bekend omtrent de aangifte die een reden zou moeten geven om nu in kort geding te oordelen dat de blokkades van de rekeningen moeten worden afgehaald en de inschrijvingen moeten worden doorgehaald. Hetgeen [eisende partij] wordt verweten is fraude/diefstal en dit moet eerst uitgezocht worden. De vorderingen worden daarom afgewezen.
Proceskosten
3.17.
[eisende partij] is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. De proceskosten aan de zijde van de Rabobank worden begroot op:
- griffierecht
676,00
- salaris advocaat
1.079,00
Totaal
1.755,00

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
4.1.
wijst de vorderingen van [eisende partij] af,
4.2.
veroordeelt [eisende partij] in de proceskosten, aan de zijde de Rabobank tot dit vonnis vastgesteld op € 1.755,00,
4.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.S. Elkhuizen-Koopmans en in het openbaar uitgesproken door mr. A.A.T. van Rens op 3 oktober 2023.
HW (5330)

Voetnoten

1.Hof Amsterdam 19 januari 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:281.
2.Hoge Raad 5 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1652.
3.Wet op het financieel toezicht.
4.Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme.