ECLI:NL:RBNNE:2024:4310

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
1 november 2024
Publicatiedatum
6 november 2024
Zaaknummer
18.116217.23
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging doodslag en veroordeling poging zware mishandeling, bedreiging en belediging met overweging tbs-maatregel

Op 1 november 2024 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging doodslag, poging zware mishandeling, bedreiging en belediging. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van poging doodslag, omdat er onvoldoende bewijs was voor een aanmerkelijke kans op de dood. Echter, de rechtbank achtte de poging zware mishandeling wel bewezen, aangezien de verdachte met een mes in de arm van het slachtoffer heeft gestoken. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op zwaar lichamelijk letsel, gezien de omstandigheden waaronder het mes werd gebruikt.

Daarnaast werd de verdachte ook veroordeeld voor bedreiging en belediging van twee slachtoffers. De rechtbank vond voldoende bewijs in de verklaringen van de slachtoffers en getuigen om deze feiten te onderbouwen. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan belediging van politieambtenaren tijdens de uitoefening van hun functie, wat de rechtbank als ernstig beschouwde.

De rechtbank heeft de verdachte een gevangenisstraf van 12 maanden opgelegd, met aftrek van het voorarrest. De officier van justitie had ook een tbs-maatregel met dwangverpleging gevorderd, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van de verdachte. De rechtbank heeft ook vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot schadevergoeding aan de slachtoffers.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18.116217.23
ter terechtzitting gevoegd parketnummer 18.169616.22
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 1 november 2024 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1987 te [geboorteplaats] , zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd te [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 18 oktober 2024.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. N.J.H. Lina, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. G.R. Stoeten.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
parketnummer 18.116217.23
1.
hij op of omstreeks 6 mei 2023 te Leeuwarden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een persoon genaamd [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, immers heeft verdachte die [slachtoffer 1] met een (groot) mes in en/of door de (rechter)bovenarm gestoken, althans met een mes geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 6 mei 2023 te Leeuwarden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen immers heeft verdachte die [slachtoffer 1] met een (groot)mes in en/of door de (rechter)bovenarm gestoken, althans met een mes geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 6 mei 2023 te Leeuwarden, een persoon genaamd [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 1] (meermalen) dreigend de woorden toe te voegen "Ik ga je dood maken" en/of hierbij met een mes in zijn hand in de richting van die [slachtoffer 1] is gelopen, althans woorden en/of een feitelijkheid van gelijke dreigende aard en/of strekking;
3.
hij op of omstreeks 22 januari 2023 te Leeuwarden, een persoon genaamd [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door tegen die [slachtoffer 2] de woorden " Loop maar door anders sla ik je in elkaar" en/of
" Ik ga je afmaken en daarna is je vriendje aan de beurt" en/of uit te spreken en/of dicht bij die [slachtoffer 2] ging staan en/of zijn hand in de vorm van een pistool maakte en deze bewoog of hij, verdachte een kogel afschoot naar die [slachtoffer 2] , althans woorden en/of feitelijkheden van soortgelijke bedreigende aard en/of strekking;
4.
hij op of omstreeks 22 januari 2023 te Leeuwarden opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer 2] ,in haar tegenwoordigheid, mondeling en/of door feitelijkheden, heeft beledigd, door haar de woorden toe te voegen: "Vieze kankerhoer je bent een schande voor mijn cultuur als Somalische vrouw met zo'n vriendje, althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking en/of door die [slachtoffer 2] tegen de borst te spugen, althans tegen het lichaam te spugen, althans haar trui te spugen, althans een feitelijkheid van gelijke beledigende aard;
parketnummer 18.169616.22
hij op of omstreeks 7 juli 2022 te Groningen opzettelijk ambtenaren, te weten verbalisanten [naam] en/of [naam] , gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hun de woorden toe te voegen: "nazi's" en/of "racisten" en/of "kanker racisten", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd van de feiten 1 subsidiair, 2, 3 en 4 zoals onder parketnummer 18.116217.23 ten laste is gelegd en het onder parketnummer 18.169616.22 ten laste gelegde.
Ten aanzien van feit 1 heeft de officier van justitie aangevoerd dat het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden wegens het ontbreken van bewijs voor een poging doodslag. Het subsidiair ten laste gelegde kan wel wettig en overtuigend bewezen worden. Verdachte heeft aangever met een mes in zijn arm gestoken.
Feit 2 kan wettig en overtuigend bewezen worden.
De feiten 3 en 4 kunnen wettig en overtuigend bewezen worden op grond van de aangifte, de verklaring van getuige [naam] en de verklaring van verdachte waarin hij erkent te hebben gespuugd.
Het onder parketnummer 18.169616.22 ten laste gelegde kan wettig en overtuigend bewezen worden op grond van het proces-verbaal van aanhouding en de beschrijving van de camerabeelden.
Standpunt van de verdediging
Met betrekking tot parketnummer 18.116217.23
Feit 1. De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1 primair omdat er geen aanmerkelijke kans op de dood bestond en er tevens geen sprake is geweest van (voorwaardelijk) opzet op de dood. Ten aanzien van feit 1 subsidiair heeft de raadsvrouw betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken nu er geen sprake is van (voorwaardelijk) opzet op zwaar lichamelijk letsel.
Feit 2. Verdachte ontkent aangever [slachtoffer 1] te hebben bedreigd. Er is geen ondersteuning voor de verklaring van aangever waardoor verdachte moet worden vrijgesproken van feit 2.
Feit 3. Verdachte ontkent aangever [slachtoffer 2] te hebben bedreigd. Ook hier is geen ondersteunend bewijs voorhanden. Verdachte moet daarom worden vrijgesproken van feit 3.
Feit 4. De raadsvrouw refereert zich met betrekking tot de bewezenverklaring van feit 4 aan het oordeel van de rechtbank.
Bij de feiten 1 en 2 is er sprake van eendaadse samenloop. Dit geldt eveneens voor de feiten 3 en 4.
Met betrekking tot parketnummer 18.169616.22
De raadsvrouw heeft geen standpunt ingenomen met betrekking tot de bewezenverklaring van dit feit.
Oordeel van de rechtbank
parketnummer 18.116217.23
Feit 1.
Uit de hierna opgenomen bewijsmiddelen volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte het slachtoffer heeft gestoken met een mes.
Poging doodslag
De officier van justitie en de verdediging hebben zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde, een poging doodslag, niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. De rechtbank komt eveneens tot deze conclusie. Met het steken met een mes in de bovenarm van het slachtoffer is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een aanmerkelijke kans op de dood. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het primair ten laste gelegde.
Poging zware mishandeling
Voor een bewezenverklaring van een poging tot zware mishandeling is vereist dat verdachte opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel heeft gehad. De rechtbank stelt voorop dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte vol opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangever had.
De rechtbank dient vervolgens na te gaan of bij verdachte sprake was van voorwaardelijk opzet.
Voor het aannemen van voorwaardelijk opzet op zware mishandeling is vereist dat de aanmerkelijke kans bestond dat aangever als gevolg van het steken met een mes zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Het steken met een mes in iemand zijn lichaam kan onder bepaalde omstandigheden de aanmerkelijke kans opleveren dat die persoon zwaar lichamelijk letsel oploopt. Deze omstandigheden kunnen bijvoorbeeld gelegen zijn in de plaats van het lichaam waar met het mes wordt gestoken en met welke kracht er wordt gestoken. De rechtbank acht bewezen dat verdachte heeft geprobeerd om aangever zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Door een mes bij zich te dragen op het moment dat hij de confrontatie aangaat met aangever en dit mes vervolgens tijdens die confrontatie daadwerkelijk te gebruiken, bestond er een aanmerkelijke kans dat aangever zwaar lichamelijk letsel zou worden toegebracht. Uit de stukken volgt naar het oordeel van de rechtbank niet dat verdachte bewust aangever in de arm heeft gestoken, hij had aangever ook op een andere plek in het lichaam kunnen raken.
Feit 2.
De rechtbank acht feit 2 niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende. Aangever [slachtoffer 1] heeft verklaard dat verdachte op hem af kwam lopen en op dat moment de woorden “Ik ga je dood maken” uitsprak en hierbij een mes in zijn hand had. Verdachte ontkent aangever te hebben bedreigd. In het dossier bevinden zich geen bewijsmiddelen die de aangifte ondersteunen. De rechtbank komt daarom tot het oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is om tot een bewezenverklaring te kunnen komen.
Feiten 3 en 4.
Aangeefster [slachtoffer 2] heeft aangifte gedaan van bedreiging en belediging op hetzelfde moment gepleegd door verdachte. Verdachte heeft bekend op aangeefster te hebben gespuugd. De getuige [naam] ondersteunt de verklaring van aangeefster. Daarnaast heeft hij ook het schietgebaar gezien welke verdachte jegens aangeefster maakte. De rechtbank is van oordeel dat deze verklaringen, in onderling verband en samenhang bezien, voldoende bewijs zijn om te kunnen concluderen dat verdachte aangeefster heeft bedreigd en beledigd zoals onder 3 en 4 ten laste is gelegd.
Eendaadse samenloop
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van eendaadse samenloop van de feiten 3 en 4. Gedurende de ontmoeting tussen aangeefster en verdachte heeft verdachte haar met woorden en handelingen bedreigd
en beledigd. Daarmee is sprake van een zodanig samenhangend, zich op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex, dat de verdachte in wezen één verwijt wordt gemaakt.
Bewijsmiddelen
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 18 oktober 2024 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik was op 6 mei 2023 in Leeuwarden. Ik droeg een mes bij mij. Ik heb [slachtoffer 1] geraakt met mijn mes.
Ik heb op 22 januari 2023 in Leeuwarden op [slachtoffer 2] gespuugd.
m.b.t. feiten 1 en 2.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 7 mei 2024, opgenomen op pagina 20 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2023115558 d.d. 9 mei 2023, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 1] :
Op 6 mei 2023 ben ik mijn woning aan de [adres] te Leeuwarden uitgelopen. Ik zag een broodmes gekarteld. Ongeveer twintig of dertig centimeter lang. Ik zag dat hij het mes in zijn rechterhand had. Toen de politie met de manspersoon sprak zag ik dat ik bloed had aan mijn rechter arm. Ik zag een steekwond ter hoogte van mijn biceps van ongeveer twee à drie centimeter breed. Ik zag veel bloed en besefte mij dat ik was gestoken met het mes. In gesprek met de politie, nadat de manspersoon was aangehouden, zag ik dat ik ook bloed had aan de andere kant van mijn arm. Ik zag een gaatje en een zwelling. Ik besefte mij toen dat het mes dwars door mijn arm gestoken was en dat hij aan de andere kant eruit gekomen was.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 mei 2203, opgenomen op pagina 37 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten:
Op zaterdagavond 6 mei 2023 reden wij over de [adres] te Leeuwarden. Wij zagen dat een persoon, naar later bleek verdachte, bij ons wegliep. Vervolgens hoorde ik, [naam] de aangever zeggen dat hij mogelijk gestoken was. Ik zag dat de aangever een verwonding/snee had aan zijn bovenarm en dat het lichtelijk bloedde. Op dat moment hoorde ik verbalisant [naam] , collega [naam] schreeuwen dat de verdachte een mes bij zich droeg. Hierop voelde ik dat verdachte een mes in zijn broeksband had. Ik zag dat de verdachte een gekarteld mes ter hoogte van zijn geslachtsdeel had verstopt tussen zijn onderbroek en zijn broek.
4. Een geneeskundige verklaring, op 30 mei 2023 opgemaakt en ondertekend door [naam] , forensisch arts i.o. voor zover inhoudend, als zijn/haar verklaring:
Betrokkene: dhr [slachtoffer 1] , geboren [geboortedatum] -1995
Betrokkene is 7 mei 2023 gezien op de spoedeisende hulp in verband met een steekverwonding rechterbovenarm mediaal, mid biceps, van circa 8 mm
groot. Geen zenuwschade of beperking in functie. Werd gehecht met 2 steri-strips.
m.b.t. feiten 3 en 4.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 10 mei 2024, opgenomen op pagina 12
e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 2] :
Op 22 januari 2023 bracht ik vuilnis naar buiten vanuit mijn woning . Ik woon aan de [adres] te Leeuwarden. Ik zag een onbekende Somalische jongen. Ik hoorde hem gericht tegen mij hoorde roepen: "Vieze kankerhoer, je bent een schande voor mijn cultuur, als Somalische vrouw met zo'n vriendje." Ik
hoorde de jongen zeggen: "loop maar door anders sla ik je in elkaar". Toen zag ik dat hij dichter voor mij kwam staan op ongeveer een armlengte afstand. Ik zag dat hij op mij spuugde. Ik zag dat er een klodder spuug op mijn trui, net boven mijn linker borst terecht was gekomen. Vervolgens hoorde ik de jongen zeggen: "Ik ga je afmaken en daarna is je vriendje aan de beurt". Vervolgens zag ik dat de jongen mij aankeek, en met zijn rechter hand een schietgebaar naar mij maakte. Daarmee bedoel ik dat hij zijn hand in de vorm van een pistool maakte met de wijsvinger naar mij gericht en zijn duim omhoog gericht. Ik zag dat de hand daarbij 1 keer omhoog bewoog, alsof er denkbeeldig een kogel richting mij werd afgeschoten.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 24 mei 2023, opgenomen op pagina 18 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam] :
Op 22 januari 2023 kwam ik [slachtoffer 2] tegen op de [adres] in Leeuwarden. Ik zag dat de jongen met zijn rechterhand een schietgebaar maakte. Ik zag dat hij zijn rechterhand in de lucht stak met de duim omhoog gericht en met zijn wijsvinger wijzend richting [slachtoffer 2] . Ik zag dat hij deed alsof hij 1 keer schoot in de richting van [slachtoffer 2] .
parketnummer 18.169616.22
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aanhouding d.d. 7 juli 2022, opgenomen op pagina 1 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2022173852-1 d.d. 7 juli 2022, inhoudend als verklaring van relaas van verbalisanten:
Verdachte
Achternaam : [verdachte] Voornamen : [verdachte]
Op donderdag 7 juli 2022 omstreeks 01.55 reden wij, verbalisanten [naam] en [naam] op de [adres] te Groningen. Hij wees ons, verbalisanten [naam] en [naam] , aan en schreeuwde met luide stem woorden als "Nazi's" en "Racisten" En in het Nederlands "kanker racisten".
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 juli 2022, opgenomen op pagina 11 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Ik deed onderzoek naar de camerabeelden welke door de verdachte waren afgestaan aan de politie. Ik zag dat de collega's een man aan ging houden. Ik hoorde dat de filmende man hierop reageerde met de woorden "nazi"
Ik hoorde dat collega's vervolgens tegen de filmende man zeggen dat hij op afstand moet blijven. Ik hoorde de filmende man vervolgens wederom zeggen dat de collega's nazis zijn. Ik zag dat dat filmende man dit tegen de collega's zei terwijl hij zich op de openbare weg bevond. Ik hoorde de filmende man vervolgens zeggen, "tweede wereldoorlog jullie gingen niet terug vechten he, jullie waren allemaal bang voor de Duitsers, fucking nazi's waren undercover" Ik hoorde de man vervolgens zeggen tegen de politiecollega's "hun grootouders waren fucking nazis" Ik hoorde de man vervolgens zeggen, arrest me, mijn naam is [verdachte] . Ik herken deze man als zijnde de aangehouden verdachte van wie ik zojuist het verdachten verhoor had afgenomen. De man zal in dit proces verbaal verder worden omschreven als zijnde "de verdachte" Ik hoorde de verdachte vervolgens zeggen "let me put you on youtube, you fucking nazis”.
Verdachte
Achternaam : [verdachte] Voornamen : [verdachte]
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de belediging van twee verbalisanten.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 subsidiair, 3 en 4 van parketnummer 18.116217.23 en het onder parketnummer 18.169616.22 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
parketnummer 18.116217.23
1. subsidiair
hij op 6 mei 2023 te Leeuwarden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer 1] met een mes door de rechterbovenarm heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
hij op 22 januari 2023 te Leeuwarden [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door tegen die [slachtoffer 2] de woorden "Loop maar door anders sla ik je in elkaar" en "Ik ga je afmaken en daarna is je vriendje aan de beurt" uit te spreken en dichtbij die [slachtoffer 2] te gaan staan en zijn hand in de vorm van een pistool te maken en deze te bewegen of hij een kogel afschoot naar die [slachtoffer 2] ;
hij op 22 januari 2023 te Leeuwarden opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer 2] , in haar tegenwoordigheid, mondeling en door feitelijkheden, heeft beledigd, door haar de woorden toe te voegen: "Vieze kankerhoer je bent een schande voor mijn cultuur als Somalische vrouw met zo'n vriendje, althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking en door die [slachtoffer 2] tegen haar trui te spugen;
parketnummer 18.169616.22
hij op 7 juli 2022 te Groningen opzettelijk ambtenaren, te weten verbalisanten [naam] en [naam] gedurende van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd door hun de woorden toe te voegen: "nazi's" en "racisten" en "kanker racisten”.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
parketnummer 18.116217.23
1. subsidiair poging zware mishandeling;
De eendaadse samenloop van:
3. bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
4. eenvoudige belediging;
parketnummer 18.169616.22
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de feiten 1 subsidiair, 2, 3 en 4 zoals onder parketnummer 18.116217.23 ten laste is gelegd en het onder parketnummer 18.169616.22 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 546 dagen met aftrek van het voorarrest en de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging op te leggen.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat aan de criteria voor het opleggen van de tbs-maatregel wordt voldaan. Er is sprake van een misdrijf zoals is bedoeld in artikel 37a lid 1 onder 2 van het Wetboek van Strafrecht en er wordt voldaan aan het gevaarscriterium. Daarnaast is het voldoende aannemelijk dat er ten tijde van het plegen van de feiten sprake was van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis bij verdachte, ondanks dat verdachte heeft geweigerd mee te werken aan het onderzoek door een psycholoog en in het Pieter Baan Centrum. De officier van justitie concludeert dat er wel sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, bestaande uit een antisociale persoonlijkheidsstoornis en gebrekkige impuls- en agressieregulatie. Daarnaast is sprake van een stoornis in het gebruik van drugs.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest met eventueel een deel voorwaardelijk.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte
zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging zware mishandeling door het slachtoffer [slachtoffer 1] op straat te steken met een mes. Door met een mes dwars door de arm van [slachtoffer 1] te steken heeft verdachte op grove wijze de lichamelijke integriteit van [slachtoffer 1] geschonden. Enkele maanden daarvoor had verdachte het slachtoffer [slachtoffer 2] , de partner van [slachtoffer 1] , bedreigd en beledigd. Verdachte heeft [slachtoffer 2] daarbij bespuugd. Verdachte heeft met zijn handelen daarnaast gevoelens van angst veroorzaakt bij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en de rechtbank neemt verdachte dit kwalijk.
De verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan het beledigen van twee politieambtenaren tijdens de uitoefening van hun functie, waarmee hij het gezag van de politie heeft ondermijnd en zowel de integriteit als de eer en goede naam van deze ambtenaren heeft aangetast. Door het uitspreken van onder meer de woorden “nazis”, “racisten” en “kankerracisten” heeft de verdachte deze ambtenaren volstrekt onnodig, op grove wijze uitgescholden en gekwetst. De mondelinge uitlatingen van de verdachte getuigen van onbeheerst gedrag en een gebrek aan respect voor het openbaar gezag. De rechtbank rekent dit de verdachte aan.
Op 5 augustus 2024 is een Pro Justitia rapport uitgebracht over de geestvermogens van de verdachte naar aanleiding van zijn verblijf in het Pieter Baan Centrum en het onderzoek dat daar naar hem werd uitgevoerd door D. Molenaar, psychiater, en T. 't Hoen, GZ-psycholoog. Dit rapport is voorafgegaan door Pro Justitia rapportages opgemaakt door drs. B.Y. van Toorn, GZ-psycholoog en C.J.F. Kemperman, psychiater. Zij hebben geconcludeerd dat er aanwijzingen zijn voor een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bij de verdachte, maar dat voor de vaststelling daarvan nader onderzoek is vereist.
Het rapport van 5 augustus 2024 vermeldt dat de verdachte niet heeft meegewerkt aan het onderzoek, maar dat hij wel geobserveerd kon worden. Gelet op de weigerachtige houding van verdachte kunnen de deskundigen geen uitspraken doen over eventuele relevante psychische stoornissen en de mogelijke doorwerking daarvan ten tijde van het ten laste gelegde. Over de mate van toerekenbaarheid en kans op recidive kunnen de deskundigen dan ook geen uitspraak doen.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor geweldsdelicten.
Terbeschikkingstelling
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of het opleggen van de tbs-maatregel met dwangverpleging, zoals de officier van justitie heeft gevorderd, geboden en noodzakelijk is. Om de tbs-maatregel te kunnen opleggen dient, ingevolge het eerste lid van artikel 37a Sr, onder meer de vraag te worden beantwoord of bij de verdachte ten tijde van het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Voorts is een advies van twee gedragsdeskundigen, waaronder een psychiater, die verdachte hebben onderzocht, vereist. Uit het rapport van het Pieter Baan Centrum en uit de rapportages door GZ-psycholoog Van Toorn en psychiater Kemperman blijkt dat verdachte een
weigerende observandus is in de zin van artikel 37, tweede lid, Sr. Op grond van artikel 37a, derde lid, Sr juncto artikel 37, derde lid, Sr kan echter ook aan een weigerende observandus een tbs-maatregel (dwangverpleging / met voorwaarden) worden opgelegd. De eis van een (volwaardig) multidisciplinair onderzoek, als bedoeld in artikel 37, tweede lid, Sr vervalt in dat geval.
Ook dan blijft evenwel vereist dat wordt vastgesteld dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens ten tijde van het plegen van het feit. Zonder die vaststelling is oplegging van een tbs-maatregel niet mogelijk. Het is aan de rechter om die vaststelling te doen. Daarbij zal de rechter zich in sterke mate moeten laten leiden door de bevindingen en conclusies van gedragsdeskundigen.
Uit het rapport van het Pieter Baan Centrum en uit de rapportages door GZ-psycholoog Van Toorn en psychiater Kemperman blijkt wel dat er enige aanwijzingen zijn voor een persoonlijkheidsstoornis. Deze aanwijzingen vormen echter voor de rechtbank onvoldoende houvast om een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens vast te stellen en om vervolgens vast te stellen of deze aanwezig waren ten tijde van het plegen van de delicten. De rechtbank zal gelet daarop niet overgaan tot het opleggen van een tbs-maatregel met dwangverpleging.
Gezien de ernst van met name de poging zware mishandeling kan de rechtbank niet anders dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. De rechtbank heeft bij de bepaling van de straf de geldende oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) als uitgangspunt genomen. Voor het opzettelijk toebrengen van middelzwaar lichamelijk letsel geldt als oriëntatiepunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. In onderhavige zaak is sprake van een poging. Verdachte is al vaker veroordeeld voor geweldsdelicten. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan bedreiging en meerdere beledigingen.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 12 maanden met aftrek van het voorarrest passend en geboden. Omdat verdachte inmiddels langer dan 12 maanden in voorarrest heeft gezeten, heeft de rechtbank op 22 oktober 2024 de voorlopige hechtenis opgeheven.
Benadeelde partij
De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
[slachtoffer 1] , een bedrag van 367,23 ter vergoeding van materiële schade en 1.250,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
[slachtoffer 2] , een bedrag van 500,00 ter zake van immateriële schade en 18,35 ter vergoeding van reiskosten, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft volledige toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] gevorderd, vermeerderd met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. De officier van justitie heeft toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] tot een bedrag van 268,35 gevorderd, vermeerderd met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] op het standpunt gesteld dat de gevorderde hotelkosten moeten worden afgewezen nu deze niet zijn onderbouwd. De gevorderde immateriële schade dient gematigd worden tot een bedrag van 1.000,00.
Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de gevorderde immateriële schade moet worden afgewezen dan wel gematigd. Er was al sprake van psychische klachten waardoor het geheel niet aan verdachte toe te rekenen valt. Ten aanzien van de reiskosten heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder parketnummer 18.116217.23 onder 1 subsidiair bewezen verklaarde. De rechtbank is van oordeel dat de opgevoerde hotelkosten voldoende zijn onderbouwd door de benadeelde partij. De vordering, die onvoldoende door de verdediging is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 6 mei 2023.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat deze schade mede een gevolg is van het onder parketnummer 18.116217.23 onder 3 en 4 bewezen verklaarde. De opgevoerde immateriële schade is deels gestoeld op deze bewezenverklaarde feiten, maar ook op het feit waar haar partner, [slachtoffer 1] , slachtoffer van was. Gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek schat de rechtbank de hoogte van de schade op 250,00. De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag toewijzen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 22 januari 2023, en voor het overige deel afwijzen.
De reiskosten naar het politiebureau zijn geen rechtstreekse materiële schade van de delicten en zijn niet aan te merken als redelijke kosten ter vaststelling van aansprakelijkheid als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 onder b van het Burgerlijk Wetboek. Op grond van de civiele proceskostenregeling komen deze kosten ook niet voor vergoeding in aanmerking1. De rechtbank zal de benadeelde partij voor wat betreft de gevorderde reiskosten daarom niet-ontvankelijk verklaren.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 55, 57, 266, 267, 285, 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair en 2 van parketnummer 18.116217.23 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair, 3 en 4 van parketnummer 18.116217.23 en het onder parketnummer 18.169616.22 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Ten aanzien van 18.116217.23 feit 1 subsidiair
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte om aan [slachtoffer 1] te betalen:
- het bedrag van 1.617,23 (zegge: duizend zeshonderdzeventien euro en drieëntwintig eurocent);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 mei 2023 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat te betalen een bedrag van 1.617,23 (zegge: duizend zeshonderdzeventien euro en drieëntwintig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 mei 2023 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit 367,23 aan materiële schade en 1.250,00 aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 26 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Ten aanzien van 18.116217.23 feiten 3 en 4
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte om aan [slachtoffer 2] te betalen:
  • het bedrag van 250,00 (zegge: tweehonderdvijftig euro);
  • de wettelijke rente over dit bedrag 22 januari 2023 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] voor het overige aan gevorderde immateriële schade af.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] voor wat betreft de materiële schade niet- ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat te betalen een bedrag van 250,00 (zegge: tweehonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 januari 2023 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 5 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.C. Koelman, voorzitter, mr. M.E. Joha en mr. E.P. van Sloten, rechters, bijgestaan door W. van Goor, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 1 november 2024.
Mrs. M.E. Joha en E.P. van Sloten zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
1. Zie Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 3-6-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:4540 en Hoge Raad 21-05-2024,